Hoofdstuk 2: Klimaat

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 740 woorden
  • 10 mei 2015
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
37 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Par 2. De energiebalans van de aarde.

De zon is de belangrijkste energiebalans voor de aarde.

De hoeveelheid inkomende zonnestraling wordt door stofdeeltjes, wolken en het aardoppervlak teruggekaatst naar het heelal. Een deel wordt geabsorbeerd door de atmosfeer. Ongeveer de helft van de inkomende zonnestraling bereikt het aardoppervlak.

De inkomende zonnestraling bestaat uit kortgolvige straling.

De straling die de aarde uitstraalt is langgolvige straling. 

De aarde zendt meer langgolvige straling uit dan het kortgolvige ontvangt. Dat komt doordat de aarde ook langgolvige straling ontvangt door het broeikaseffect

De restjes die overblijven worden omgezet in 2 vormen energie:

  • Latente energie
  • Voelbare warmte

Waterdamp, methaan en koolstofdioxide zijn cruciaal voor het broeikaseffect.

Het broeikaseffect wordt versterkt door extra uitstoot van koolstofdioxide.

Temperatuur ligt ook aan de hoek waarop de zonnestralen op de aarde vallen en aan de dikte van de lucht. 

Par 3. Wereldwijde luchtstromen.

Bij een lagedrukgebied stijgt de lucht. De luchtdruk neemt af met de hoogte.

Bij een hogedrukgebied daalt de lucht. Dit gebeurt in de woestijn.

Al deze luchtstromen bij elkaar noemen we de mondiale luchtcirculatie, de atmosferische circulatie of de grote windsystemen.

Lucht stroomt van hoge naar lage druk.

Er zit een afwijking in de luchtstromen omdat de aarde draait. Als je met de wind in de rug kijkt, is deze afwijking op het zuidelijk halfrond naar links en op het noordelijk halfrond naar rechts -> wet van Buys Ballot of corioliseffect.

Passaten = wind die van de subtropische hogedrukgebieden richting de evenaar waait.

In onze zomer staat de zon verder naar het noorden het hoogst, in onze winter juist verder naar het zuiden -> ITCZ (intertropische convergentiezone)

Moessons = passaten die van richting veranderen. 

Par 4. Oceaan- en zeestromen.

Wind die over zee waait sleurt ook het zeewater mee. Daardoor ontstaan zeestromen die voor een belangrijk deel hetzelfde patroon hebben als de luchtstromen.

Een zeestroom noemen we warm als die vanuit een relatief warm gebied afkomstig is.

Een zeestroom noemen we koud als die vanuit een relatief koud gebied afkomstig is.

Kusten met koude zeestromen zijn vaak woestijnen, omdat de koude lucht moeilijk vocht vast houdt.

Thermohaliene circulatie = zeestromen op grote diepte

-> wordt veroorzaakt door dichtheidsverschil

-> wordt veroorzaak door temperatuurverschillen

De dieptepomp in de Atlantische Oceaan vormt de motor van de thermohaliene circulatie.

De oceaan- en zeestromen worden samengevat in de term oceanische circulatie -> belangrijk bij de verdeling van warmte.

De ijskap op Antartica is wit, waardoor die veel zonlicht wegkaatst. Hierdoor koeld de aarde af.

Par 6. El Nino - zuidelijke oscillatie.

El nino verwijst naar het oceanische deel van dit systeem in de Grote Oceaan, terwijl Southern Oscillation oftewel zuidelijke oscillatie verwijst naar het atmosferische deel. 

Zuidelijke oscillatie = de voortdurende, cyclische verandering in het luchtdrukverschil over de Grote Oceaan.

La Nina = toestand van de equatoriale Grote Oceaan, waarbij oceaanwater richting Indonesië stroomt en opwelling van koud diepzeewater bij Peru stimuleert.

El Nino = Toestand van de equatoriale Grote Oceaan, waarbij oceaanwater richting Peru stroomt en daar opwelling van koud diepzeewater belemmert.

Het systeem tussen el nino en la nina veranderd tussen de twee en acht jaar.

De invloed van ENSO wordt via mondiale luchtcirculatie op de hele aarde beïnvloed. 

Par 7. Klimaatgebieden en landschapszones.

Er zijn in de loop der tijd verschillende klimaatclassificaties ontwikkeld.

Klimaatclassificatie van Köppen:

A, C en D -> periode met neerslag

w = droge winter   s = droge zomer   f =  geen droge periode

B =->droogte-index

W = woestijn   S = steppe

E -> temperatuur

T = toendra   F = vorst   H = hooggebergte

Klimaatgebieden = grote gebieden met ongeveer hetzelfde klimaat.

Verschillende klimaatclassificaties:

  • Tropische zone (A) 
  • Aride zone (B) -> droge klimaten
  • Gematigde zone (C)
  • Boreale zone (D) -> koude winters, veel naaldbomen
  • Polaire klimaten (E) -> moerassig, koud

Par 8. Ijstijden.

Een van de opmerkelijkste klimaatveranderingen zijn de ijstijden. In het afgelopen Kwartair wisselden deze koude perioden zich voortdurend af met warmere perioden (= interglacialen)

De Milankovic - variabelen:

  • De baan van de aarde is niet cirkelvormig. De mate waarin dat niet het geval is wordt de excentriciteit genoemd
  • Ook de scheefheid van de aardas zou belangrijk zijn
  • Precessie = tollende beweging van de aarde

Als afkoeling van de aarde richting een ijstijd eenmaal is ingezet, kan dit proces versterkt worden door zogenaamde terugkoppelingsmechanismen. Dit zijn processen die invloed hebben op hetgeen waardoor ze in werking worden gezet. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.