Bruto nationaal product per hoofd(bnp/hoofd): alles wat in 1 jaar in 1 land verdiend wordt, gedeeld door aantal inwoners
Koopkracht: hoeveel je in 1 land kunt kopen voor 1 doller.
Formele sector: het officiële deel van de economie. De activiteiten in de formele sector vind je terug in de statistieken van de overheid.
Informele sector: het niet officiële deel van de economie (scharreleconomie). Ze komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht.
Beroepsbevolking: alle mensen die tegen betaling werken, plus de werklozen.
Tertaire sector: beroepen bij kantoren, banken, winkels, de overheid; beroepen in de dienstverlening.
Centrumlanden: meest ontwikkelde landen.
Semiperiferie: landen die zicht sterk aan het ontwikkelen zijn.
Periferie: de armste landen, die nog sterk aan landbouw doen, vooral grondstoffen uitvoeren.
Ontwikkelingslanden: landen die niet horen tot de rijke geïndustrialiseerde landen.
Welzijn: de rijkdom van een land gemeten op basis van levensomstandigheden,bijv. gezondheid, scholing, voedsel, ook wel maatschappelijke welvaart genoemd.
Levensverwachting: geeft aan hoe oud mensen gemiddeld worden.
Kindersterfte: percentage sterfgevallen onder kinderen vanaf 1 tot 5 jaar.
Alfabetiseringsgraad: geeft aan hoeveel procent van de bevolking kan lezen & schrijven.
VN-welzijnsindex: een aanwijzing voor het welzijn in 1 land. Je let dan op de koopkracht, de levensverwachting en de alfabetiseringsgraad van de bevolking.
Sociale ongelijkheid: gr4ote verschillen in inkomen tussen groepen mensen.
Regionale ongelijkheid: grote, ongewenste, verschillen in ontwikkelingsgraad binnen 1 land.
Grondstoffen: nog niet bewerkte goederen.
Halffabricaten: bewerkte grondstoffen, zit tussen grondstof en eindproduct in.
Eindproducten: producten die gereed zijn en verkocht kunnen worden.
Globalisering: proces waarbij gebieden wereldwijd op een aantal terreinen steeds meer met elkaar verbonden worden.
Multinationale onderneming(MNO): grote bedrijven die in meerdere landen fabrieken en kantoren hebben.
Communicatie middelen: middelen zoals de computer of fax om informatie uit te wisselen.
BRIC-landen: Brazilië, Rusland, India en China: 4 landen uit de semiperiferie met een snelle economische ontwikkeling.
Handelsbalans: overzicht van de waarde van goederen die in- en uitgevoerd worden.
Arbeidsmigrant: iemand die voor kortere of langere tijd in het buitenland werkt.
Betalingsbalans: overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met het buitenland.
Mainport: haven of vliegveld dat een belangrijke rol speelt in het internationale vervoer.
Lagelonenlanden: land in de (semi)periferie waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden. Zij vormen een aantrekkelijk vestigingsgebied voor arbeidsintensieve bedrijven.
Arbeidsintensief: er wordt voor het maken van een product veel arbeid gebruikt en weinig machines.
Achterland: het gebied dat voor de aan- en afvoer van goederen afhankelijk is van een haven.
Vestigingsplaatsfactoren: reden voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen.
Distributieland: land dat een belangrijke rol speelt in de verdeling van goederen over het achterland.
Forensisme: woon-werkverkeer.
Infrastructuur: alle voorzieningen die nodig zijn om verkeer mogelijk te maken: wegen, spoorlijnen, havens ook pijpleidingen en digitale verbindingen.
Ruimtelijke segregatie: wanneer er in een stad een scherpe scheiding is tussen de woonwijken van verschillende bevolkingsgroepen op basis van inkomen enof afkomst
Niet-westerse allochtonen: mensen die zelf in een niet-westers land zijn geboren, of de ouders.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden