Hoofdstuk 1, Aarde

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 985 woorden
  • 14 oktober 2009
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijkskunde Samenvatting Hoofdstuk 1 “Aarde”

Paragraaf 2: “De opbouw van de aarde”
Na onderzoek na de Tweede Wereldoorlog werd het duidelijk dat continenten en oceaanbodems bewegen.
Het grootste deel van de aardkorst wordt gevormd door oceaanbodem, die ong. 4 kilometer lager ligt dan de continentale korst. Dit komt door een verschil in gesteentesamenstelling. Oceaanbodem bestaat uit basalt, dat veel zwaarder is als waar de continenten opgebouwd zijn, zoals graniet. Hierdoor zakt de oceaanbodem dieper weg in de aarde. De aardkorst drijft op de aardmantel. Ook de oceaanbodem kent grote reliëfverschillen, in de Atlantische oceaan ligt een soort gebergte onder water, de midoceanische rug.
Door trillingen van aardbevingen te vergelijken met de eigenschappen van gesteente (zoals temperatuur, dichtheid en vloeibaarheid) hebben seismologen de opbouw van de aarde onderzocht, je kunt namelijk niet dieper dan 10km de aarde indringen.


Paragraaf 3: “Platentektoniek”
De aardkorst wordt verdeeld in platen, de meeste aardkorstplaten bestaan zowel uit continent als oceaanbodem. De grenzen worden bepaalde door de smalle zones met aardbevingen. Er worden de volgende bewegingen onderscheiden:
1. Convergente beweging: platen botsen op elkaar. Er ontstaat subductie (de zware oceaanbodem schuift onder een stuk continent). Op de grens ontstaan diepzeetroggen.
2. Divergente beweging: platen bewegen uit elkaar. Er ontstaat een gat in de aardkorst die wordt opgevuld met lava uit de mantel. Hierdoor ontstaat een nieuwe oceaanbodem.
3. Transforme beweging: platen bewegen langs elkaar.
Het aangroeien van oceaanbodem bij divergente bewegingen wordt gecompenseerd door het verdwijnen van bodem bij convergente bewegingen. Continenten verdwijnen niet, maar groeien wel aan.
Er is een snelheidsverschil in het schuiven van platen, hierdoor weet men niet zeker welke mechanisme de plaatbeweging aandrijft. Convectiestroming wordt vaak genoemd. De platen bewegen hierbij mee op de stroming van de mantel.
Zo’n 200 miljoen jaar geleden was er een supercontinent, Pangaea. Over zo’n 250 miljoen jaar zal er zich weer een supercontinent vormen.

Paragraaf 4: “Vulkanisme”
Bij divergerende platen: het eruptiemechanisme (eruptie = uitbarsting) bepaalt de vorm en aard van de vulkaan. Het mechanisme wordt bepaald door de ligging van de vulkanen ten opzichte van de grenzen van platen. Effusieve eruptie is een rustig verlopende uitbarsting. Het magma dat naar buiten vloeit komt direct in contact met oceaanwater waardoor het snel stolt.
Bij convergerende platen: in subductiezones verlopen de erupties veel explosiever, door een andere samenstelling van magma (o.a. uit sediment). Het mengsel kan een prop vormen en opstijgen blokkeren. Als de druk groot genoeg is komt er een explosieve uitbarsting. Gestolde lava bij stratovulkanen (kegelvorm) wordt andesiet genoemd. Het materiaal dat uit de krater omhoog wordt gespuwd heet pyroklastisch materiaal. Een caldera is een grote komvormige krater.

In subductiezone blijft magma soms steken in de aardkorst, waarna ze afkoelen -> intrusies. Door de afkoeling vormt het mineralen door een chemische verbinding.
Schildvulkanen worden gevormd doordat de lava een uitgestrekt gebied bedekt. Er wordt nauwelijks druk opgebouwd. Deze eilanden liggen niet aan de rand van de plaat, maar er vinden toch aardbevingen plaats -> hotspots.

Paragraaf 5: “Aardbevingen”
Zware aardbevingen ontstaan bij convergente en transforme bewegingen. Wanneer twee gesteentelagen klem zitten tegen elkaar, zal het gesteente langzaam vervormen of verbuigen. Er wordt spanning opgebouwd, als die groter wordt dan de sterkte van het gesteente, breekt dat. Het epicentrum van de aardbeving is het punt aan het aardoppervlak boven de plaats waar het gesteente vast heeft gezeten (de haard). Tsunami’s ontstaan doordat plotselinge bewegingen van de oceaanbodem zeewater in beweging brengt, wat verwoestende golven tot stand brengt.
Er wordt ervan uitgegaan dat het buigen of plooien van gesteentelagen in de diepte heeft plaatsgevonden, waar bij een hoge temp. en druk het gesteente plastisch kan worden. Gesteente aan het oppervlak zal breken. Langs een breuk in de aardkorst zullen delen van aardkorst opgeduwd worden (horst) of wegzakken (slenk). Grote gebieden kunnen door de druk vervormd worden, waardoor plooiingsgebergten en breukgebergten kunnen ontstaan.

Paragraaf 7: “Gesloopt gesteente”

Fysische verwering is het brokkelen van gesteente door fysische krachten (bijvoorbeeld vorst). Verloopt het snelst als er ergens temperatuurfluctuaties voorkomen. Chemische verwering is de verwering van materialen (meestal gesteenten) door chemische reacties met aanwezige vloeistoffen of gassen. Dit verloopt het snelst bij een hoge temperatuur en als er veel water beschikbaar is. Bij verwering speelt klimaat een grote rol. Het komt overal voor, maar niet overal even snel.
Een bijzondere vorm van chemische verwering ontstaat in kalksteen. Het lost makkelijk op in water, maar slaat ook weer makkelijk neer.
Als grotten steeds groter worden kan het bovenliggende gesteente instorten. De laagten die hierdoor ontstaan worden dolines genoemd. Alle oplossingsverschijnselen worden karstverschijnselen genoemd.

Paragraaf 8: “Verweringsmateriaal in beweging”
Er worden de volgende soorten aardverschuivingen onderscheiden:
- Vallend gesteente (losse stenen of rotsblokken vallen loodrecht naar beneden)

- Bergstorting (grote rotsmassa van helling naar beneden)
- Puinlawine (losse stenen van verschillende omvang rollen en glijden naar beneden)
- Modderstromen (een verweringslaag bestaande uit klei/zand/water)
Vaak zie je onder aan de helling puinwaaiers, hier heeft zich al het materiaal van boven verzameld.
Rivieren transporteren water en verweringsmateriaal. De totale hoeveelheid sediment die een rivier kan vervoeren ligt aan de hoeveelheid water en de stroomsnelheid. Het klimaat bepaald de hoeveelheid sediment die een rivier vervoert. De vegetatie bepaalt of al het verweerde materiaal blijft liggen of verdwijnt in de rivier.
De rivier modelleert het gebied waar hij doorheen stroomt. Door de turbulentie van de rivier kan de rivier los materiaal oppikken en zelf meenemen. Ze schuren overal langs, ook het massieve vaste gesteente. In de bovenloop is deze erosie het sterkst. Een rivier kan ook zijdelings eroderen.

Paragraaf 9: “Van de bergen naar de zee”
Het eindpunt van rivieren is meestal de zee. Vlak hiervoor stroomt het door een vlakke benedenloop, een overstromingsvlakte. Lage stroomsnelheid. Kleine kleideeltjes zinken naar beneden waardoor een waterpaslandschap ontstaat. Een delta is een stelsel van aftakkingen van een rivier. Een estuarium is een trechtervormige kustvorm. Zandsteen ontstaat doordat korrels dichter op elkaar worden geperst, schalie ontstaat uit samengeperst klei en uit grind komt conglomeraat. Dit is sedimentgesteente en kan fossielen bevatten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.