Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1418 woorden
  • 4 september 2008
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Hoofdstuk 1 en 2.

de begrippen:

Aanmeldcentrum = centrum aan de landgrens waar een asielzoeker zijn verzoek moet indienen en waar hij wordt geregistreerd.
Allochtoon = persoon zonder Nederlandse nationaliteit, die buiten Nederland is geboren of van wie 1 of de beide ouders buiten Nederland zijn geboren
Arbeidsmigrant = wil met als doel arbeid en inkomen te verwerven emigreren. dat gebeurd op eigen initiatief en op vrijwillige basis.
Asielverzoek = verzoek van een potentiële immigrant bij de overheid om als vluchteling te worden erkend en toegelaten

Asielzoeker = iemand die zijn verblijfsland is ontvlucht en zich in een immigratie land wil vestigen. deze persoon heeft dan nog geen vergunning tot verblijf (VTV)
Asielzoekerscentrum = plek waar asielzoekers tijdelijk wonen totdat ze een woning hebben of mensen die wachten op de uitslag of ze wel op niet mogen blijven
Braindrain = emigratie van de beter opgeleide mensen van de beroepsbevolking
Buitenlander = iemand die nog niet de nationaliteit bezit van het land waar hij woont. ( noem je ook wel: vreemdeling of niet-Nederlander)
Circulatie = vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen tijdelijk van woonplaats veranderen, en ze een grens tussen 2 plaatsen overschrijden.
Compartimentering = het aaneensluiten van landen in blokken om politieke of economische redenen.
Complementariteit = term van Ullman: landen die elkaar goed aanvullen zullen meestal veel handel met elkaar drijven.
Conventie van Genève (vluchtelingen verdrag) = internationale overeenkomst tussen ruim 100 staten uit 1951 waarin is vastgesteld wie als vluchteling moet worden beschouwd
Decompartimentering = het uiteenvallen van staten of statenblokken om politieke of economische redenen.
Economische migrant = iemand die om economische redenen migreert, vaak als gevolg van: verschillen in welvaart, bestaansmogelijkheden en werkgelegenheid.
Eerste land van binnenkomst = het eerste schengen-land waar een asielzoeker asiel aanvraagt, het resultaat van de asielprocedure is vervolgens geldig in alle Schengen landen.

Emigratie = trek van mensen vanuit een land naar een ander land met als bedoeling zich daar te vestigen
Gastarbeid = van oorsprong bedoelt als tijdelijk bedoelde trek van arbeidskrachten uit een ander gebied of land. meestal laagwaardig en ongeschoold werk.
Gedwongen migratie = migratie waarbij de pushfactoren bepalend zijn en de pullfactoren bijna geen rol spelen. is meestal migratie om lijfsbehoud.
Geografische mobiliteit = stromen van mensen, goederen, energie, ideeën en informatie tussen gebieden.
Gezinshereniging (volgmigratie)= buitenlanders die zich willen herenigen met hun gezinsleden die al in een immigratie land verblijven.
Gezinsvormende migratie = het laten overkomen van een buitenlander om te gaan trouwen of samenwonen.
Immigratie = het vestigen in een bepaald land komend uit een ander land.
Intergratie = proces van aanpassing van etnische groepen en opname in de samenleving.
Intermediaire factor = factor die migratie kan bevorderen of verhinderen buiten de kenmerken van vertrek en vestigingsgebieden.
Laissez-passer = reisdocumenten die nodig zijn om mensen te kunnen te kunnen uitzetten naar een ander land.
Migratie = vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen voor altijd van woonplaats veranderen en ze overschrijden een grens tussen twee plaatsen
Migratiesaldo = verschil tussen vestiging(immigratie) en vertrek(emigratie) ook wel: netto-emigratie of sociale groei.

Opvang en onderzoekscentrum = centrum waar een asielzoeker medisch wordt onderzocht en waar hij verhoord word voor de rede van asielaanvraag.
Pullfactoren = positieve kenmerken van een gebied, dat voor mensen een rede kan zijn om daar naartoe te trekken.
Pushfactoren = negatieve kenmerken van een gebied, dat voor mensen een rede kan zijn om uit dat gebied weg te trekken.
Remigratie = terugkeer migratie naar het herkomstgebied. ook wel genoemd: retourmigratie.
Ruraal-urbane migratie = trek van platteland naar stad
Schengen-akkoord = verdrag tussen Europese staten waarin vrij personen verkeer wordt toegestaan tussen de ondertekende landen
Segregatie = het ontstaan van een ruimtelijke scheiding tussen verschillende bevolkingsgroepen. de sociale afstand tussen groepen neemt hierdoor toe.
Terugkeerbeleid = beleid dat gericht is op het verlenen van speciale hulp aan migranten die terug willen naar hun land.
Tweede generatie allochtonen = allochtonen waarvan de ouders uit het buitenland afkomstig zijn maar die zelf in Nederland zijn geboren en getogen.
Veilig land van herkomst = als er geen vervolging te duchten is van de overheid, is het voor mensen die uit dat land komen een veilig land van herkomst.
Verblijfsvergunning = een A-status of de toelating als vluchteling of een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden op grand van individuele omstandigheden.

Vertrekcentrum = centrum waar speciale medewerkers het vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers bij wie de terugweg moeilijk te realiseren is, toch proberen te regelen.
Vluchteling = een voormalige asielzoeker die tot Nederland is toegelaten en de status vluchteling heeft, alsmede een asielzoeker die naar Nederland is gekomen en een vergunning tot verblijf heeft gekregen.
Vrijwillige migratie = migratie waarbij de pullfactoren een grote rol spelen en push factoren niet belangrijk zijn, vaak is dit migratie om arbeidsredenen.
Zuid-noordmigratie = de trek van mensen uit arme niet of minder geïndustrialiseerde landen (ontwikkelingslanden) naar de rijkere meer geïndustrialiseerde landen ( ontwikkelde landen)

hoofdstuk 1.

Geografische mobiliteit heeft 2 belangrijke kenmerken:
- verplaatsing met ruimtelijk aspect
- verplaatsing met tijdsaspect
belangrijkste immigratiegebied:
1. migratie die plaats vind tussen het armere deel van de wereld
2. Noord-Amerika
3. Europa
migranten richting het noorden trekken na 1945 vooral naar Noord-Amerika. migranten die vanuit het zuiden naar europa trekken komen vooral uit Noord-Afrika en Azië.
intermediaire factoren: zijn tussenliggende factoren die migratie kunnen belemmeren of bevorderen.
migratiestromen zijn te verklaren door:

- kenmerken van vertrek en vestigingsgebied (push en pullfactoren)
- intermediaire factoren die migratie kunnen bevorderen of belemmeren
- persoonlijke kenmerken van de migrant
- groepskenmerken van de migrant
van de EU bevolking heeft 4,7% niet de nationaliteit van de woonplaats. 3% hiervan komt van buiten Europa.
de migratie naar de West-Europese landen komt vooral door migratie vanuit zuid europa en vanuit de voormalige Europese koloniën.
wat is de oorzaak van de nationaliteit van veel buitenlanders:
- komen uit voormalige wervingsgebieden van gastarbeiders
- uit voormalige koloniën
- en veel buitenlanders vormen de nationaliteit van buurlanden.
de politieke situatie in Oost-Europa leidt tot politieke decompartimentering. en dat leidt weer tot migratiestromen.
tot aan het begin van de jaren 60 was Nederland een emigratie land. dat veranderde toen de gastarbeiders werden uitgenodigd om te helpen met de opbouw van het land. nu is Nederland een immigratieland geworden.
de emigratie van Nederlanders was vooral net na de 2de wereldoorlog groot

de belangrijkste pushfactor was hier de slechte arbeidsmarkt. de belangrijkste emigratie landen waren toen: canada, Australië en de VS. nu zijn dat vooral de buurlanden.
de belangrijkste immigranten in Nederland zijn:
- Nederlanders (teruggekeerd na emigratie)
- Indische Nederlanders (vluchtelingen voor en na de onafhankelijkheid in 1949)
- Marokkanen en turken (arbeidsmigranten, gezinsherenigers, en gezinshervormers)
- Surinamers en Antillianen (vluchtelingen en arbeidsmigranten)
- iranezen, Irakezen, en Somaliërs (vluchtelingen)
- arbeids, economische en huwelijks migranten uit andere EU landen
Amsterdam, Rotterdam, en Den Haag zijn de belangrijkste woonregio’s van de immigranten, ze wonen dan vooral rond de stadscentra. ook wonen ze in het oosten en zuiden van Nederland in de industriegebieden.

Hoofdstuk 2.

Migratie in arme landen zie je vooral van het platteland naar de stad. in arme landen groeit de stedelijke bevolking ook veel sneller dan ik rijkere landen.
effecten van emigratie voor het vertrekgebied:

positieve:
- afname van de armoede
- stimulans voor de huizenbouw
- beter onderwijs
- meer werkgelegenheid
negatief:
- de meest ondernemende mensen trekken weg
in veel steden in arme landen zijn slechte levensomstandigheden, maar het stadsbestuur wil dat niet verbeteren want dat zal leiden tot nieuwe migratie.
kenmerken voor emigranten zijn: een leeftijd van 15-45 jaar, en een goede scholing. vaak zijn het de mannen. dit leidt tot bevolkingsverlies, en afname van het geboortecijfer.
migratie in de ontvangen samenleving beïnvloed o.a.:
- de groei van de bevolking
- de sekseverdeling

- de leeftijdsverdeling
- het inkomensniveau
voor immigranten naar Nederland zijn er 3 toelatingscriteria:
1. internationale verplichtingen ( bescherming van vluchtelingen, arbeidsmigranten uit de EU, en het Schengen-akkoord)
2. Nederlandse economische belangen (arbeidsmigranten komen nu minder makkelijk binnen.)
3. humanitaire redenen (de overige redenen. alleen deze optie is mogelijk voor buiten Europese immigranten )
als mensen niet binnen kunnen komen om bovengenoemde redenen moeten ze asiel aanvragen.
het schengen-akkoord heeft 2 belangrijke gevolgen:
1. de afspraak tussen schengenlanden is dat een asielzoeker in het eerste schengenland van binnenkomst asiel moet aanvragen
2. asielzoekers die via de veilige landen in de deelnemende Europese landen zijn binnengekomen moeten terug naar dat veilige land om asiel aan te vragen.
er is nog geen gelijk Europees asielsbeleid:
- in sommige landen moeten asliezoekers zolang het asielverzoek niet in handeling is genomen voor zichzelf zorgen. en in andere is dat weer niet zo
- toegang tot gratis rechtshulp is in sommige langen relatief slecht geregeld

- in veel landen mogen de asielzoekers de uitkomst van hun beroep tegen afwijzing niet langer afwachten.
- sommige landen stellen de individuen die niet door de staat maar door de etnische groepen worden vervolgd, buiten het vluchtelingenverdrag van Genève.
binnen Europese landen bestaat geen overeenstemming over het te voeren asielbeleid, waardoor de onderlinge verschillen in behandeling van asielverzoeken groot zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.