H1 ruimtelijk gedrag en bestuurlijke indeling
§1
· urbanisatie (1) 19e eeuw
Agglomeratie = grote stad met de daaraan vastgegroeide, aangrenzende gemeenten.
· suburbanisatie (2) 1960 -> toename mobiliteit
· desurbanisatie (3) eind 20e eeuw
Stadsvernieuwing = slopen en bouwen, renoveren en opknappen van stadswijken.
Ruimtelijke complementariteit = gebieden vullen elkaar aan in behoeften en aanbod van goederen en diensten.
Stadsgewesten = geheel van stad met het omliggende gebied, dat voor voorzieningen en werk afhankelijk van die stad is.
Stedelijke zone = elkaar overlappen met stadsgewesten
· Re-urbanisatie (4) begin deze eeuw (21e eeuw)
Groeikernen = een door de overheid aangewezen plaats in de buurt van grote steden die de suburbanisatie van de bevolking uit de grote stad moeten opvangen.
VINEX-locaties = nieuwbouwlocaties die zoveel mogelijk aansluiten bij bestaand stedelijk gebied.
Compactestadbeleid = overheidsbeleid gericht op het concentreren van werk, wonen en infrastructuur op kleine stedelijke oppervlakte (verdichting, het opvullen van leegstaande gebouwen etc.)
Verplaatsing binnen een wijk, in de 19e eeuw (urbanisatie) ging bijna niemand ver weg, een enkele keer naar het ziekenhuis, maar voor de rest bleven deze in hun wijk om boodschappen te doen etc. Verplaatsing binnen een agglomeratie, mensen leggen tegenwoordig grotere afstanden af voor hun behoeftes en werk, hun ruimtelijk gedrag is veranderd. Ruimtelijk gedrag = alle menselijke activiteiten waarvoor ruimte nodig is, zoals het verplaatsen naar je werk en weer terug, bezoeken van familie, etc. Cityvorming = proces waarbij het centrum van een stad de woonfunctie verliest ten gunste van dienstverlenende activiteiten. Dit wil zeggen dat mensen grotere afstanden afleggen om bijvoorbeeld naar het ziekenhuis te gaan. Verplaatsing binnen stedelijke zone, door de suburbanisatie bleef het woon-werk verkeer niet beperkt tot alleen agglomeratie, maar het aantal verplaatsingen binnen stadsgewesten nam toe. Het verplaatsingsgedrag loopt over grote afstanden. De re-urbanisatie hoopt ervoor te zorgen dat het verplaatsingsgedrag weer beperkt wordt tot kleinere oppervlaktes.
Via tijdruimtediagrammen en stroomcartogrammen kun je het verplaatsingsgedrag in beeld brengen. Bij een tijdruimtediagram kun je de tijd en de afstand aflezen, en bij stroomcartogrammen zie je aan de dikte van de pijl de hoeveelheid van de verplaatsing.
§2
Reikwijdte = de maximale afstand die mensen willen afleggen voor een voorziening.
Centrale plaats = plaats waar een centraal goed kan worden aangeschaft.
Centraal goed of dienst = goed of dienst dat in de centrale plaats wordt aangeboden en door consumenten uit het omliggende verzorgingsgebied wordt geconsumeerd.
Verzorgingsgebied = gebied waar de mensen wonen die van een bepaalde voorziening gebruik maken ook wel marktgebied en verzorgingsrayon genoemd.
Drempelwaarde = minimum aantal klanten dat een voorziening nodig heeft om te kunnen blijven bestaan
Profitorganisaties = op winst gerichte vorm van dienstverlening
Non-profitorganisaties = niet op winst gerichte vorm van dienstverlening
Draagvlak = het totaal aantal klanten dat van een voorziening gebruik zou kunnen maken
Schaalvergroting = het vormen van grotere organisatie-eenheden, bijv in de politiek of economie
De geograaf W. Christaller (Duitse geograaf uit begin 20e eeuw) hield zich bezig met de vraag waarom ergens voorzieningen lagen. voordat Christaller zijn theorie ontwikkelde formuleerde hij een aantal uitgangspunten: · Consumenten betalen zelf de transportkosten naar de centrale plaats. · Consumenten gaan naar de dichtstbijzijnde plaats voor hun centraal goed. · Alle plaatsen zijn even makkelijk te bereiken, de ondergrond is overal hetzelfde. · Er is geen verschil in inkomen tussen mensen en gebieden. · Iedereen is volledig op de hoogte van vraag en aanbod en heeft dezelfde. Hiërarchie van centrale plaatsen: · Centrale plaatsen; die alle soorten goederen en diensten aanbieden komen het minst vaak voor. Het verzorgingsniveau is hoog. · Hoe lager het verzorgingsniveau, hoe meer centrale plaatsen waar deze goederen en diensten worden aangeboden. · Hoe hoger het voorzieningsniveau, des te groter het verzorgingsgebied. Er is dus een samenhang tussen het voorzieningsniveau en de omvang van het verzorgingsgebied. · Centrale plaatsen met een aanbod van goederen en diensten op het hoogste niveau bieden ook goederen en diensten op een lager niveau aan. · Verzorgingsgebieden van goederen en diensten op een hoger niveau omvatten ook verzorgingsgebieden van lagere niveaus.
§3
Verdrag van Schengen = verdrag met als doel afschaffing van grenscontroles tussen een aantal lidstaten van de Europese gemeenschappen.
Bestuurlijke indeling van een land:
Politiek-ruimtelijke structuur = de manier waarop gebieden politiek en bestuurlijk georganiseerd zijn
Territoriale organisatie = een bestuurlijke indeling van een gebied in deelgebieden met eigen rechten en bevoegdheden.
Functionele organisatie = een bestuurlijke indeling van een gebied die is gekoppeld aan bepaalde (beleid) thema’s
Grenzen en bestuurlijke veranderingen;
Stadsprovincie = een (eventuele) vierde bestuurslaag tussen gemeenten en provincies.
Annexatie = bestuurlijke overname van (een gedeelte van) een gemeente door een andere gemeente.
Gemeentelijke herindeling = het veranderen van de bestuurlijke indeling op lokaal niveau
Gemeentelijke herindeling in het verleden
1 januari 2001 vonden veel herindelingen is het oosten plaats. Vanaf 1851 tot nu ging het zo:
· Te weinig kandidaten voor verkiezingen
· Ruimtegebrek door urbanisatie
· Decentralisatie van overheidstaken
· Ruimtelijke knelpunten door veranderd ruimtelijk gedrag
· Dreiging van stadsprovincies
Gemeentelijke herindeling in de toekomst
Bestuurlijke schaalvergroting = vergroting van de omvang van bestuurlijke gebieden
· Vergroten van de kwaliteit van het bestuur
· Gemeenten krijgen steeds meer taken
· Oplossen van ruimtelijke knelpunten
· Onzekerheden over het voortbestaan van gemeenten
Kaderwetgebieden = zeven door de centrale overheid aangewezen gebieden waar gemeentes bevoegdheden moeten overdragen aan boven gemeentelijke besturen
Hoe komt de gemeente aan het geld voor het (her)inrichten van gebieden: · Inkomsten uit het gemeentefonds · Eigen inkomsten · Specifieke uitkeringen · Subsidies vanuit grotestedenbeleid
§4
fysiekruimtelijke structuur = inrichting van de ruimte met concrete objecten als gebouwen, (spoor) wegen, rivieren etc. Stedelijke netwerken = sterk verstedelijkt gebied bestaande uit goed met elkaar verbonden grotere steden en kleinere steden. De vijfde Nota Ruimtelijke Ordening onderscheidt 2 soorten stedelijke netwerken op verschillende ruimtelijke niveaus: · Nationale stedelijke netwerken stedelijke netwerken die van belang zijn bij de internationale economie, omdat ze een knooppunt vormen in Europese transportnetwerken. (arnhem-Nijmegen etc.) · Regionale stedelijke netwerken; deze stedelijke netwerken moeten zich als belangrijke knooppunten van openbaar vervoer en vrachtverkeer ontwikkelen ( Zwolle, Kampen, Ede, etc.)
Ruimtelijke veranderingen waar nieuwe gemeenten beter op in kunnen spelen zijn: · Aanleg van de westerscheldetunnel · Vergrijzing en de brain dain = wegtrekken van de hoogopgeleiden · Behoud van landbouw en het landschap
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden