Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2 Landschapszones
§ 2 Het landschap als dynamisch systeem
Overal in de bossen rondom ons groeien talloze bomen. Wanneer we niks zouden doen blijven de bomen onder natuurlijke omstandigheden groeien. Dit komt doordat er talloze voedsel, energie en waterstromen ervoor zorgen dat de bomen blijven leven. De voedingstoffen voor de bomen worden continu gerecycled door de bomen. In drie lagen wordt het voedsel opgeslagen: het levende organisch materiaal van de boom, het dode organische materiaal dat van de bomen afkomt en de zwarte humuslaag in de bodem. De bodem is het bovenste gedeelte van de grond waarin planten wortelen en verkleurd door toevoegingen van organisch materiaal.
De manier zoals hierboven beschreven komt vooral voor de in de gematigde zone. Op aarde zijn er naast de gematigde zone ook nog: de tropische en boreale zone. In de tropische zone groeien regenwouden waar de meeste van de hierboven processen vele malen sneller gaan. Dit komt door de hoge temperaturen, hoge luchtvochtigheid en het continue groeiseizoen. Wat opvalt is, dat de bodem rood is gekleurd en dat de humuslaag volledig ontbreekt. De zogeheten mineralisatie (is het proces van plantenresten die langzaam worden afgebroken, dit gebeurd meestal door contact met de lucht) gaat zo snel dat het organisch materiaal meteen wordt afgebroken. In deze bossen zitten de voedingsstoffen grotendeels, daarom opgeslagen in het levende organische materiaal. De rode kleur is te danken aan de chemische verbindingen van ijzer- en aluminium verbindingen.
In de boreale zone komen grote naadwouden voor waar door de lage temperaturen stapelt het organische afval zich op. Door een lage verdamping zakt het grotendeel van de neerslag de grond in, waardoor de grond uitspoelt en verkleurd. De grond wordt daardoor zuur en er is weinig humus aanwezig voor de bomen.
De bossystemen zijn zoals ze zijn door de invloed van de zogeheten geofactoren bepaald. In de bossen vormen het klimaat en de ondergrond onder natuurlijke omstandigheden de dominante geofactoren.
§ 3 Wisselwerking tussen geofactoren
Verschillende klimaten werken door de verschillende geofactoren anders op elkaar waardoor er verschillende landschapszones ontstaan. De meeste landschapszones worden gedomineerd door bossen, die altijd aanwezig zijn zolang de temperatuur in de zomer niet te laag is en er altijd water beschikbaar is. Wanneer dit niet het geval is komen er in de plaats grassen, die weer worden opgevolgd door gebieden waar minimale begroeiing is zoals het geval in de toendra en raden van de woestijnen of volledig afwezig zoals op de polen en woestijnen.
De rol van water speelt op aarde dus een belangrijke rol, dit komt doordat de neerslag die valt kan verdampen in gebieden met hoge temperaturen. De neerslag die niet verdampt wordt nuttige neerslag genoemd, omdat dit de hoeveelheid is waar de bomen en planten mee rond moeten komen. In bossen in de gematigde zone valt ruimschoots genoeg neerslag, waardoor dit in de bodem komt. Wanneer het naar beneden zakt spoelt de neerslag de voedingstoffen uit. Dit wordt uitspoeling genoemd. Wanneer je waar dan ook ter wereld in de bodem graaft kom je diverse soorten bodems tegen door de verschillende klimaten met een verschillende aanwezigheid van bomen, planten, grassen en de hoeveelheid neerslag die op zo’n plek valt.
De verschillende breedtes hebben verschillende soorten bodems:
- Lage breedtes:
o Neerslagtekort
o Weinig tot geen organisch materiaal in aanmaak
o Woestijnbodems door hoge concentratie kalk, zout of gips
o Sporadisch regenbuien die het grondwater tot net onder het oppervlak brengen
- Gematigde zone met weinig neerslag:
o Begroeiing bestaat uit grassteppes
o Geen of weinig uitspoeling
o Dikke laag humus vormt zich in de bodem in de bovenlaag
- Hoge breedte:
o Er groeien alleen grassen, mossen en heide door korte groeiseizoen (korte koele zomer, lange koude winter).
o Ontstaan van toendra’s
o Weinig vertering van organisch materiaal door lage temperaturen
o De bovengrond bestaat grotendeels uit veen.
Niet alleen het klimaat beïnvloed de landschap zones ook de mens is een dominante factor in het geheel door een aantal ingrepen van de mens wordt het dynamisch systeem vaak doorbroken zoals:
1. De voedselkringloop wordt doorbroken, door ingrijpen in de akkerbouw en veeteelt. Resten van akkerbouw worden niet meer door grond verteerd, maar opgeruimd daarvoor komt chemische mest terug. Dit zorgt voor uitputting van de grond.
2. De mens beïnvloed het landschap dat van zichzelf heel divers is, door gebruik te maken van monocultuur. Dit houdt in, dat zij een soort gewas verbouwen, dat daardoor erg kwetsbaar is voor bijvoorbeeld ziektes of weersomstandigheden.
Op aarde is echter niet elke landschapszone geschikt voor landbouw door o.a. klimaat of beschikbaarheid van water, daarnaast is de aanwezigheid van voedingsstoffen ook enorm belangrijk de chemische stoffen (kalium, stikstof en fosfor) zijn erg belangrijk voor de planten. De mate waarin dit aanwezig is verschild en bepaald water groet., Hetzelfde geldt voor de fysieke vruchtbaarheid, wat de veredeling in de bodem van vaste bestandsedelen mee wordt bedoeld. Ook hier bepaald o.a. de korrelgrootte van klei of zand of water goed kan wegzakken en bepaalt dit of wortels goed kunnen aarde in de bodem.
§ 4 De mondiale landschapszones
Rond de evenaar komt op aarde de tropische zone voor, deze wordt echtere niet alleen maar gedomineerd oor tropische bossen. Naast de tropisch regenwouden komen afhankelijk van de hoeveelheid neerslag ook nog gebieden voor die een moessonklimaat hebben of savanneklimaat met een korte regenperiode. Juist de meest diverse zone met de grootste variatie aan bomen, planten en dieren is grotendeels ongeschikt voor akkerbouw. De enorme hoeveelheid neerslag spoelt de bodem juist razendsnel uit, daarbij verteerd organisch materiaal door de hoge temperaturen en luchtvochtigheid binnen dagen. In deze gebieden kwam van oorsprong alleen zwerflandbouw voor. Deze manier van landbouw zorgde ervoor, dat de bodem steeds de tijd kreeg om zich te herstellen. Echter worden er tegenwoordig grote gebieden gekapt om voedsel te verbouwen voor de alsmaar groeiende bevolking in deze gebieden, waardoor de bossen onder druk komen te staan.
Wanneer we noordelijker of zuidelijker trekken komen we in gebieden die minder dan 250 mm neerslag per jaar krijgen. Deze gebieden worden aride (droge) gebieden genoemd en bevinden zich vooral rond de 20 graden NB of ZB. De (semi) aride zone 250 mm is echter wel nuttige neerslag, die echter wel erg variabel is. Zo kan het 3 jaar lang zo goed als niet regenen en daaropvolgend 5 jaar voor deze gebieden in verhouding veel regenen. Er groeit weinig, maar ook in deze droge gebieden leven aan de randen mensen. Deze leidde vaak een nomadisch bestaan en leven van nomadische veeteelt (ze trekken met hun vee naar begroeide gebieden) en kleinschalige sedentaire akkerbouw. Vaak trekken de nomaden van oase naar oase, waar grondwater omhoogkomt. Door de hevige regens die vallen in deze gebieden ontstaan soms tijdelijke rivieren, die wadi’s worden genoemd.
De overgang tussen de tropische en gematigde zone wordt de subtropische zone genoemd opvallend is, dat deze zone een combinatie is tussen de bovengenoemde zones. Van beide bevat het kenmerken. Het klimaat is erg mild en aangenaam, daarnaast zijn deze gebieden ook nog wel geschikt voor landbouw. De landbouw heeft het wel zwaar door de opbouw van de bodem.
Verder naar het noorden of zuiden vinden we de gematigde zone en de zone die het gunstigst is voor het bedrijven van landbouw. Het groeiseizoen is er lang genoeg en de bodem heeft ervan nature een goede chemische vruchtbaarheid door een dikke laag humus. Vandaar dat hier ook veel dichtbevolkte gebieden voor komen. In deze gebieden komt naast de loofwouden ook nog grassteppes voor zoals: de prairies in Amerika, pampa’s in Argentinië en poesta’s in Hongarije. In de grassteppes ligt de bevolkingsdichtheid wel lager.
Tot slot bevinden zich boven de gematigde zone nog de boreale zone, die zich kenmerkt door enorme naaldwouden. Daarboven ligt de polaire zone, waardoor de lage temperaturen geen bomen groeien, maar alleen maar toendra’s voor komen. Enkele maanden in het jaar komt hier de temperatuur boven de nul, waardoor het groeiseizoen heel kort is. De bodem is het grootste deel van het jaar bevroren, maar in de lente/zomer ontdooit de laag, maar het smeltwater kan niet wegzakken, waardoor er modderpoelen ontstaan die in de herfst bevriezen en permafrost vormen. Soms kan er tussen twee vaste lagen permafrost een niet-bevroren laag zitten, die kan leidden tot wegzakkingen die gebouwen, wegen of leidingen beschadigd.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden