Aardrijkskunde: H1 On the move
Geografische mobiliteit: Stromen van mensen, goederen, ideeën, energie en informatie tussen gebieden.
Circulatie: Vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen tijdelijk van (woon)plaats veranderen. Hierbij gaan ze een grens over tussen 2 plaatsen.
Regionale verschillen:
- ruimtelijke verschillen (reliëf, klimaat)
- economische verschillen (productie, beroepen, loon)
- demografische verschillen (bevolkingsgroei en –samenleving)
- sociale culturele verschillen (godsdienst, taal, gewoonten)
Urbaan: Stad Periferie: iets buiten de stad
Ruraal: Dorp Inter-provinciaal: Tussen provincies
Centrum: Midden in de stad Intra-provinciaal: Binnen provincie
-> Regionaal
-> Binnenlands -> Intra-provinciaal
-> Inter-provinciaal
Migratie
-> Emigratie = -> NL
-> Buitenlands -> Immigratie = ß NL
-> Remigratie / Retourmigratie
Nederland is al jaren een immigratie land omdat:
- vrije immigratie & emigratie van staatsburgers
- toegang verlenen voor nationaal belang (bijv. arbeidsmigratie)
- toegang verlenen op basis van mensen rechten, humanitaire reden, sociale reden
Er zijn verschillende fasen te onderscheiden in de migratie van Marokkanen & Turken naar Nederland.
- 1: 1961 – 1973 -> Cirkelmigratie van gastarbeiders.
- 2: 1973 – 1983 -> Gezinsherenigende migratie en opkomst van illegale migratie.
- 3: Vanaf 1983 -> Gezinsvormende migratie en voortgaande illegale migratie.
Cirkelmigratie: Migranten trekken heen en weer tussen het herkomstgebied en het gebied waan men werkt. (bijv. Seizoensmigratie)
Gezinsherenigende Migratie: Als een vreemdeling of een Nederlander (een deel van) zijn/haar gezin vanuit het buitenland naar Nederland wil laten komen. Het gaat om gezinsleden die al uitmaakte van het gezin. Ook wel primaire gezinshereniging genoemd.
Gezinsvormende Migratie: Als iemand in Nederland een vreemdeling uit het buitenland hier naartoe wil laten komen om te trouwen of samenwonen. Ook wel secundaire gezinshereniging genoemd.
(Macroniveau)
Urbanisatie: De trek van het platteland naar de stad en/of de groei van het aandeel van de bevolking dat in steden woont.
Urbanisatiegraad: Het percentage van de bevolking dat in steden woont.
Urbanisatietempo: De snelheid waarmee de urbanisatie plaatsvindt in % per jaar.
(Mesoniveau)
Volgens de Interactietheorie van Ullman wordt de kans op mobiliteit groter als voldaan wordt aan de volgende 3 voorwaarden:
- Complementariteit: Letterlijk aanvulbaarheid. Gebieden vullen elkaar aan omdat ze verschillen. Daardoor ontstaan er migratiestromen, verkeersstromen of goederenstromen.
- Transporteerbaarheid: De mogelijkheid om goederen, ideeën, energie en mensen van het ene gebied naar het andere gebied te vervoeren. Dit is bijv. afhankelijk van de kosten, Afstand, tijd en Paspoort.
- Tussenliggende Mogelijkheden: Tussen twee gebieden zal geen mobiliteit zijn als er alternatieven zijn (bijv. in een ander tussenliggend gebied).
Pullfactoren: (aantrekkingsfactoren) Omstandigheden in een gebied die als gunstig worden ervaren.
Pushfactoren: (afstotingsfactoren) Omstandigheden in een gebied die als ongunstig worden ervaren.
(Microniveau) Het migratieproces:
Fase 1: Besluit om te migreren.
Fase 2: Daadwerkelijk migreren.
Fase 3: Twee keuzes: Blijf ik? Pas ik me aan?
Fase 4: Integratieproces: - Positieve discriminatie
- inburgeringproces
- ontvangende bevolking moet nieuwkomer acc.
- discriminatie
Integratie: Proces van aanpassing van (andere) etnische groepen en opname in de samenleving. Integratie is mogelijk met geheel of gedeeltelijk behoud van identiteit.
Allochtonen: - Smalle Definitie: inwoners die geboren en (deels) getogen zijn in het buitenland en zich ook buitenlander voelen. - Ruime Definitie: Inwoners die zelf geboren en (deels) getogen zijn in het buitenland of waarvan minstens 1 van de ouders in het buitenland geboren is.
Autochtonen: - Smalle Definitie: Inwoners van een land die in dat land geboren en getogen zijn en die de nationaliteit hebben van het land waar ze geboren zijn.
- Ruime Definitie: Inwoners van een land die in dat land geboren en getogen zijn en waarvan beide ouders in Nederland geboren zijn.
Arbeidsmigratie: Vorm van migratie waarbij men gaat migreren om elders te gaan werken.
Gevolgen van arbeidsmigratie voor het vertrekgebied:
+ Punten:
- binnenkomst buitenlandse deviezen
- stijging welvaart
- nieuwe economische bedrijvigheid in bouw & handel
- nieuwe kennis
- vermindering van overbevolking
- achterblijvers hebben het beter
- vermindering armoede
- Punten:
- toenemende ongelijkheid
- aantasting eigen cultuur
- vergrijzing bevolking
- wegtrekken van jonge mensen
- verdwijnen van kennis
- doorbreken van de oude dorpsstructuur
- toenemende grond- en huizenspeculatie
- toenemende huwelijksproblemen
- verwaarlozing landbouw
- toenemende afhankelijk van geld uit het buitenland
- geen geloof meer in een toekomst in het eigen land.
Aardrijkskunde: H2 De mondiale Zuid-Noord-Migratie: het vb West-Europa
Migratie motieven:
Politieke Migratie: Migratie om politieke redenen, zoals schending van mensenrechten, gebrek aan veiligheid, onafhankelijk worden van koloniën.
Economische Migratie: Migratie om economische redenen. Vooral het gevolg van verschil in welvaart, economische bestaansmogelijkheden en werkgelegenheid.
Sociale Migratie: Migratie om sociale redenen zoals gezinshereniging, gezinsvorming en mensenrechten.
1945-1960 Politieke migratie
Na de 2e wereldoorlog werden veel gekoloniseerde gebieden onafhankelijk van hun Europese moederland. Deze politiekstaatkundige veranderingen gingen vaak gepaard met grote migratiestromen. Zowel personen met een Europese nationaliteit als niet-Europeanen migreerde.
1960-1973 Economische migratie
Vooral gastarbeiders.
1973-heden Sociale & Politieke migratie
Vooral gezinshereniging, gezinsvorming, illegale migratie en de komst van politieke vluchtelingen en asielzoekers.
Repatriëring: Terugkeer van kolonisten.
Aussiedler: Immigranten in Duitsland die als etnische Duitsers voornamelijk uit landen in Midden-Europa naar Duitsland zijn (terug)gekomen.
Politieke vluchtelingen: Mensen die gegronde redenen hebben om te vrezen dat zij in hun eigen land vervolgd worden vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit.
Economische vluchtelingen: Mensen die uit hun geboortestreek vluchten vanwege honger, werkeloosheid of een gebrekkig bestaan.
Asielzoekers: Vreemdelingen die hun land hebben verlaten om in een ander land bescherming te zoeken.
Migratiebeleid: Het geheel van geplande overheidsmaatregelen met het doel de omvang, aard en richting van migratiestromen te beïnvloeden.
Remigratie, Retourmigratie: Terugkeer naar het herkomstgebied.
Verdrag van Schengen: Schengen is een stadje in Luxemburg waar het verdrag is gesloten waarin vrij personenverkeer wordt toegestaan tussen de ondertekende landen van het verdrag. Dat betekent geen grenscontroles tussen de ‘Schengen-Landen’.
Ruimtelijke segregatie: Sterk gescheiden van elkaar wonen en leven in verschillende gebieden.
Sociaal-maatschappelijke segregatie: - afkomst / etniciteit
- inkomen / opleiding
- leeftijd
Segregatie-index: 0 = Goedverdeeld
100 = van 1 dezelfde = fout
H3
1.1
Transport stromen verklaren – Theorie van Ullman
Vervoer: Wat (lading)
Verkeer: Waar (bv A2)
Transport: Hoe (bv trein, schip etc.)
Indermodaal transport: 2 verschillende vervoersmiddelen gebruiken, bv eerst schip en
dan vrachtwagen.
Multimodaal transport: Bv Schilpol, Rotterdam haven; veel mensen op verschillende
manieren erheen.
Multinationaal transport: Regionaal: Ns-station
Nationaal: Mainports
1.2
Kenmerken van vervoersstromen
- Omvang vervoer [hoeveelheid goederen vervoert]
- Soort goederen [houdbaar/diepvries]
- Richting [plaatsen waar het naartoe gaat]
- Afstand [absoluut=kilometers, relatief=kosten,tijd,moeite]
- Duur [nodige tijd]
- Frequentie [aantal keren in bepaalde periode]
- Wijze [intermodaal of multimodaal]
- Vertrek- en aankomstpunten [station, vliegveld, haven (terminal)]
1.3
Vb die een rol spelen bij ontstaan van vervoersstromen (theorie van Ullman)
1. Complimentariteit tussen gebieden
Complimentariteit: gebieden vullen elkaar aan, wat A produceert, heeft B niet. In B
behoefte> vervoersstroom.
2. Transporteerbaarheid
-Bederfelijke goederen: bloemen, snel transport. Laag transport> kwaliteit en waarde
daalt
-Laagwaardige producten: niet over grote afstand> te duur
3. Tussenliggende mogelijkheden
2.1
Infrastructuur: verzameling van verbindingswegen, bestaat uit transportlijnen en
knooppunten
Transportnetwerk: veel delen van infrastructuur samenkomen> belangrijk knooppunt.
2.2
Transportketen: omvat alle activiteiten die samenhangen met het vervoer
1. Collectienetwerk: goederen verzameld voor vervoer
2. Verplaatsingsnetwerk: vervoer van 1 naar 2
3. Distributienetwerk: distributiecentrum naar klant. A= distributie centrum AH
B= AH-winkel
2.3
Transportnetwerken op drie schaalniveaus
1. Verplaatsingsnetwerken tussen continenten
intercontinentale verplaatsingsnetwerken.
2. Verplaatsingsnetwerken binnen continenten
continentale verplaatsingsnetwerken
3. Verplaatsingsnetwerken binnen landen of lokaal gebied
vaak per vrachtwagen
2.4
Soorten netwerken
1. Lijnnetwerk: doorgaande transportroutes; A-B A-B [bv bus]
2. Hub and spoke-netwerk: Hub = rondje = mainport
Spoke = lijn = afvoerlijnen
3.1
Kenmerken van een mainport
1. Intercontinentaal vervoer en transport
2. Omvangrijke transportstromen
3. Multimodaal transport
4. Gunstige ligging> geografisch
ligging bij zee, achterlandverbindingen etc.
economisch
-ligging bij veel bedrijven(toeleveranciers)
-liging in economisch kerngebied
3.2
Kwaliteit van een mainport:
1. Vervoersproduct
bv: hoeveel verbindingen en bestemmingen heeft een mainport
2. Terminalproduct
bv: hoeveel containers/passagiers kunnen er verwerkt worden
3. Ontsluitingsproduct
verbindingen met achterland>wegen, spoorlijnen
4. Omgevingsproduct
bv: Rotterdamse haven heeft ruimte voor distributiebedrijven
distripark: bedrijventerrein
3.3+3.4
Mainport Rotterdamse haven
Sterke punten:
· ligging in noord-west Europa: handelsblok
· ligt aan goed bevaarbare rivieren: maas, rijn, rijn-main-donaukanaal
· ligt aan een van de drukst bevaarde zeeen
· “Gateway to Europe”
· ligt aan de Eurogeul>23m diep
· 2e maasvlakte
· geschikt voor grote schepen die diep liggen
· extra ruimte
Economische aspecten
· telematica* infrastructuur
· ontwikkeling MTC [multimodaal transport met containers]
· extra werkgelegenheid
*telematica = elektronisch vervoer waar geen mensen bij nodig zijn, bv een telefoon.
