Hoofdstuk 2: Globalisering
§1: Welke soorten landen zijn er?
-Economische kenmerken: Werk & welvaart
-Demografische kenmerken: Het aantal mensen & de veranderingen daarin
-Sociaal-culturele kenmerken: Taal, godsdienst en rituelen bevolking
In tegenstelling tot de ‘rijke landen’ in West-Europa, Noord-Amerika, Australië & Japan is het in Afrika & Midden-Azië normaal dat mensen relatief weinig bezitten.
àNoord-Zuid tegenstelling: Het Noordelijk halfrond rijker dan het Zuidelijk halfrond.
-BNP: Bruto Nationaal Product
àAlles wat er aan goederen en diensten in een land per jaar geproduceerd wordt.
-Met het BNP kan je de welvaart van verschillende landen met elkaar vergelijken. De officiële grens van armoede is 1 dollar per dag (volgens de VN). Dan telt de wereld bijna een miljard arme mensen.
Oorzaken van armoede:
• Corrupte regeringen
• (Burger)oorlog
• Steeds veranderende/ingewikkelde wetten in een land.
• Slechte infrastructuur.
• Natuurlijke oorzaken- aardbevingen
• Een verkeerd waterbeheer of bodemgebruik.
• Het opleidingsniveau.
• Veel mensen leven op het platteland. Het Percentage dat in de primaire sector werkt is hoog.
Veel goederen die we gebruiken zijn samengesteld uit onderdelen uit verschillende bedrijven.
Elke stap die naar een product leidt, noem je een product keten.
Het bestaat uit de driedeling:
Grondstof à Halffabricaat à Eindproduct
Bij elke stap stijgt de waarde van het product.
Dit gebeurt meestal in de rijke centrumlanden (waar veel industrie is).
Centrum
Semiperiferie
Periferie
Rijk
Veel banen in de dienstensector en industrie
Ertussenin
Arm
Landbouw
Levert grondstoffen
-Periferielanden: Kwetsbaar, omdat ze maar 1 soort uitvoerproduct exporteren.
De exportlanden verdienen dus weinig aan de internationale handel, maar zijn wel veel geld kwijt aan dure importproducten
à ruilvoetverslechtering
-Dualistische economie: De bevolking van de periferielanden kan je in 2 groepen delen. Veel mensen op het platteland leven van zelfvoorzienend landbouw. De producten die ze gebruiken komen allemaal uit het gebied waar ze wonen. De andere groep produceert producten voor de wereldeconomie
-Urbanisatiegraad (verstedelijkingsgraad): Hiermee geven we aan hoeveel % van de bevolking in een stedelijk gebied woont.
àIn de meeste welvarende landen is dat ruim 90%. In ontwikkelingslanden soms minder dan 10%
-Urbanisatietempo: De snelheid waarmee de stedelijke bevolking groeit
àIn ontwikkelingslanden is het urbanisatietempo hoog, omdat er in stedelijke gebieden meer welvaart is
-Bevolkingsdichtheid: Wordt bepaald door het geboorte/sterfteoverschot
-Demografische transitie: De overgang van hoge geboorte- en sterftecijfers naar lage
Hoge geboortecijfers komen door:
• Religie
• Door geen vrouwenemancipatie
• Geen geld voor voorbehoedsmiddelen
Hoog sterftecijfer komt door:
• Natuurrampen
• Slechte verzorging/gezondheidszorg
• Onhygiënisch water
• Besmettelijke ziektes
-Vergrijzing: Steeds meer ouderen in de bevolking
àIn veel rijke landen is dat een probleem. Die mensen werken niet meer, en kosten geld.
De demografische druk (verhouding tussen het aantal mensen van 20 tot 65 jaar) is dan hoog.
àOplossing: Migratie van mensen uit armere landen die banen kunnen vervullen
-Pushfactoren: Redenen waarom mensen vertrekken uit hun eigen land
• Oorlog
• Honger
• Natuurrampen
-Pullfactoren: Redenen die migranten aantrekken naar een bepaald land te vertrekken
• Werken in een ander land voor de hoge lonen. (Mexicanen à VS)
Mondiale migratiestromen:
-Gastarbeiders: Mensen die naar een land toegaan om daar te werken
Bijvoorbeeld de mensen uit het Middellandse Zeegebied die na 1960 naar West-Europa kwamen om daar te werken (pullfactor)
àBleven hier wonen
àMeer allochtonen
- West-Europa heeft te maken met asielzoekers die zijn gevlucht vanwege oorlog.
- Mensen komen uit vroegere koloniën (toen waren de toelatingsregels soepeler dan nu)
- Mensen vertrekken vanwege een hoge opleiding (braindrain in India bv.)
-Vestigingskoloniën: Gebieden waar Europeanen zich gingen vestigen in Noord-Amerika
àIn die landen worden nog steeds Europese taal gesproken/Europese invloeden
àEuropeanisering
-Exploitatiekoloniën: Plaatsen waar de oorspronkelijke bevolking moest werken voor de Europese bezetter
àWerken op landbouwbedrijven die 1 product verbouwden
àMonocultuur (tabak, katoen, koffie)
§2: Samenwerking tussen landen
Alle landen hebben elkaar nodig d.m.v. handel. Wat het land zelf niet kan produceren, kan worden ingevoerd en overschotten kunnen worden verhandeld. Als er niet gehandeld word met het buitenland is dat goed voor de werkgelegenheid binnen eigen land. Alles moet dan immers in eigen land worden geproduceerd. Door invoerrechten en protectionisme (invoerheffing) werden er vroeger niet veel buitenlandse producten ingevoerd. Tegenwoordig wel. De invoerrechten worden zo veel mogelijk afgeschaft met als gevolg dat sommige bedrijven failliet gaan. Er komen betere en goedkopere producten op de markt. Er ontstaat nieuwe werkgelegenheid door transport etc. Door de WTO worden afspraken gemaakt over de handel.
Verklaringen voor toenemende handel in de wereld:
- Door de dekolonisatie kunnen kolonies ook handelen met andere landen dan alleen hun moederland. En andersom kan het moederland nu ook uit andere landen die grondstoffen halen.
- De snelheid waarmee goederen vervoerd kunnen worden is groter (trein, vliegtuig etc.)
- De infrastructuur werd beter. Er werden kanalen gegraven waar je tijdwinst uit kreeg & ze maakten betere, snellere en groter boten à Tijdruimtecompressie.
- Verandering in het communicatietechnologie door sms en internet etc.
- Staatsbedrijven worden verkocht/zelfstandig gemaakt. Soms kunnen bedrijven dan beter samenwerken met het buitenland (zoals Schiphol) à Privatisering
- Afschaffing van regels & voorschriften. De meeste bedrijven vinden het prettig meer vrijheid te hebben à Deregulering
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden