Hoofdstuk 1, Aarde

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2513 woorden
  • 3 februari 2009
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
61 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Samenvatting aardrijkskunde
hoofdstuk 1 de aarde:

Paragraaf 2 opbouw van de aarde:
De oceaan bodem(oceanische korst) ligt vier kilometer lager den de continentale korst. Dat komt door het verschil in gesteentesamenstelling. Oceaanbodembasalt(ontstaat bij een vulkaan uitbarsting). Continenten graniet(stollingsgesteente dat ondergronds stolt bij intrusies). Ook in de oceaanbodem zitten net als in de continenten grote reliëfverschillen. Je hebt in de Atlantische oceaan een ‘waterberg’ de midoceaanische rug(mor).
De gegevens die we nu hebben over de binnenkant van de aarde hebben we gekregen door de aarde te scannen. Dat houdt in dat je de trillingen van de aarde gaat opvangen. De trillingen hebben verschillende snelheden en richtingen. Dat komt door de temperatuur, dichtheid en het soort gesteente wat in de aarde zit.

Aardbol 3

De doorsnede van de aardbol.
1) De kern het bestaat grotendeels uit ijzer. De radioactieve elementen, zoals uranium, produceren warmte. De binnenkern is vast en de buitenkern is door de warmte vloeibaar.
2) De mantel het bestaat uit zwaarder gesteente dan de korst. De mantel wordt aan de onderkant verwarmd door de kern. Om die warmte kwijt te kunnen komt het materiaal in beweging convectiestromen. de mantel bestaat uit vast gesteente. Ondanks de hoge °C is het niet gesmolten omdat de hoge druk smeltpuntverhogend werkt. Door de beweging transporteert de mantel warmte uit de kern naar het aardoppervlak. Alleen tussen de 100 en 200 kilometer bevind zich een laag die voor een klein deel gesmolten is asthenosfeer. Al het vaste gesteente hierboven, inclusief de aardkern  lithosfeer.
3) De korst vergeleken met de mantel bestaat de uit licht gesteente dat drijft op de mantel.

Paragraaf 3 platentektoniek:
De aardkost wordt verdeeld in platen. De grenzen hiervan zijn seismisch bepaalt, dat wil zeggen dat op aarde de smalle zones met aardbevingen de grenzen vormen tussen de aardkorstplaten(delen van de aardkorst die als geheel bewegen tov andere aardkorstplaten).
Verschillende bewegingen van aardkorstplaten:
1) Convergente beweging de platen botsen tegen elkaar aan. Als een stuk oceaanbodem botst op een stuk continent, duikt de zwaardere oceaanbodem onder het continentsubductie. Op de grens ontstaat diepzeetroggen(de diepste plaatsen in de oceaan die ontstaan bij convergente bewegingen).
2) Divergente beweging platen bewegen uit elkaar. hierdoor ontstaan gaten in de aardmantel dat gelijk wordt opgevuld met vloeibare lava uit de mantel. Door het stollen hiervan ontstaat nieuwe oceaanbodem, die op deze manier langzaam aangroeit vanuit de MOR, ook wel spreidingszone genoemd.
3) Transforme beweging platen bewegen langs elkaar.

De platen zijn langzaam in beweging. Het aangroeien van oceaanbodem op de ene plek wordt gecompenseerd door subductie op een andere plek. Zo wordt een deel van het wegduikende basalt samen met water omgesmolten tot een nieuw en lichter gesteente dat opstijgt en weer wordt toegevoegd aan het continent.
Het snelheidsverschil waarmee de platen bewegen heeft ervoor gezorgd dat men niet zeker weet welke mechanisme de plaatbeweging aandrijft. De theorie van de convectiestromen is heel populair. Zo denken ze dat de platen mee bewegen met de convectiestromen in de mantel. Maar het is nooit aangetoond dat deze stromingen bestaan. Een andere theorie zegt dat het te maken heeft met de zwaartekracht. Hierbij gaat men ervan uit dat oude oceaanbodem zo ver is afgekoeld dat deze door het inkrimpen te zwaar is geworden. Bij subductie wordt deze plaat door het gewicht naar beneden getrokken. Dit proces is wel aangetoond.
De platen bewegen zo’n tien cm per jaar. Zo’n 200 miljoen jaar geleden was er een groot continent Pangaea. Men gaat er vanuit dat de continenten weer naar elkaar toe gaan bewegen en dat er over 250 miljoen jaar weer zo’n supercontinent ontstaat. Volgends deze theorie verandert de bewegingsrichting van continenten om de 250 miljoen jaar en bestaat er een cyclus van naar elkaar toe en van elkaar af bewegende platen.

Paragraaf 4 vulkanisme:
Er zijn veel verschillende soorten vulkanen. Eruptiemechanisme bepaald de aard en de vorm van de vulkaan. Het eruptiemechanisme wordt bepaald door de ligging van de vulkanen tov de grenzen van de platen. Bij de MOR ontstaat continue een gat in de aardkorst, dat direct wordt gevuld met lava. Hoewel de mantel uit vastgesteente bestaat, zal dit materiaal bij een opening zelf vloeibaar worden door de weggevallen druk. Deze erupties verlopen heel rustig effusieve erupties
In de subductiezones verlopen de erupties veel explosiever. Dit komt door de samenstelling van het magma. Hier bestaat het magma uit omgesmolten oceaanbodem met meegesleurd sediment van de oceaanbodem en zeewater. De eigenschappen hiervan zijn dat het licht en stroperig is. Aan de ene kant wil het magma omhoog omdat het zo licht is, maar het blijft steken omdat het zo stroperig is. Het kan stollen als een soort prop stollen en de uitgang blokkeren. Dit leidt ertoe dat de druk opgevoerd wordt om de prop eruit te krijgen. Als de druk eenmaal hoog genoeg is gaat de uitbarsting gepaard met een grote explosie. Al het gesteente dat in de weg zit wordt verpulverd en weggeslingerd. Magma dat eruit komt heet nu lava. De gestolde lava bij een stratovulkaan heet andesiet. Al het materiaal dat uit de krater komt heet pyroklastisch materiaal.
Soorten vulkanen:
1) Stratovulkaan: ontstaat doordat bij elke uitbarsting de lava en as zich in lagen rond de krater ophoopt. Hierdoor ontstaat er een kegel vorm.
2) Caldera: het deel van een stratovulkaan dat overblijft als de bovenkant van de vulkaan door een explosieve uitbarsting instort.
3) Schildvulkaan: ontstaan doordat dun vloeibaar basaltische lava rustig vanuit de krater uitstroomt en een uitgestrekt gebied kan bedekken.
Nog een soort vulkaan is een hotspot. Deze vulkanen komen voor op plaatsten die niet aan een plaatrand liggen. Deze vulkanen komen voor in bijvoorbeeld IJsland en Hawaï.
In de subductiezones bereikt niet al het magma het aardoppervlak. Grote delen zijn erg stroperig en blijven daarom steken in de aardkorst om vervolgens heel langzaam af te koelen intrusies.

Paragraaf 5 aardbevingen:
Zware aardbevingen ontstaan bij convergente en transforme plaatbewegingen. Wanneer twee gesteentelagen klem tegen elkaar zitten, zal het gesteente langzaam vervormen of verbuigen. Wanneer de spanning groter wordt dan de sterkte van het gesteente, breekt het plotseling. De trillingen die dan vrijkomen worden gemeten door een seismograaf. De afstand tot het epicentrum speelt daarbij een grote rol. Het epicentrum is het punt aan het aardoppervlak boven de plaats waar het gesteente klem heeft gezeten, de haard van de aardbeving. Hoe dieper de haard, hoe minder effectief. Naast de vernietigende kracht van aardbevingen kunnen er ook aardverschuivingen of tsunami’s ontstaan. Tsunami’s ontstaan doordat plotselinge bewegingen van de oceaanbodem het zeewater in beweging brengen. Schaal van mercalli schaal waarbij de intensiteit van de aardbevingen wordt gemeten aan hand van de hoeveelheid schade die er is. Schaal van richter schaal waarbij de intensiteit van de aardbevingen wordt gemeten aan hand van de hoeveelheid energie die vrijkomt.
Uit rek en druk kan worden afgelezen hoeveel de aardkorst verschoven is. Druk komt voor bij convergente platen, en rek vindt plaats bij divergente platen. Omdat het onvoorstelbaar is dat harde gesteentelagen zomaar verbuigen, wordt er van uitgegaan dat het buigen of plooien van gesteentelagen in de diepte heeft plaatst gevonden, waar – bij een veel hogere temperatuur en druk- het gesteente plastisch wordt. Langs een breuk in de aardkorst zullen delen van de aardkorst, afhankelijk van de druk, omhoog geduwd worden of wegzakken. De omhooggeduwde delen heten horsten en de weggezakte delen worden slenken genoemd. Aan randen van platen kunnen grote gebieden door de druk worden vervormd. Hierbij kunnen plooiingsgebergte of breukgebergte ontstaan. Plooiingsgebergte gebergte dat ontstaan door de druk in aardkorst waarbij gesteente geplooid en opgeheven wordt. Breukgebergte gebergte dat ontstaat als langs een breuk delen van de aardkorst omhoog bewegen.

Paragraaf 7 gesloopt gesteente:
Fysische verwering het verbrokkelen van gesteente door het bevriezen van water, temperatuurverschillen of de werking van wortels(krachten, maar het blijft nog steeds dezelfde stof).
Chemische verwering het oplossen van gesteente door de inwerking van water, zuren en zuurstof(de samenstelling van de stof verandert).
Fysische verwering
Insolatie Opwarmen en afkoelen krimpen en uitzetten.
Vorstverwering Water in spleten bevriest en ontdooit water zet uit tussen 0-4°C.
Biologische-fysische verwering Wortels groeien in spleten.

Chemische verwering
H2O Mineralen kunnen oplossen in water
CO2 Kan oplossen in water vorming koolzuur water wordt zuur
O2 Elementen zoals ijzer kunnen oxideren
Sterke fysische verwering 20° en 75°NB
Fysische en chemische verwering 50°NB
Sterke chemische verwering en een dikke verweringslaag 0°
Bij verwering speelt het klimaat een belangrijke rol. Zo verloopt chemische verwering het snelst wanneer er een hoge °C is en veel water is. Ook loopt het in de grond snel om dat het daar het water vast kan houden. Fysische verwering loopt het snelst wanneer ergens grote °C verschillen zijn of de grens van 0°C regelmatig overschreden wordt.

Kalksteen lost nauwelijks op, behalve als het in het water CO2 opgelost zit dan lost het wel op. Kalksteen + water + koolzuurgas opgeloste ionen
Dit gebeurt vaak onder de grond omdat verteerde plantenresten daar CO2 afgeven aan het water. Het zure water sijpelt naar beneden via spleten en scheuren en lost daar het kalksteen op. Als de scheuren en spleten eenmaal zo groot zijn groeien ze aan elkaar en dan worden het grotten. Als het grondwater niveau daalt, komen de grotten bloot te liggen en worden ze gevuld met lucht. Door het water dat nog steeds naar beneden valt krijg je grillige druipstenen. Dat kalk zo langzaam word afgezet gebeurd om twee redenen. 1) een deel van de waterdruppel verdamt waardoor de klak neerslaat. 2) de lucht in de grot bevat minder CO2, waardoor het water CO2 aan de lucht verliest, en daardoor gaat de reactie van rechts naar links en slaat het kalk neer,
Het ‘dak’ van de grot kan op een gegeven moment instorten. De laagten die hierdoor in het landschap ontstaan worden dolines genoemd. Daarnaast is de grond door alle grotten, spleten en gaten zo poreus geworden dat de rivier onder de grond gaat lopen. Karstverschijnselen alle verschijnselen die ontstaan door het oplossen van kalksteen.

Paragraaf 8 verweringsmateriaal in beweging:
Onder invloed van de zwaartekracht zal het losse materiaal dat op de bergen ligt naar beneden komen. Als verweringsmateriaal op bergen in beweging komt heet dat een aardverschuiving. Er zijn verschillende soorten aardverschuivingen.
1) Vallend gesteente losse stenen of rotsblokken vallen loodrecht naar beneden.
2) Bergstorting een grote rotsmassa glijdt over een helling naar beneden.
3) Puinlawine losse stenen van verschillende omvang rollen en glijden naar beneden.
4) Modderlawine een verweringslaag die bestaat uit klei en/of zand raakt verzadigd met water en vloeit nar beneden.
Onbegroeide hellingen en puinwaaiers(de ophoping van stenen die door een aardverschuiving naar beneden zijn gevallen) laat zien dat het nog niet zo lang geleden is dat er een aardverschuiving is geweest. Als je bossen in de bergen kapt heb je een grotere kans dat je een aardverschuiving krijgt omdat je natuurlijke bescherming weg is. Ook worden vaak de hellingen vlak gemaakt. Hierdoor verdwijnt de stabiliteit van de berg.

Rivieren vervoeren verweringsmateriaal zoals klei, zand en grind. Wijze van vervoeren. Klei zwevend, zand salderend, de turbulentie van het water zorgt ervoor dat de korrel wordt opgepakt en een paar tellen later weer wordt neer gedropt, grind rollend over de bodem. In de bovenloop vervoert de rivier grind, zand en klei door de hoge stroomsnelheid. In de middenloop vervoert de rivier zand en klei, omdat grind het zwaarst is is dat al gedropt. Wel is in de middenloop het aantal sediment het grootst. In de benedenloop vervoert de rivier alleen nog klei, omdat de stroomsnelheid weer langzamer is geworden en zand daardoor te zwaar is geworden om mee te vervoeren.
De rivier is in staat om zowel de bedding als de bodem uit te schuren. 1) Dankzij turbulentie in het water, is de rivier in staat los materiaal op te pikken en mee te nemen. 2) Ook het verweringsmateriaal dat de rivier meeneemt schuurt langs de bodem en de beddingen. In de bovenloop vindt erosie(de uitschurende werking van het water) het sterkst plaats. Erosie kan verticaal plaatsvinden, waarbij de dalen steeds dieper worden. En erosie kan ook zijdelings plaatsvinden, waarbij het dal steeds breder wordt. Zijdelings gebeurd meestal pas als de verticale erosie is gestopt en gaat vaak samen met het gedeeltelijk afzetten van los materiaal.

Paragraaf 9 van de bergen naar de zee:
Vlak voordat de rivier de zee ingaat, stroomt hij door de vlakke benedenloop. Dat vlakke gebied heet dan een overstromingsvlakte. Dit gebied kan wel kilometers ver overstromen. Een groot deel van het sediment wordt dan afgezet op het land. Doordat er elke keer een laagje sediment op het land komt wordt het landschap ook wel een waterpaslandschap genoemd. Dit geldt voor elk gebied dat is ontstaan door sedimentatie( het ophopen van sediment op plaatsen waar de snelheid van het water of de wind afneemt).
Als de rivier overloopt in de zee neemt het nog steeds sediment mee. Daar ontstaan delta’s nieuw land dat ontstaat op de plaats waar een rivier in zee uitmondt en het sediment zich ophoopt. Als de stroming langs de kust erg groot is, wordt al het sediment weggevoerd en krijgt het niet de kans zich op te hopen. Ook zijn er zeeën waar het verschil tussen eb en vloed zo groot is, dat het water bij vloed sterk de rivier wordt opgedrongen. Al het sediment dat bij eb is blijven liggen, wordt dan door de sterke getijdenstroming weer meegesleurd. De trechtervormige kustvorm die dan ontstaat, heet een estuarium.
Er komt steeds een laagje sediment over het land heen. Op het laatst wordt het zo dik dat het sediment versteend. Eerst worden de korrels op elkaar gedrukt, en vervolgens gaan de korrels aan elkaar plakken. Zand zandsteen, kleischalie, grind conglomeraat en uit schelpjes of kalkskeletjes kalksteen. Zulk gesteente wordt gekenmerkt door gelaagdheid en vaak door fossielen.

Paragraaf 11 de vorming en afbraak van gebergten:
De energie van binnenuit merken we aan aardverschuivingen, vulkaanuitbarstingen en platentektoniek. Dit worden endogene processen genoemd. Dmv de zon wordt de aarde opgewarmd. Dit leidt tot verwering, erosie en sedimentatie. Dit worden exogene processen genoemd. Op de aarde is een hydrologische kringloop de kringloop van water: water verdampt uit oceanen wordt in wolken verplaatst komt in neerslag naar beneden.
Gebergtevorming: continentale en oceanische korst botsen op elkaar subductie & de trog ontstaat een deel van het sediment wordt mee naar beneden gesleurd, kan bijdragen aan vulkanisme en intrusies sedimentlagen worden geplooid berg.
De opbouw van de continenten weerspiegelt de geschiedenis van het landschap. Dat komt omdat de continenten nooit terug zijn gezakt in de mantel en in de loop van de tijd zijn ze aangegroeid door gebergtevorming. De oudste delen van een continent heet een schild.

Paragraaf 12 de gesteentekringloop:
3 soorten gesteente 1) stollingsgesteente: deze ontstaat door het afkoelen en stollen van magma. Ze worden onderverdeelt in diepte- en vulkanisch gesteente. 2)sedimentgesteente: ontstaat doordat verweringsmateriaal of resten van planten en dieren zich ergens ophopen, bedekt raken, wegzakken en vervolgens samen worden geperst. 3) metamorfe gesteente: het gesteente ontstaat wanneer stollingsgesteente of sedimentgesteente diep wegzakken in de aardkorst en daar onder hoge druk en/of °C komen te staan.
Klei schalie leisteen schist. Schelp kalksteen marmer.
Soort gesteente Ontstaat uit Naam
Stollingsgesteente Dieptegesteente Magma Graniet
Uitvloeiinggesteente Lava Andesiet, basalt, vulkanisch glas, puimsteen
Pyroklastisch gesteente Uitgeslingerd materiaal Vulkanisch as > tufsteen, vulkanische bommen
Sedimentgesteente Zand Zandsteen
Klei Schalie
Grind Conglomeraat
Plantenresten Bruinkool
Koraal, schelpen Kalksteen
Metamorfe gesteente Graniet Gneis
Schalie Leisteen
Leisteen Schist
Zandsteen Kwartsiet
Bruinkool steenkool

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.