Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1100 woorden
  • 21 april 2010
  • 131 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
131 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2: Wereld
Wereldbeeld

Paragraaf 1: De olifant wordt een Aziatische tijger
-

Paragraaf 2: Patronen: verschillen in welvaart

Hoe meet je welvaart?
Kan op verschillende manieren:
1. BNP per inwoner (BNP/hoofd). Alle goederen + diensten in een land + inkomsten uit het buitenland gedeeld door aantal inwoners. Uitgedrukt in dollar’s of euro’s.
Ook wel eens BBP per hoofd, dan alle goederen + diensten in een land gedeeld door het aantal inwoners.
2. VN-index/welzijnsindex. Gelet op: koopkracht, levensverwachting en alfabetiseringsgraad. Loopt van 1 (hoogst) tot 0 (laagst).

3. Naast BNP/hoofd en welzijnsindex, aanwijzingen voor ontwikkeling zijn bijvoorbeeld: schoon drinkwater, scholing, gezondheidszorg, voedsel, telefoon en computer.

Problemen bij het meten van de welvaart
Meten in BNP/hoofd heeft een aantal nadelen:
1. Voor 1 dollar kan je in het ene land meer kopen dan in het andere. Daarom is de koopkracht pariteit bedacht → omgerekend aantal goederen of diensten in een land voor 1 dollar.
2. Informele sector telt niet mee voor de economie, in arme landen is deze groter dan de formele sector.
3. Het BNP is een gemiddelde, afwijkingen daarvan kunnen heel groot zijn. Er kan sprake zijn van sociale ongelijkheid, grootste verschillen zitten in de semiperiferie groep.
4. Het BNP laat geen regionale verschillen zien, er kan sprake zijn van regionale ongelijkheid.

De verdeling van de welvaart
De welvaart is slecht verdeeld over de wereld. Landen kan je in 3 groepen indelen:
- Centrum (rijke, vooral westerse landen)
- Semiperiferie (hebben de laatste 20 jaar een grote groei doorgemaakt)
- Periferie (armste landen)

Paragraaf 3: Patronen: bevolkingsspreiding en cultuurgebieden

Bevolkingsdichtheid en spreiding
Op een kaart met bevolkingsspreiding zie je grote concentraties aan randen van continenten, in kunstvlaktes en in vruchtbare gebieden. Om een goed beeld te krijgen moet je soms van schaalniveau wisselen. Door natuurlijke groei en migratie verandert de spreiding continu.

De spreiding verklaard

1. De natuurlijke mogelijkheden (klimaat, bodem, water, ect.)
2. De ligging (gunstig economisch, goed verbonden, ect.)
3. Koloniaal verleden (concentratie aan de kustzones)

Een mozaïek van culturen
Cultuur is een breed begrip, je ziet het bijvoorbeeld aan de bouwstijl van een huis, kleding, gebruiken, religie ect. De verspreiding vanuit een kerngebied naar een groter gebied heet diffusie. Als een cultuurelement in een andere cultuur wordt ingepast heet die acculturatie (of cultuurvermening).



Paragraaf 4: Patronen: de politieke en sociale welvaart

Leven in vrijheid
Er zijn bijna 200 soevereine staten, zo’n staat oefent als enige macht uit over de bevolking en oer het grondgebied. Daarnaast is deze internationaal erkent. Er zijn drie vormen:
1. Democratie, mensen hebben invloed op wie het land regeert. Vooral in Westerse landen van oudsher. Veel vrijheden (bijvoorbeeld meningsuiting en godsdienst) zijn gewaarborgd.
2. Beperkte democratie, alles sterk gecontroleerd. Er is wel stemrecht maar dan op 1 of 2 partijen. Vaak corruptie.
3. Dictatuur, alles door 1 partij bestuurt of zelfs een dictator. Vaak nemen ze het niet erg nauw met de mensenrechten.


Onderwijs, de motor tot ontwikkeling
Een van de belangrijkste elementen van de VN-welzijnsindex is alfabetisering. Meisjes worden in arme landen het eerste thuisgehouden. Heeft te maken met: hoge schoolkosten, belang wordt niet gezien, kunnen al snel in het huishouden meehelpen. Schoolverlaters die kinderen krijgen houden hun kinderen ook weer thuis.

Grenzen trekken
-

Paragraaf 6: Samenhang: ontwikkeling en werk

Ontwikkeling van de beroepsbevolking
In de economische geschiedenis 3 belangrijke veranderingen:
1. Agrarische Revolutie (overgang naar landbouw)
2. Industriële Revolutie (handarbeid naar fabriek)
3. Opkomst v.d. dienstenmaatschappij.
Hebben economische gevolgen voor landen. In de centrumlanden begint rond 1850 de industriële revolutie. Dat valt samen met de schaalvergroting en mechanisatie van de landbouw. Door verschuiving naar lagelonenlanden neemt na de jaren ’60 de secundaire sector af. Dan nemen de tertiaire (commerciële) en quartaire (non-commerciële) sector het over (dienstenmaatschappij).
Na WO II: semiperiferie gaat van landbouw naar industrie. Echte perifere landen: nog voornamelijk landbouw. Het zwaartepunt verschuift : doorschuiven in de sectoren.


Internationale arbeidsindeling
Tot jaren 50: wat je kocht in de winkel, ergens in de buurt gemaakt. Nu: door internationalisering wordt steeds meer verweven. Heeft gevolgen voor de internationale arbeidsindeling (specialisatie v.d. werkgelegenheid in de delen v.d. wereld). Kan je aflezen aan:
- Internationale verdeling v.d. beroepsbevolking
- Samenstelling exportpakket van landen
Jaren ’60: ontwikkelinglanden exporteren bijna alleen nog maar uit grondstoffen, industrie nog geen 20%, nu: industrie < 50%. Vooral in semiperiferie landen. Alleen de allerarmste landen (Sub-Sahara) bijna alleen nog maar grondstoffen.

Grondstoffenafhankelijkheid maakt kwetsbaar
Drie nadelen van grondstofafhankelijkheid:
1. Prijzen van grondstoffen (m.u.v. aardolie) is sinds 1960 minder snel gestegen dan die van de eindproducten.
2. Prijzen van grondstoffen wisselen sterk op de wereldmarkt.
3. Kans op misoogsten (bij handelsgewassen)
Arme bevolking krijgt bijna niks van de winst, bijna alles naar grote Westerse Multinationals. Veel komt bij aandeelhouders uit.

Paragraaf 7: Samenhang: ontwikkeling en demografie

Bevolkingsgroei
Mondiaal niveau: natuurlijke bevolkingsgroei = verschil tussen geboorte en sterftecijfer.

Altijd is er sprake geweest van natuurlijke groei. Op lagere schalen moet je rekening houden met migratie. Verschil nieuwkomers en vertrekkers: migratiesaldo. Twee opvallende zaken:
1. Groei gaat steeds sneller.
2. Groei gaat niet overal niet even snel. (harder in ontwikkelingslanden).

Natuurlijke groei: geboortecijfer
sterftecijfer

Sociale groei: immigratie (vestiging)
emigratie (vertrek)

Totale groei = natuurlijke groei + sociale groei.

Vruchtbaarheid van vrouwen daalt
Het gemiddelde aantal kinderen per vrouw wordt minder, de relatieve groei neemt af. Maar de absolute groei gaat gewoon door. De vruchtbaarheid daalt.

Bevolkingsgroei en welvaart
Redenen waarom arme landen meer kinderen krijgen dan rijke:
1. Demografisch: arme landen hebben een jongere leeftijdsopbouw.
2. Scholing: Vruchtbaarheid daalt als de scholing stijgt. Kinderen passen niet bij carrière.
3. Religie: In rijke landen heeft de kerk minder invloed dan in arme landen.

4. Cultuur: Er moeten zonen geboren worden, lukt dat niet: nog een kind.
5. Gezondheidssituatie: Hoge kindersterfte stimuleert het geboortecijfer, genoeg kinderen om voor de ouders te zorgen.
6. Armoede: Als de welvaart stijgt dan daalt de kindersterfte. De noodzaak om een groot gezin te stichten verdwijnt.

Demografische transitie
Geboorte en sterftecijfers kan in je in een model weergeven, in een demografisch transitiemodel. Deze overgang verloop in verschillende fases (box 2).

Paragraaf 8: ontwikkeling en verstedelijking

Een wereld van steden
Meer dan de helft van de wereldbevolking woont in de stad. Proces waarbij aandeel van de bevolking in de stad groeit: urbanisatie, uitgedrukt in urbanisatiegraad. De toename van de urbanisatiegraad wordt uitgedrukt in urbanisatietempo.

Ontwikkeling en verstedelijking
Groei van de steden in de derde wereld heeft 3 redenen:
1. Trek van platteland naar de stad.
Gevolg van de mechanisatie, arbeidsoverschot op het platteland. Door de media wordt de stad opgehemeld. In de stad te weinig vraag, te veel aanbod > informele dienstensector.
2. Trek van de ene stad naar de andere.

B.v. Middelgrote naar de hoofdstad.
3. Natuurlijke bevolkingsgroei.
Jongeren wagen vaak de stap naar een stad, planten zich voort > bevolkingsgroei.

Na 1930: versnelde urbanisatie. Na 1960: Suburbanisatie, mensen gaan in platteland wonen. Infrastructuur is verbeterd ect.
Het ontstaan van megasteden en primate cities
In arme landen richt de migratie zich vaak op (al in de kolionale tijd) grote stad. Daarna zijn deze (hoofd)steden verder uitgebouwd. In arme landen ontstaat één allesoverheersende stad: een primate city.

REACTIES

A.

A.

thanksssssssss! net wat ik nodig had!

12 jaar geleden

N.

N.

Hoe bereken je het bnp her hoofd?

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.