Samenvatting H1 Aarde
§2
De oceaanbodem bestaat uit basalt, en continenten bestaan uit graniet. Basalt is veel zwaarder en daarom liggen oceanen lager dan continenten. In het midden van de Atlantische Oceaan ligt een onderwatergebergte (de midoceanische rug) deze is 75000 km lang. Door de aarde te scannen (trillingen waarnemen die worden beïnvloed door eigenschappen van gesteente zoals temperatuur en vloeibaarheid) kunnen seismologen (aardbevingsdeskundigen) bepalen hoe de aarde van binnen is opgebouwd. De aardkorst drijft op de mantel, de oceanische korst is veel dunner dan de continentale. Omdat de mantel de warmte van de kern kwijt wil komt het in beweging (het is wel vast gesteente door de hoge druk) = convectiestroming
Asthenosfeer = laag tussen 100 en 200 km die voor een klein deel gesmolten is
Lithosfeer = al het vast gesteente boven asthenosfeer incl. de aardkorst. De kern bestaat grotendeels uit ijzer. Radioactieve elementen produceren warmte. De binnenkern is vast en de buitenkern is vloeibaar.
Bekkens = delen vd oceaan die 4 à 5 km diep zijn
§3
Convergente beweging = platen botsen bewegen naar elkaar toe
Subductie = als door een convergente beweging de oceaanbodem op een continent botst, dan duikt de oceaanbodem onder het continent omdat basalt zwaarder is. Op de grens ontstaan diepzeetroggen.
Transforme beweging = platen bewegen langs elkaar
Divergente beweging = platen bewegen uit elkaar, het gat dat ontstaat wordt meteen gevuld met vloeibaar lava. De oceaanbodem groeit langzaam aan (= spreidingszone). De oceaanbodems verdwijnen (subductie) en groeien aan (divergentie). Maar de continenten verdwijnen nooit omdat ze nooit zinken, door subductie wordt basalt met water omgesmolten tot een lichter gesteente dat opstijgt en aan het continent wordt toegevoegd. Het is onduidelijk wat de platen aandrijft maar er is een theorie van convectiestromingen, de platen bewegen mee op de stroming vd mantel
§4
Effusieve erupties = een rustig verlopende uitbarsting van een vulkaan, het magma dat naar buiten komt stolt meteen en hierdoor wordt de midoceanische rug uitgebreid met basalt (lava).
In subductiezones zijn erupties explosiever omdat het magma een andere samenstelling heeft. Het is licht en stroperig, het wil wel omhoog omdat het licht is maar beweegt moeilijk. Het stolt en de druk eronder stijgt. Als de druk hoog genoeg is komt er een explosie, het gesteente wordt de lucht in geslingerd (pyroklastisch materiaal) en gas ontsnapt. Uitstromend magma heet lava. Het gestolde lava heet andesiet. Een stratovulkaan is een kegelvormige vulkaan die opgebouwd is van as en lavalagen. Soms zijn de uitbarstingen zo explosief dat de bovenkant van de vulkaan eraf wordt geblazen, wat overblijft heet een caldera. Intrusie is magma dat langzaam ondergronds stolt, hierdoor onstaat graniet. Basalt onstaat doordat de lava snel na de uitbarsting stolt. Een schildvulkaan is een vulkaan die ontstaat doordat de dun vloeibare basaltische lava rustig vanuit de krater stroomt en een groot gebied bedekt. Het is zo rustig omdat er geen druk kan worden opgebouwd. Hotspots zijn vulkanen die niet op plaatranden liggen, ze worden veroorzaakt door mantelpluimen die continu magma aanvoeren.
§5
Door convergente en transforme plaatbewegingen bouwt de spanning in de aardkorst op, het gesteente kan vervormen of verbuigen. Als de spanning te groot is dan komt er een zware aardbeving. Het epicentrum is het punt op het aardoppervlak boven de haard, hoe dieper de
haard, hoe minder effect aan het aardoppervlak. Aardbevingen brengen vaak verwoestende dingen op gang zoals aardverschuivingen en tsunami’s. Het plooien van gesteente gebeurt in de diepte omdat daar de gesteentes plastischer zijn. Gesteente dat aan de oppervlakte wordt uitgerekt of ingedrukt zal breken (plooiings- of breukgebergte). Door de druk worden delen vd aardkorst omhoog (horst) of naar beneden geduwd (slenk). De schaal van Mercalli bepaald de intensiteit vd aardbeving aan de hand van de schade. De schaal van Richter bepaald de hoeveelheid energie die vrijkomt (neemt steeds met factor 10 toe).
§7
Fysische verwering = het verbrokkelen van gesteente door het bevriezen van water, temperatuurwisselingen of de werking van wortels.
Chemische verwering = het oplossen van gesteente door door de inwerking van water, zuren en zuurstof.
Chemische verwering verloopt sneller als: de temperatuur hoog is, de vochtigheid hoog is en het gesteente bedekt is want dan is er ook veel vocht. Fysische verwering verloopt sneller als de temperatuur sterk wisselt en vaak de 0° passeert en het gesteente bloot ligt. Kalksteen lost makkelijk op maar slaat ook makkelijk neer (druipsteengrotten). Doline = laagte die ontstaat doordat het “dak” van de grot instort. Karstverschijnselen = alle verschijnselen die ontstaan door het oplossen van kalksteen.
§8
Er zijn verschillende soorten aardverschuivingen:
- vallend gesteente: losse stenen of rotsblokken vallen loodrecht naar beneden.
- bergstorting: een grote rotsmassa glijdt over een helling naar beneden.
- puinlawine: losse stenen van verschillende grootte rollen en glijden naar beneden.
- modderstromen: een verweringslaag met zand, klei en water vloeit naar beneden.
Je kunt de gevolgen van een aardverschuiving zien aan puinwaaiers, al het materiaal van boven heeft zich beneden verzameld. De mens heeft gedeeltelijk zelf schuld aan aardverschuivingen, door boskap verwijdert men de natuurlijke beschutting en om wegen en huizen aan te leggen worden delen vd helling vlak gemaakt, dat vermindert de stabiliteit. Rivieren vervoeren sediment, grof materiaal wordt rollend over de bodem vervoerd en zandkorreltjes worden salterend (oppikken, neerleggen, oppikken) vervoerd, klei wordt zwevend vervoerd. In de bovenloop wordt grind, zand en klei vervoerd en in de benedenloop vooral nog fijn zand en klei maar de totale hoeveelheid sediment is hier wel het grootst. De hoeveelheid sediment die een rivier kan vervoeren hangt af van de stroomsnelheid, de vegetatie en de hoeveelheid water. De rivier kan modeleert het gebied waardoor hij stroomt: door de tubulentie van het water neemt het los materiaal mee, de zand- en grinddeeltjes schuren langs de oevers en langs de gesteenten. In de bovenloop is deze erosie het sterkst omdat de rivier daar het snelst stroomt. Erosie kan verticaal zijn, dan worden de dalen dieper. Maar het kan ook horizontaal zijn waardoor een dal breder wordt.
§9
Als de rivier in zee uitkomt dwarrelt al het sediment naar beneden omdat de stroomsnelheid volledig is afgenomen, dit sediment hoopt zich op en zo ontstaan delta’s. Als er een groot verschil is tussen eb en vloed dan ontstaat een estuarium. Bij vloed wordt het water de rivier in gedrongen, al het sediment dat bij eb is blijven liggen wordt terug de zee in gesleurd en dan ontstaat zo’n trechtervormige kustvorm. Op de bodem van de zee hoopt het sediment zich op omdat er geen stroming is. Er komt steeds een laag bovenop, daardoor zakken oude lagen steeds dieper weg en begint het proces van verstening. Uit zand ontstaan zandsteen, uit klei ontstaat schalie en uit grind ontstaat conglomeraat. Grote hoeveelheden schelpen of kalkskeletten vormen kalksteen.
§11
Endogene processen = processen zoals aardbevingen, vulkanisme, platentektoniek en gebergtevorming die van binnenuit op de aardkorst inwerken.
Exogene processen = processen zoals verwering, erosie en sedimentatie de van buitenaf op de aardkorst inwerken. Samen modelleren deze de aardkorst. Hydrologische kringloop = kringloop vh water. Die zorgt er samen met verwering voor dat gebergten verslijten, verweringsproducten worden afgevoerd door rivieren, rivieren eroderen, en laagvlakten en zeeën worden voorzien van pakketten sediment. Alle hooggebergten ontstaan bij continentale platen die botsen. De Himalaya is ontstaan doordat eerst de oceanische plaat helemaal verdween onder de continentale, toen botsten de twee continentale op elkaar en gingen omhoog. De oceaanbodem is niet ouder dan 200 miljoen jaar terwijl de continenten veel ouder zijn omdat die nooit zinken en alleen groeien, de oudste delen vind je in de kern vh continent, het schild.
§12
Stollingsgesteente: ontstaat door stollen van magma. Onderverdeeld in diepte- en vulkanisch gesteente, verschil zit in stollingssnelheid.
Sedimentgesteente: ontstaat door ophoping van sediment, raakt bedekt, zakt weg en wordt samengeperst. Homogene samenstelling door sortering van korrel.
Metamorf gesteente: stollingsgesteente of sedimentgesteente zakt weg, komt diep in de aardkorst onder hoge druk te staan, gesteente wordt omgevormd (mineralen omvormen) en verliest alle oorspronkelijke eigenschappen. Het gesteente smelt niet want dan zou er stollingsgesteente ontstaan. Bekende metamorfe gesteentes zijn marmer (uit kalksteen), leisteen (uit schalie) en steenkool (uit bruinkool). Schist = metamorf gesteente dat ontstaan als kleihoudend gesteente onder hoge druk word gezet. Dit alles bij elkaar heet de gesteentekringloop = de doorgaande omvorming van stollingsgesteente naar sedimentgesteente naar metamorf gesteente.
§13
Koolstofkringloop: de continue verplaatsing van koolstof tussen de atmosfeer, hydrosfeer, biosfeer en lithosfeer. De sonnetintensiteit is met 25% gestegen, maar de aarde is leefbaar gebleven doordat de CO2 is opgeslagen in kalksteen en steenkool. De CO2 concentratie is hierdoor teruggelopen van 90% naar 0,035%. Dit komt door levende organismen die hebben bijgedragen aan de vorming van kalksteen en steenkool.
REACTIES
1 seconde geleden
P.
P.
Bedankt voor het plaatsen! Voor de examens is het erg handig om dit nog door te nemen.
14 jaar geleden
AntwoordenK.
K.
Bedankt, dan hoef ik tenminste niet het hele boek door te lezen! Goede samenvatting
13 jaar geleden
Antwoorden