3.4+3.5+3.6
Mainport Schiphol
Sterke punten
· Omvang, 5 banen
-Schiphol mag doorgroeien tot 600miljoen passagiers
-Na Londen, Parijs en Frankfurt> vierde grootste luchthaven
· Intercontinentaal knooppunt
-Hup and Spoke
· Zeer goede kwaliteit
-Thuishaven van de KLM>veel aanzien
-Ligt dicht bij zee, veilige aanvlucht
-Prijs, voorzieningen, parkeren, info, veiligheid
· Zeer veel werkgelegenheid
-Direct: piloot
-Indirect: catering, winkeltjes, wc-juf(Conny)
-Verbonden: multinationals
Minpunten
· Drukst bevolkt geel van de wereld
· Ruimte gebrek
· Veel vogels
· Lawaai bij nachtvluchten
Drie soorten goederen
1. Stukgoederen: Apart ingepakt, in containers
2. Massa- en bulkgoederen: Natte, bv olie(niet verpakt)
Droge, bv kolen(verpakt)
H4
1.1
Nederland voorop in transport en distributie
BNP = alle inkomens van 1 land in 1 jaar
Bijna alle EDC’s* komen uit VS en Azie
EDC: Europees distributie centrum
Europa
VS Japan = Triade wereldhandel
1.2
Betekenis van vervoer voor NL
1. Vervoersprestatie: Hoeveelheid goederen die door verschillende transportsectoren in
bepaald jaar wordt vervoerd
2. Bijdrage aan BNP van NL
3. Bijdrage aan werkgelegenheid
1.3
Maritieme deconcentratie: Distributiecentra, terminals, transportbedrijven en havenge-
bonden vestigen zich buiten het havengebied
Maritieme deconcentratie ontstaat door ruimtegebrek of afnemende bereikbaarheid
Bedrijven bij zeehaven: weinig uitbreid ruimte van terreinen
Grote terreinen zijn vaak: -Buiten zeehaven
-Goed bereikbaar
2.1
Door economische groei> groei van internationale goederenvervoer
Nadeel van groei: verstopte wegen+milieuvervuiling
NL ontwikkeld tot distributieregio van Europa
Bevordering intermodaal transport betekent:
1. Uitbreiding infrastructuur
autowegen, spoorwegnet en vaarwegnet verbeterd worden
2. Inrichting multimodale transportcentra of transportknooppunten
wisseling transportmiddelen kan plaatsvinden
2.2
2 grote projecten voor railvervoer veel aandacht
1. Betuwelijn [zie stencil]
2. Hogesnelheidstrein
2.3
In knooppunt zeehaven en station gebeuren 4 dingen
1. Transportmiddelen gewisseld
van schip naar vrachtwagen
2. Goederen geconcentreerd/opgesplitst
3. Goederen worden tot een te verzenden laadeenheid
4. Waarde toegevoegd aan goederen
2.4
Gevolgen uitbreiding infrastructuur
1. Infrastructuur vraagt ruimte
2. Gevolgen voor milieu en landschap
Aantekeningen
Clip 2
Logistiek = zorg voor de totale goederenstroom van producent tot consument inclusief
geld en informatie
Logistieke eisen
1. Juiste plaats (bv DHL, UPS)
2. Juiste tijd (bv JIT – Just-In-Time)
3. Juiste hoeveelheid (niet te veel, niet te weinig)
4. Juiste extra’s (bv leuk inpakken, ook wel toegevoegde waarde genoemd)
Clip 5
Ruimtelijke kwaliteit
1. Hoge gebruiksvoorwaarde
multifunctioneel ruimtegebruik
2. Belevingswaarde
-hoge diversiteit hebben
-aparte identiteit
-historische inrichting bewaard blijven
3. toekomstig ruimtegebruik niet belemmeren
4 Aspecten
1. Economisch aspect
2. Ecologisch aspect
3. Cultureel aspect
4. Sociaal aspect
REACTIES
1 seconde geleden