Ak samenvatting hoofdstuk 2
Par. 5 Europa, variatie in de natuur
- Europa zit vast aan Azië. Het is een schiereiland van dit enorme werelddeel
- een kust met inhammen staat bekend als een gelede kust.
- Europa kent veel reliëf: van laagland tot hooggebergte.
- gematigd klimaat: niet te koud, niet te warm, niet te droog en niet te nat.
B29 Soorten klimaten
- poolklimaat: hele jaar koud, neerslag valt meestal in de vorm van sneeuw
- tropisch klimaat: hele jaar warm, er valt veel regen
- zeeklimaat: zomers nooit erg warm, winters nooit er koud, hele jaar valt er regen
- landklimaat: winters zijn streng, zomers behoorlijk warm. Hele jaar niet veel regen.
- droog (aride) klimaat: er valt erg weinig neerslag
B51 Klimaatsysteem van Köppen
- zone A: tropische vegetatie, meest kenmerkende boom: de kokospalm
- zone B: woestijnvegetatie
- zone C: gebied met loofbomen
- zone D: gebied met naaldbomen
- zone E: gebied met toendra’s of eeuwig ijs
- BW: zeer droog woestijnklimaat
- BS: iets minder droog steppeklimaat
- f: fehlt (=ontbreekt) een droge tijd is er niet, neerslag valt in alle jaargetijden
- s: Sommer, droge tijd valt in de zomer
- w: Winter, droge tijd valt in de winter
- Cs-klimaat: gematigd maritiem (=zee) klimaat met een droge zomer
- Aw-klimaat: tropische klimaat met een droge winter
B56 Reliëf
- reliëf: hoogteverschillen in het landschap
- hooggebergte: meeste toppen zijn hoger dan 1500 m
- middelgebergte: meeste toppen zijn tussen 500 en 1500 m
- heuvelland: meeste toppen tussen 200 en 500 m
- laagland: meeste toppen lager dan 200 m
- laagvlakte: vlakte ligt lager dan 500 m
- hoogvlakte of plateau: vlakte ligt hoger dan 500 m
B71 Natuurlijke zones op aarde
- als de temperatuur zelfs in de zomer niet boven 0°C komt, is platengroei niet mogelijk. Neerslag valt alleen in de vorm van sneeuw. De sneeuw gaat nooit weg, en wordt later ijs. Op de poolzee vind je drijfijs. Dat is niet dikker dan een paar meter
- als de zomertemperatuur lager is dan 10°C, kunnen er geen bomen groeien. Je bent hier ten noorden van de boomgrens, in de boomloze toendra. Iets dieper in de grond blijft de vorst het hele jaar zitten. Dat noem je permafrost (permanent = blijvend)
- vals de temperatuur in de zomermaanden hoger wordt dan 10°C maar niet hoger dan 15 °C, dan is het te koud voor loofbomen. Wel groeien er naaldbomen. Dat is de naaldboomgordel of taiga.
- in de gematigde zone is er een duidelijke temperatuurverschil tussen zomer en winter. Als de temperatuur in de zomermaanden stijgt tot boven de 15°C, kunnen er loofbomen groeien. Dit is de loofboomgordel van de gematigde breedte.
- tropisch bos is heterogeen (heteros = verschillend, genus = soort). De temperatuur schommelt het hele jaar tussen 25 en 30°C. neerslag: ongeveer 2000 mm per jaar. Het hele jaar is het er groen.
- ten noorden en zuiden van de evenaar valt een aantal maanden per jaar geen regen. Er is een droge tijd, oftewel het gebied van de savanne. Een savanne is een overgangsgebied tussen gras en bomen.
- een woestijnsteppe bestaat uit doornige stuiken en grassoorten die zich aan de droogte hebben aangepast. Ze hebben bv. hele lange wortels. Er valt maar in drie of vier maanden van het jaar regen.
- in een gebied waar geen of bijna geen neerslag valt groeit niets. Dat is de woestijn. De hoofdoorzaak van het ontbreken van planten is de droogte. Een plek in de woestijn waar water is, heet een oase.
B32 Temperatuurfactoren
- de temperatuurverschillen op aarde worden veroorzaakt door een aantal factoren, dat zijn temperatuurfactoren.
- de breedteligging: hoe hoger de breedte, hoe kouder
- de hoogteligging: hoe hoger op een berg, hoe kouder
- de land-zeeverdeling op aarde: langzaam of snel warmer?
- de wind -en zeestromen: aanvoer van kou of warmte van elders
- de ligging van gebergten: wel of niet beschut?
B33 Breedteligging en temperatuur
- de breedteligging van een plaats is van grote invloed op de temperatuur.
- op hoge breedte (in de polen) is het kouder. Op lage breedte (in de tropen) is het warmer.
- in de tropen staat midden op de dag de zon heel hoog.
- in de poolstreken komt de zon nooit ver boven de horizon
B36 Hoogteligging en temperatuur
-de hoogteligging is van invloed op de temperatuur.
- de dampkring laat de zonnewarmte gewoon door.
- pas als de zonnestralen op het aardoppervlak vallen, geven ze hun warmte af.
- als je 1000 meter tegen een berg op klimt, wordt het 6°C kouder.
B38 windrichting en temperatuur
- de oostenwind is afkomstig van het vasteland van Europa. Het is een landenwind.
- de westenwind komt van de Atlantische Oceaan, het is een zeewind.
- zeewinden noem je aanlandige winden
- landwinden noem je aflandige winden.
- bij een aanlandige wind wordt het in de zomer minder warm en in de winter minder koud.
- bij een aflandige wind wordt het in de zomer warmer en in de winter kouder.
B39 Zeestromen en temperatuur
- als de wind boven zee langdurig uit één richting waait, dan gaat het zeewater stromen. Er ontstaan zeestromen.
- zeestromen kunnen warm zeewater uit de tropen naar de poolstreken voeren en anders om
- elke zeestroom heeft een naam. Die voor Noorwegen heet de Golfstroom.
B45 ontstaan van neerslag
- neerslag (regen, hagel of sneeuw) heeft te maken met opstijgende lucht. Hoe hoger je komt hoe kouder het is.
- koude lucht kan minder water bevatten dan warme.
- bij de evenaar stijgt de lucht door opwarming. Door de warmte stijgt de lucht en koelt af. Daardoor regent het veel in de streken rond de evenaar.
- op grote hoogte stroomt de lucht in noordelijke en zuidelijke richting weg. In de buurt van 20-30 ° NB en ZB daalt hij.
- dalende lucht wordt warmer. Daardoor blijft het droog. Het regent bijna nooit. Gevolg: woestijn.
- de windkant van het gebergte heet de loefzijde. Hier stijgt de lucht, koelt af en brengt regen en sneeuw
- aan de andere kant van het gebergte heet de lijzijde. Je kunt ook wel zeggen: het gebied achter de berg ligt in de regenschaduw, omdat de lucht daar warmer wordt.
Par. 6 Europa: bevolking en cultuur
- Europa is de derde bevolkingsconcentratie in de wereld.
- Europa kent een hoge bevolkingsdichtheid, dat niet overal hetzelfde is.
- het aantal inwoners verandert door natuurlijke en sociale bevolkingsgroei.
- internationale migratie heeft in Europa altijd ene grote rol gespeeld. Door oorlog en andere conflicten verhuisden mensen naar Europa.
- ook arbeidsmigratie is een reden voor verhuizing naar een ander land.
- in Europa hebben niet alle volken hun eigen staat. Hier en daar leidt dat tot grote problemen en vaak leidde dat tot oorlog
- belangrijk is dat veel dingen niet meer ‘nationaal’ maar Europees worden geregeld.
- het streven om in Europa tot meer eenheid te komen, heet Europese integratie
- de grotere zelfstandigheid van een regio binnen een staat heet regionale autonomie
B100 Leeftijdsgrafieken
- een leeftijdsgrafiek is een staafdiagram dat de leeftijdsopbouw van de bevolking laat zien.
- elke staaf stelt een aantal mensen voor. Daar zijn 2 manieren voor: met absolute cijfers en met procenten.
- een leeftijdsgrafiek wordt ook wel een bevolkingspiramide genoemd, omdat het de vorm van een piramide heeft.
B101 Vergrijzing en ontgroening
- als het aandeel van mensen ouder dan 65 jaar toeneemt, is er vergrijzing
- vergrijzing gaat vaak samen met ontgroening: de vermindering van het aantal mensen tot 19 jaar
B107 Cultuurgebieden
- je kunt de wereld indelen in zeven grote cultuurgebieden.
Par. 7 Ongelijkheid in Europa
- de Europese kernregio heeft de hoogste inkomens, de meeste hightech bedrijven, de beste infrastructuur en de hoogste opgeleide beroepsbevolking.
- het gebied heeft gunstige natuurlijke omstandigheden, zoals vruchtbare bodems en goede natuurlijke havens.
- er werd veel geld geïnvesteerd in de ontwikkeling van de techniek
- de snelle opkomst van de industrie staat bekend als de Industriële Revolutie
- door de enorme verstedelijking zijn grote consumenten- en arbeidsmarkten ontstaan.
- de bestaansmiddelen, de infrastructuur en de handelsmogelijkheden worden in West-Europa voortdurend vernieuwd, om aan de top te blijven
- eerst was de zware industrie de hoofdrol, nu gaat het om kennisintensieve industrie.
- een belangrijk doel van de EU is het verminderen van de regionale ongelijkheid.
- arme regio’s in de Europese Unie hebben veel duurzame ontwikkelingshulp gekregen
B125 Arbeidsmarkt
- op de arbeidsmarkt komen vraag naar en aanbod van arbeid bij elkaar.
- twee factoren (lonen en kennis) spelen op de arbeidsmarkt een grote rol
- bedrijfstakken met arbeidsintensieve bezigheden, zoals het maken van confectie- kleding of het in elkaar zetten van tv-toestellen, zijn gericht op lagelonenlanden.
B127 Agglomeratievoordelen
- een agglomeratie is een stad met daaraan vastgegroeide (voor)steden en dorpen.
- een andere betekenis voor agglomeratie is: een ruimtelijke samenballing van bevolking en bedrijven
- samenballing wil zeggen dat veel mensen en bedrijven dicht op elkaar in één gebied zitten.
- agglomeratievoordelen: dat het voor bedrijven voordelig is om vlak bij elkaar en bij de mensen gevestigd te zijn
- een grote bevolking is voordelig omdat al die mensen veel nodig hebben.
- het eerste agglomeratievoordeel is: consumentenmarkt en arbeidsmarkt zijn goed.
- bedrijven hebben elkaar nodig als afzetmarkt en leverancier van goederen en diensten
- in een dichtbevolkt gebied is de infrastructuur vaak goed.
REACTIES
1 seconde geleden