Hoofdstuk 1: De wereld; systeem van landen en relaties

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 3901 woorden
  • 14 december 2014
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
29 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

§1.1 De samenhang in het wereldsysteem

Samenhang in een wereld van verschillen

  • Het economische wel en wee van veel mensen, waar ook ter wereld, hangt samen met productie en consumptie in andere verafgelegen gebieden. Het is de internationale arbeidsverdeling die plaatsen, gebieden en mensen in de hele wereld economisch met elkaar verbindt.
  • Landen zijn voor de levering van goederen afhankelijk van elkaar.
  • In hoogontwikkelde landen hangen macro-economische schommelingen in het productieniveau met elkaar samen. Door de groei van de Chinese economie steeg de vraag naar olie en ijzererts, waardoor andere landen met prijsstijgingen van deze grondstoffen te maken kregen. Dit leidde tot kostenverhogingen
  • Het technisch en economisch hoogontwikkeld deel van de wereld is onaantrekkelijk geworden voor arbeidsintensieve productie. Ondernemingen geven de voorkeur aan lagelonenlanden.

Kwetsbaarheid

  • De samenhang tussen gebieden maakt landen kwetsbaar. De beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen hangt af van de politieke verhoudingen tussen landen of regio’s. Energie is een van de bekendste voorbeelden.

De economische structuur van het wereldsysteem

  • Economische factoren speelden altijd al een grote rol bij de samenhang in de wereld. Een systeem bestaat uit elementen met onderlinge relaties. Samen vormen de landen en de relaties daartussen het economisch wereldsysteem. Verandering in het ene land heeft positieve of negatieve gevolgen voor andere landen.
  • Binnen het systeem kun je elementen die veel gemeen hebben groeperen:
    • De soorten economische activiteiten van landen;
    • De soort (economisch en politieke) relaties met andere landen.
  • In centra of kernregio’s liggen economisch hoog ontwikkelde landen. Er is een enorme arbeidsproductiviteit door technologie en kennis. Er vinden intensieve handels- en kapitaalstromen plaats tussen landen binnen de kernregio en tussen de kernregio’s.
  • Semi-perifere regio’s nemen een middenpositie in. Er is een behoorlijke industrialisatiegraad.
  • In perifere regio’s zijn activiteiten sterk afgestemd op het belang van het centrum en de semi-periferie. Verouderde en moderne technologie komen naast elkaar voor.

Veranderingen in het economisch wereldsysteem

  • Door veranderingen in de internationale arbeidsverdeling is het systeem sinds het ontstaan in 3 opzichten gewijzigd.
  • De ruimtelijke schaal. Het aantal landen, deel uitmakend van het systeem, nam toe.
  • Positiewisselingen van staten binnen het systeem. De VS en Japen maken nu deel uit van de kernregio. Geografen spreken van global shift: het verschuiven van het economisch zwaartepunt van het ene naar het andere deel van de wereld.
  • Veranderingen in de aard van de economische relaties.

§1.2 Wereldsysteem in historisch perspectief

De wereld vóór het ontstaan van het wereldsysteem

  • Aan het einde van de 15e eeuw bestonden de staten, de ‘elementen’ nog niet. Er waren verschillende soorten samenlevingen, die ver uit elkaar lagen. Je kon 3 typen samenlevingen in die tijd onderscheiden:

    • Samenlevingen gebaseerd op sedentaire landbouw
    • Samenlevingen gebaseerd op nomadische veeteelt
    • Samenlevingen met primitieve zelfvoorzienende landbouw

De ‘geboorte’ van het wereldsysteem

  • De ontdekkingsreizen vanuit Europa hadden vergaande gevolgen voor de hele wereld. De sedentaire landbouwgebieden werden door de handel in (sub)tropische gewassen met elkaar verbonden. Het eerste resultaat was een netwerk van kolonies. Een kolonie is een buiten een staat gelegen dat op een gewelddadige of vreedzame manier in bezit gekomen is van die staat, meestal overzees gebied. De eerste kolonies waren gericht op handel.
  • Het succes van West-Europa kan toegeschreven worden aan een aantal factoren:
  • De eerste factor was de ontwikkeling van de kapitalistische markteconomie. Privébezit van productiemiddelen gaat samen met het vrij marktmechanisme. Het blijft functioneren zolang er winstmogelijkheden zijn. Belangrijke voorwaarde daarbij is het particuliere bezit van grond. In kolonies verdween het collectief bezit.
  • Een tweede factor was de stimulerende rol van de eerste moderne staten in Europa. De bestuurders zorgden o.a. voor aanleg van infrastructuur. De infrastructuur bevorderde de eenheid van nieuwe staten in West-Europa.
  • De derde factor was handel. Hierdoor werden zeer veel inkomsten bezorgd. De handel kon gefinancierd worden met de opbrengsten uit goud- en zilvermijnen van de kolonies.

De Industriële Revolutie

  • Vanaf eind 18e eeuw kwam de industriële ontwikkeling van de kernregio op gang. De landen bezaten al een relatief goede infrastructuur. Er was bovendien een onafhankelijke ondernemersklasse aanwezig, die over kapitaal kon beschikken. Er waren genoeg delfstoffen aanwezig. En ten slotte maakte de opgebouwde economische macht het mogelijk om ook de levering van grond-, hulpstoffen en energiebronnen uit de kolonies veilig te stellen.
  • Massaproductie is alleen mogelijk als fabrieken een continue aanvoer hebben van de meest uiteenlopende grond- en hulpstoffen, halffabricaten en energiebronnen. De Europese landen werden afhankelijk van andere regio’s.
  • Naast levering van agrarische grondstoffen groeiden ook mijnbouwactiviteiten. Hier ontwikkelden zich exploitatiekolonies: kolonies waarin het West-Europese landen vooral te doen was om de natuurlijke hulpbronnen in eigen voordeel te benutten.
  • De kernregio ging hierdoor ook investeren in de infrastructuur van de periferie.
  • Ook moest de massaproductie worden afgezet. Ook de kolonies fungeerden steeds meer als afzetmarkt voor de industrieproducten uit de kernregio.

Het wereldsysteem krijgt een tweede kern

  • De kernregio West-Europa kreeg in toenemende mate concurrentie van een tweede centrum in wording, namelijk de oostkust van het Noord-Amerika. Deze vestigingskolonies werden zelfstandig, waardoor ze zich afscheidde. Dit gebied volgde een eigen koers.
  • De overheid wilde dat de gebieden westelijk van de oorspronkelijk vestigingskolonies een perifeer gebied werden. Er was nog geen potentieel perifeer gebied in overvloed.

Verschillen tussen de kernregio’s

  • Door industrialisatie groeide de bevolking in de steden. Kernregio kreeg meer behoefte aan voedsel voor die toenemende bevolking. In Europa was men voor de voedselvoorziening afhankelijker van gebieden buiten de kernregio.
  • Voedselbehoefte van de Amerikaanse steden kon binnen het eigen land bevredigd worden. Het uitgestrekte, vruchtbare stroomgebied van de Mississippi werd opgenomen binnen het grondgebied van de VS. Dit ging ten koste van handelscontacten en de oorspronkelijke bevolking, de ‘indianen’, moest wijken.

Hegemoniale staten

  • Centrumlanden gebruikten voor het veilig stellen van hun economische belangen politieke en militaire middelen. Een staat, die met behulp van politieke, economische, financiële en militaire middelen een dominante rol speelt in het wereldsysteem, noemen geografen een hegemoniale staat.
  • Groot-Brittannië was gedurende een flink deel van de 19e eeuw de hegemoniale staat. Duitsland, Frankrijk, Nederland, VS en Japan bedreigen de sterke Britse positie.
  • Toename van concurrentie tussen kernlanden mondde uit in imperialisme: de kernlanden beheersten politiek en militair volledig de economie van een andere staat. Doel van de kernstaten was om een zo stabiel en winstgevend mogelijk ondernemingsklimaat te creëren. Zonder politiek gezag was dat niet mogelijk.

    • Afrika werd een lappendeken van koloniale gebieden.
    • Frankrijk breidde zijn invloedsfeer uit in Indo-China, Nederland in het huidige Indonesië en Groot-Brittannië in India.
    • Eilanden in de Grote Oceaan werden toegevoegd aan het grondgebied van Europese mogendheden.
  • Naast Europa en de VS ontwikkelde Japan zich in korte tijk sterk en probeerde een periferie te ontwikkelen.

Dekolonisatie en alternatieven voor het kapitalistische wereldsysteem

  • Na de 2e WO veranderde het wereldsysteem aanzienlijk. In Azië en Afrika werden landen staatkundig soeverein. De VS werd de nieuwe dominante staat. Binnen het wereldsysteem ontstonden 3 groepen landen:
  • De ‘eerste wereld’ bestond uit de Europese kernlanden, de VS als nieuwe hegemoniale macht en Japan.
  • De staatkundig zelfstandige landen in de periferie bleven economisch van de kernlanden afhankelijk. De machtige kernlanden probeerden met economische en politieke middelen hun invloed in andere gebieden uit te breiden. De landen vormden de ‘derde wereld’, of ontwikkelingslanden.
  • De ‘tweede wereld’, de socialistische staten. Het marktmechanisme werd uitgeschakeld en particulier bezit van productiemiddelen werd afgeschaft. Er werd gekozen voor planeconomie. Productie en consumptie werden centraal gepland.

Het neokolonialisme

  • Dekolonisatie veranderde in 1e instantie niet veel in de positie van perifere gebieden. De afhankelijkheid bleef bestaan.
  • Veel ex-kolonies bleven ruwe agrarische grondstoffen, mijnbouwproducten en voedsel leveren. Sommige specialiseerden zich in één of enkele producten. Ze kregen te maken met een negatieve handelsbalans, vanwege de ongelijke ruil. De waarde van de export was minder dan de waarde van de import.
  • Ruilvoetverslechtering, de relatieve prijsdaling van land- en mijnbouwproducten t.o.v. industriële goederen, bracht de perifere landen in een steeds grotere achterstandspositie.
  • Ook de ambachtelijke nijverheid werd voor een groot deel vernietigd. Ze werden geconfronteerd met duurder wordende industrieproducten en dalende opbrengsten van hun eigen goederen.

Ontsnappen uit de periferie mogelijk?

  • Wijziging van de internationale arbeidsverdeling kan de belangen van kernregio’s aantasten. Een positieverbetering is niet helemaal onmogelijk.
  • Bij de lichte industrie is een voortdurende proces van uitschuiving aan de gang. Een belangrijke vestigingsfactor achter de mondiale decentralisatie van industrie, is de beschikbaarheid van goedkope arbeidskrachten. De lichte industrie werd gevestigd in de nieuw industrielanden (NIC-landen). Deze wisten zich vanuit een perifere positie op te werken tot moderne industriestaten.
    Ook een op buitenlandse afzetmarkten gerichte economische ontwikkeling doet de economie groeien → China.
  • De weg naar de economische groei ingeslagen door de ‘tweede wereld’ ging niet over rozen. De planeconomie bleef zijn beperkingen hebben. De doodlopende economische weg was samen met politieke problemen een van de redenen voor een terugkeer in het ooit verlaten wereldsysteem.

§1.3 Geen ‘wereldsysteem’ zonder vervoer

Relatieve afstanden en tijd

  • Het aantal ruimtelijke interacties tussen vrijwel alle landen is enorm toegenomen. Globalisering is dat het wereldomvattende netwerk van economische, politieke en culturele relaties complexer werd. De afstand, gemeten in kilometers, is de absolute afstand. De afstanden, gemeten in tijd, moeiten en kosten zijn de relatieve afstanden.
  • De bereikbaarheid van plaatsen vanuit andere gebieden, ook wel relatieve ligging, hangt niet alleen af van nieuwe transportmiddelen, maar ook van de infrastructuur: alle materiële voorzieningen die vervoer van mensen, goederen of informatie mogelijk maken. De relatieve ligging kan zo voortdurend veranderen. De absolute ligging is de ligging van een plaats, vastgelegd in een coördinatenstelsel.

Transporttechnologie en relatieve afstanden

  • Het proces van afnemende relatieve afstanden heet tijd-ruimtecompressie. Tot het jaar 2000 nam dit met elke technologische vernieuwing toe.
  • Het transport over zee is sterk verbeterd door navigatie- en zeiltechnieken en de toenemende cartografische kennis. Vervoer over de oceanen werd betrouwbaarder.
  • Het transport over land verbeterde toen de stoomtrein intrede deed. De uitving van verbrandingsmotoren vergrootte de vervoersmogelijkheden over land en door de lucht.
  • Bij veel vormen van vervoer zijn technieken voor informatieoverdracht van groot belang.

Netwerk

  • Een transport- of vervoersnetwerk is opgebouwd uit knooppunten en verbindingen. Een knooppunt of hub is een plats waar transportlijnen samenkomen en goederen worden verzameld, overgeladen, verdeeld of doorgevoerd. De verbindingen, spokes, zijn de transportlijnen tussen de plaatsen.
    Bij een internationaal transportnetwerk zijn de mainports de belangrijkste knooppunten. Daar komen wereldwijde vervoersstromen bij elkaar.

Transport en communicatie en aanpassingen in het wereldsysteem

  • Nieuwe transporttechnologie heeft het wereldsysteem beïnvloed.
  • De aanleg van spoorwegen had grote gevolgen voor het wereldsysteem in opbouw. Ook werden vruchtbare prairies ontsloten. Prairies kregen een typerende functie voor een perifeer gebied. Voor het eerst was op grote schaal te zien dat ontwikkelingen in het ene continent van grote invloed waren op een ander werelddeel. Deze onderlinge beïnvloeding is kenmerkend voor het wereldsysteem.
  • In koloniale landen was het transportnetwerk een afspiegeling van de exporteconomie. Het netwerk van kanalen, spoorwegen en snelwegen was en is meer afgestemd om ook de interne markt te ontsluiten.
  • Er ontstaan op lagere ruimtelijke schaalniveaus verschillen tussen gebieden die zich wel hoge investeringen kunnen veroorloven en regio’s die dat niet kunnen.
  • De elektronische snelweg heeft enorme invloed op de globalisering. Wereldwijde handel kan effectiever worden georganiseerd. Uitwisseling van kennis kan sneller en makkelijker over grotere afstanden en zonder grensbelemmeringen.
  • De voordelen zijn groot, maar toch zijn er ook nadelen aan de moderne communicatietechnologie. Dergelijke systemen blijven immers kwetsbaar. De afhankelijkheid van energie, misbruik van informatie en virusrisico’s kunnen negatieve economische en milieueffecten teweegbrengen.

§1.4 Globalisering en de culturele dimensie

Het wereldsysteem vanuit verschillende dimensies bekeken

  • Er zijn 5 dimensies:
  • Bij de fysisch-geografische dimensie gaat het om de verbanden tussen het bestudeerde verschijnsel en de natuurlijke omgeving. Een voorbeeld is de gevolgen door de grootschalige productie en consumptie. De natuurlijke omgeving vindt nadelige invloed die zich uit in uitputting, aantasting en verontreiniging.
  • Bij de sociale dimensie staan de maatschappelijke verhoudingen centraal. Werkloosheid en maatschappelijk isolement kan het gevolg zijn. Tegenstellingen binnen de samenleving nemen toe.
  • De economische dimensie heeft alles te maken met produceren en consumeren.
  • Bij de politieke dimensie bekijk je de machtsposities, het vermogen om het gedrag van mensen of ondernemingen te beïnvloeden. Het doel is om economisch beslissingen in het voordeel van de eigen regio te laten werken. De internationale economische positie kan daardoor sterker worden.
  • Ten slotte is er de culturele dimensie.

Cultuur verenigt en (onder)scheidt

  • Cultuur is niet alleen het waarden- en normenpatroon, maar het omvat ook taal, religie, technologie en de wijze waarop de samenleving politiek, sociaal en economisch is georganiseerd. Cultuurgebieden zijn regio’s met gemeenschappelijke cultuurkenmerken.
    Een van de gebruikte criteria om verschillende culturen te onderscheiden is taal. Het wordt gebruikt om te communiceren en daarmee ook voor de overdracht van cultuurelementen. Binnen elk cultuurgebied komen grote verschillen voor.
    Anders is het wanneer verschillende culturele groepen niet direct in hun eigen taal met elkaar kunnen communiceren. Dat maakt een derde taal nodig. Dit staat bekend als lingua franca. De behoefte hieraan werd groter door globalisering. Soms worden heel nieuwe talen ontwikkeld om de communicatie mogelijk te maken.
  • Volken zijn groepen mensen die zich van andere groepen onderscheiden op grond van een of enkele cultuurelementen. Die kenmerken bepalen de identiteit, een unieke combinatie van culturele kenmerken. Globalisering bracht de meest uiteenlopende volken en culturen met elkaar in contact.

Verspreiding van cultuurelementen

  • Culturen veranderen zowel van binnen uit als door het contact met andere landen. Moderne communicatiemiddelen maakt cultuuroverdracht mogelijk zonder direct persoonlijk contact.
  • Introductie van kapitalistische markteconomie kon niet plaatsvinden zonder cultuurveranderingen. Privébezit van grond of andere natuurlijke hulpbronnen is belangrijk voor een goed functionerende markteconomie.
  • De standaardisering van ‘tijd’. De productiekosten van goederen wordt berekend op basis van de productie per tijdseenheid.
  • De overname van taal en gewoonten door bepaalde lagen in de samenleving. Elitaire lagen van de bevolking van de perifere gebieden kregen met europeanisering te maken. Tegenwoordig duikt de term amerikanisering op.

Diffusie

  • Geografen bestuderen de wijze waarop en de snelheid waarmee verschijnselen zich over het aardoppervlak verspreiden. Ze noemen dit proces ruimtelijke diffusie. Er kunnen 4 vormen onderscheiden worden:

    • Expansie: een verschijnsel verspreidt zich vanuit één bron in de ruimte als een lopend vuurtje waar bijna niet aan te ontkomen valt.
    • Diffusie via relocatie: een verschijnsel komt mee uit het brongebied en verschijnt in nieuwe gebieden.
    • Contactdiffusie: deze vorm gaat op voor besmettelijke ziekten.
    • Hiërarchische diffusie: deze vorm verloopt via een geordend netwerk van plaatsen of punten.
  • Hoe het proces van ‘ruimtelijke diffusie’ verloopt, hangt af van een aantal factoren:
    • Een eerste is de manier van overbrugging tussen herkomstgebied en gebied waar het verschijnsel mogelijk wordt geïntroduceerd. Vaak is hierbij een patroon te herkennen.
    • Een tweede factor is de bereidheid om vernieuwingen te accepteren.  Goederen en technieken roepen in andere culturen vaak minder weerstand op dan politieke opvattingen of denkbeelden over goed en kwaad.

Westerse ITC-technologie maak het moeilijk om waarden en normen buiten de deur te houden. Op mediagebied nemen de kernlanden een dominante positie in.

Cultuurverandering door migratie

  • Migratie heeft op allerlei plaatsen in de wereld geleid tot contacten met andere culturen en volkeren. Soms zijn daardoor hele culturen verdwenen. Meestal vond er een bepaalde mate van acculturatie plaats: het proces, waar de ene cultuur elementen overneemt van de andere.
  • Het eeuwenoude negatieve migratiesaldo van Europa veranderde langzaam in een positief saldo. De sterke economische ontwikkeling resulteerde in arbeidsmigratie. In Europese landen werd de arbeidsmigratie gevolgd door perioden van gezinshereniging en geinsvorming. De toestroom van mensen met andere culturen, heeft in Europa geleid tot een multiculturele samenleving.
  • In Noord-Amerika ontwikkelde zich een eigen Amerikaanse cultuur. De Europese inbreng hierbij was erg groot.
  • Latijns-Amerika heeft lang te maken gehad met immigranten uit onder andere Europa. Ook dit werelddeel heeft te maken gehad met ‘gedwongen migratie’.
  • Afrika is al eeuwenlang een vertrekgebied, met uitzondering Zuid-Afrika. Daar is een duidelijke Europese culturele invloed terug te vinden.
  • In Australië en Nieuw-Zeeland is de Europese culturele invloed ook groot, want het zijn vestigingsgebieden voor Europeanen geweest.

§1.5 De economische dimensie

De economische triade

  • Productie en consumptie concentreren zich nog steeds het sterkst in de kernregio. Binnen het wereldsysteem kunnen als het ware drie ‘subsystemen’ onderscheiden worde. Samen vormen ze de economische triade.

Economische banden,…meer dan handel

  • Net als het transporteren van goederen heeft de dienstverlening ook de weg van globalisering ingeslagen. De diensten worden daar verricht, waar geschikte arbeidskrachten ze tegen de laagste loonkosten kunnen verlenen. De technologie speelt een doorslaggevende rol.

Multinationals

  • Multinationale ondernemingen met hoofdkantoren in de kernregio’s investeren in (semi)perifere gebieden vanwege de daar groeiende afzetmarkt. Multinationale ondernemingen (MNO’s) zijn gigantische ondernemingen die vestigingen in landen hebben, verspreid over de hele wereld. De blijvende economische invloed via MNO’s van kernlanden in de voormalige kolonies heet neokolonialisme. De hoofdzetels van multinationals zijn sterk geconcentreerd in global cities, vooral in de kernregio’s. Door spreiding van hun activiteiten over de wereld hebben ze internationalisering sterk bevorderd.
    om het voor MNO’s zo aantrekkelijk mogelijk te maken, hebben veel perifere landen speciale exportzones ingericht. Een voorbeeld is de Pacific Rim. Perifere landen blijven voor hun economische ontwikkeling sterk afhankelijk van de belangstelling van buitenlands kapitaal.

Investeren,…een ‘must’

  • De concurrentie in kapitalistische markteconomieën dwingt ondernemingen tot kostenverlagingen en opbrengstverhogingen. Kostenverlaging/opbrengstverhoging kan op tal van manieren bereikt worden:
  • Schaalvergroting. Door grote hoeveelheden goederen te produceren, vervoeren en distribueren verlagen onderneming de vaste kosten per product.
  • Joint ventures. Meerdere ondernemingen zorgen voor risicodragend kapitaal en organisatie.
  • Onderdelen van de productieketen daar te vestigen, waar dat economisch het meest verantwoord is. Een productieketen omvat alle economische activiteiten vanaf de winning van grondstoffen, via de verwerking daarvan tot allerlei halffabricaten en eindproducten, tot verkoop en distributie. Voor MNO’s is het belangrijk om alle fasen van de productieketen in eigen handen te hebben. Arbeidsintensieve onderdelen van de productieketen kunnen naar lagelonenlanden worden verplaats, waardoor de kern van het wereldsysteem het vooral moet hebben van kennisintensieve activiteiten.
  • Een bedrijf kan bepaalde activiteiten in de productie uitbesteden aan andere bedrijven (outsourcing).
  • Binnendringen van nieuwe afzetmarkten.

Organisaties van landen

  • Een aantal instellingen en regionale organisaties van staten bevorderen de samenhang tussen landen. Een van de belangrijkst is de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze houdt zich bezig met de spelregels van de handel en dienstverlening tussen landen. Ze zijn vooral gericht om de economie te liberaliseren; het afschaffen van belemmeringen voor het vrije marktmechanisme. De liberalisering kan zich richten op 3 zaken:
  • Handelsbelemmeringen. Het vrije verkeer van goederen richt zich op het weghalen van invoerrechten, exportsubsidies of quota’s.
  • Kapitaal. Investeringen kunnen daar plaatsvinden, waar het bedrijfseconomisch het gunstigste is.
  • Vrije migratie. Het is in praktijk moeilijk te realiseren. De schotten tussen staten lijken voor bepaalde groepen mensen toe te nemen.
  • Overal hebben staten zich georganiseerd in economische/politieke samenwerkingsvormen of blokvorming. Die kan in een gebied een aantal vormen aannemen.:
  • De vrijhandelszones. Het doel is het afschaffen van onderlinge handelsbarrières.
  • De douane-unie gaat een stap verder, omdat er ook afspraken over een gemeenschappelijk buitentarief met de niet aan de douane-unie deelnemende landen worden gemaakt.
  • Bij een gemeenschappelijke markt is sprake van vrij verkeer van goederen, kapitaal en arbeidskrachten.
  • Een economische unie. Staten verliezen voor een groot deel de mogelijkheid om hun positie in het wereldsysteem zelfstandig te verstevigen.
  • Vooral in centrumregio’s zijn deze blokken economische en politiek machtig: Noord-Atlantische vrijhandelsassociatie (NAFTA) en EU. Naar buiten toe zijn het voor een deel nog gesloten handelsblokken, met veel handelsbelemmeringen. Binnen de blokken worden bepaalde producenten nog flink gesubsidieerd, wat vaak ten koste van perifere landen gaat.

§1.6 De politieke dimensie

Politieke macht en economisch succes

  • Bij vrije markteconomie wordt de politieke macht vooral gebruikt om de omstandigheden voor het produceren zo goed mogelijk te maken, desnoods ten koste van andere landen. Er worden 3 factoren bekeken die een rol spelen bij de vraag of invloed van de politiek op de economie groot is:
  • De stabiliteit van regeringen is van belang. In veel westerse kernlanden zorgen allerlei democratische processen voor een zekere rust.
  • Ondernemers uit het buitenland zijn eerder bereid om te investeren in politiek stabiele landen, omdat ze minder risico lopen. Bij een stabiele politieke situatie heeft de overheid in het land zelf meer tijd om te werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor ondernemingen.
  • Ten tweede speelt de mate waarmee de overheid zich direct met de economische beslissingen wil bemoeien een belangrijke rol. In veel westerse landen neemt de directe bemoeienis af, waardoor bij beslissingen het marktmechanisme centraler komt te staan. Van privatisering en het marktmechanisme wordt economische groei verwacht. Dit kan echter ook tot grote tegenstellingen in welvaart in een land leiden.
  • Ten slotte kan de overheid nog indirect invloed uitoefenen op geografische kenmerken van het land die een rol spelen bij het nemen van economische beslissingen. Veel kenmerken waar de overheid invloed op uitoefenen werken pas op lange termijn.
  • Het niet afschermen van afzetmarkten via handelsbarrières.  Protectie kan met hulp van invoerrechten, handlesquota’s of het beperken dan wel verbieden van de invoer van producten. Het heffen van invoerrechten zorgt voor hogere prijzen van buitenlandse producten.
  • Belastingvoordelen voor binnenlandse productie of het verlenen van subsidies. Beïnvloeding van de wisselkoersen of rentetarieven horen er ook bij.
  • Het organiseren van productie en consumptie op mondiale schaal leidt tot een grote aanslag op het milieu. Samenwerking op het gebied van milieu verschuift daardoor naar de achtergrond. Er wordt gepleit voor lokalisering; het baseren van de economie op lokale natuurlijke hulpbronnen. Productie, consumptie en politieke besluitvorming zou afgestemd moeten worden op de plaatselijke/regionale behoeften en mogelijkheden. Vaak wil men geen global governance, waarbij de rol van de staat verandert en vervangen wordt door organisaties op wereldniveau. Ook zou voorkomen worden dat er een global culture, door vele gezien als veramerikanisering, ontstaat.

Geopolitiek en staten

  • 200 staten vormen de met elkaar concurrerende elementen van het wereldsysteem. Bij de veranderingen in de staatkundige opbouw van het systeem, speelt het idee van de natiestaat een grote rol: binnen een staat, cultureel gezien, woont een homogene groep mensen.
  • Overheden proberen de homogeniteit te bevorderen. Homogenisering kan de politieke stabiliteit en daarmee de economische ontwikkeling ten goede komen. Dit wordt national building genoemd.
  • Sommige volken boden weerstand tegen deze ‘national building’ en streven nog naar soevereiniteit. Soevereine macht betekent zelfbestuur binnen het territorium. Het streven hiervan is een voorbeeld van regionalisme. Wanneer er een eigen staat gevormd wordt, dan is er sprake van separatisme.
  • Geopolitici onderscheiden 2 soorten krachten die van invloed zijn op staatsvorming:
  • Centrifugale krachten. Krachten die staten verzwakken, waardoor ze uit elkaar zouden kunnen vallen. Zoals politieke machtsongelijkheid, economische uitbuiting of vijandige houdingen tegenover culturen in een bepaalde regio van een land. Conflicten binnen staten zijn relatief sterk toegenomen t.o.v. conflicten tussen staten. Dit kan leiden tot verdere verbrokkeling.
  • Centripetale krachten zijn bindende krachten. Het gaat om factoren als een gemeenschappelijke geschiedenis, een gemeenschappelijke behoefte aan militaire veiligheid of het vermogen van een staat via ‘nation-building’ de eenheid te versterken. Centripetale krachten zorgen voor meer eenwording.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.