Hoofdstuk 1, 2 en 3: klimaatvraagstukken

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3837 woorden
  • 29 juli 2013
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
10 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

De paleoklimatologie is een wetenschap in opkomst. De paleoklimatologie houdt zich bezig met het reconstrueren van het klimaat. Bij het reconstrueren van het klimaat in het verleden wordt gebruik gemaakt van proxy-indicatoren. Je hebt 6 verschillende proxy-indicatoren:

  1. 16O en 18O isotopen onderzoeken. Deze methode wordt gebruikt bij boringen in oceaanbodems en ijskappen. Doordat 18O 2 neutronen meer bevat is 18O ook zwaarder. Hierdoor verdampt 18O veel minder snel dan 16O. Door de verhouding 16O-18O te meten kan men het klimaat reconstrueren. Hoe kouder het was hoe meer 18O er in de ijskappen zit. Hiermee kun je het klimaat reconstrueren tot 740.000 jaar geleden.
  2. De 14C-methode. Deze methode wordt gebruikt om de ouderdom van organisch materiaal te bepalen. De halfwaardetijd van 14C is 5736 jaar. Dus na 5736 jaar is de helft van alle C verdwenen. Dus na ongeveer 60.000 jaar is alle 14C verdwenen. Door het 14C-gehalte in het materiaal te bepalen en te vergelijken met een via onderzoek opgestelde ijkschaal berekent men de ouderdom van het organische materiaal.
  3. Geomorfologie, is de wetenschap die zich bezig houdt met het verklaren van vormen in het landschap (bijv. stuwwallen en zwerfstenen).
  4. Pollenanalyse/Palynologie. Stuifmeelkorrels geven een goede indruk van de vegetatie in een bepaalde tijd. Hoe meer stuifmeelkorrels hoe meer plantengroei (vegetatie), en voor de groei van planten heb je zonlicht en regen nodig. Met deze methode kan je maximaal 10.000 jaar terug in de tijd.
  5. Dendrochronologie, is het meten van de dikte van de boomringen. Wanneer er veel neerslag is in combinatie met hoge temperaturen zijn de jaarringen van de bomen dikker. Met deze onderzoekstechniek kan je maximaal 10.000 jaar terug in de tijd.
  6. Historische bronnen, bijvoorbeeld: rotsschilderijen, schilderijen, en informatie over toltarieven.

(Figuur 1.3)

  1. Het actualiteitsprincipe. Dit is een principe waarbij wordt aangenomen dat processen in het verleden op dezelfde manier verlopen als tegenwoordig het geval is. Er is ook vaak sprake van een terugkoppelingsmechanisme. Door een bepaalde oorzaak wordt hierbij een keten van gevolgen ingeschakeld. Een terugkoppelingsmechanisme kan positief en negatief zijn.

De geschiedenis van onze aarde is opgedeeld in geologische tijdperken, en die zijn vervolgend weer ingedeeld in kortere periode. (Figuur 1.5).

Over het klimaat in het Precambrium is zeer weinig bekend. Alleen is men te weten gekomen dat de temperatuur 4 miljard jaar geleden tussen de 0 en 80 graden Celsius moet zijn geweest. De aarde heeft ook verschillende periode met ijstijden (glacialen) gekend. De oudste die men kan bewijzen is tussen de 2,7 en 2,3 miljard jaar geleden. Verharde moreneafzettingen vormen een bewijs voor de vergletsjering. Het voorkomen van ijstijden is een gevolg van beweging van de toenmalige continenten.

Periode 1: Perm (299-251 miljoen jaar geleden)

Over het Perm is meer bekend door fossielen onderzoek, gesteente onderzoek en een reconstructie va de plaattektonische beweging. In het Perm was er een supercontinent genaamd Pangea. Dit continent strekte zich uit van pool tot pool. Veel water/ijs lag opgeslagen in de ijskap van Gondwana. Er waren diepe oceanen omdat er in deze periode weinig beweging was van de aardplaten waardoor er weinig nieuwe oceanische korst aangemaakt werd.

Periode 2: Krijt/Broeikasaarde (145,5-65,6 miljoen jaar geleden)

De continenten dreven snel uit elkaar, hierdoor werd nieuwe oceaanbodem gevormd. Bij de nieuwe gevormde mid-oceanische ruggen kwam veel CO2 vrij, hierdoor werd het veel warmer. De zeespiegel steeg door:

  • Water dat uitzet bij hogere temperaturen
  • Smelten van de ijskappen door temperatuurstijging
  • Door gigantische hoeveelheden magma bij de mid-oceanische rug bleef er minder ruimte over voor het water.

De zeespiegel steeg zo’n 300 meter, en grote delen van Pangea overstroomden. Nergens waren tijdens  het Krijt ijskappen te vinden.

Periode 3: Overgang van Krijt naar Tertiair (2,5 miljoen-10.000 jaar geleden)

Er was een abrupte klimaatverandering, waarvan de oorzaak niet helemaal duidelijk is. Waarschijnlijk komt het door een enorme meteorietinslag. Bij onderzoek werd er een zeer zeldzaam iridium gevonden. En er is een krater van 180 km doorsnee op het Mexicaanse eiland Yucatan gevonden.

Het Kwartair is opgedeeld in 2 periodes namelijk:

  • Pleistoceen 2,5 miljoen tot 10.000 jaar geleden
  •  Holoceen 10.000 jaar geleden tot heden

Kenmerkend voor de periode van het Kwartair is een afwisseling van glacialen en interglacialen. Voor glacialen moet aan bepaalde randvoorwaarden moeten voldaan, de conditionele factoren. 50 miljoen jaar geleden lag Antarctica nog vast aan Zuid-Amerika en Australië, pas toen Antarctica losbrak konden ijskappen zich gaan vormen. Doordat de noordelijke ijszee steeds meer van de oceanen werd afgesneden, daalde de watertemperatuur. Toen het water op de Noordpool eenmaal bedekt was met ijs zorgde dit voor albedo (weerkaatsing van het zonlicht) en dit zorgde voor verdere afkoeling. Andere oorzaken van ijstijden zijn:

  1. Variatie in de verdeling van zonnestraling over de aarde. De variatie in de verdeling van het zonlicht ontstaat door:
  • De aardbaan
  • Stand van de aardas
  • Tolbeweging van de aardas.

Deze variaties vormen een belangrijk sturend mechanisme in het ontstaan van ijstijden.

  1. Onder invloed van positieve en negatieve terugkoppelingsmechanismen ontstond dynamiek van de ijskappen.

Milankovitch was een Servische wetenschapper die onderzoek deed naar de intensiteit van de zonnestraling op een plaats op aarde. Hij vond hier 3 oorzaken voor:

  1. Excentriciteit: ellipsvormige baan van de aarde rond de zon. De baan is nu bijna cirkelvormig  Cyclus duurt 100.000 tot 400.000 jaar. Zie figuur 1.13
  2. Scheefstelling (obliquity): hoek van de aardas ten opzichte van de baan van de aarde om de zon. Zonder deze scheefstelling zouden er geen seizoenen bestaan. De helling bedraagt momenteel 23,5 graden. Cyclus duurt 41.000 jaar.  Zie figuur 1.14
  3. Precessie: de tollende beweging van de aardas. Momenteel staat de aarde tijdens de winter op het noordelijk halfrond het dichtst bij de zon, en tijdens de zomer het verst weg. Zie figuur 1.15

De maximale jaarlijkse variatie aan invallend zonlicht is minder dan 0,1%, dit kan mondiaal voor 5 graden Celsius aan temperatuur variatie zorgen.

Uitleg bij figuur 1.17:

  • De grens tussen het aangroeien en afsmelten van het ijs ligt in de zee.
  • Door verandering van de stand van de aardas komt de grens op het land te liggen en kan de ijskap gaan groeien.
  • De ijskap breidt zich steeds meer uit.
  • De stand van de aardas verandert weer waardoor de grens weer in de zee komt te liggen en de ijskap in de afsmeltingszone terecht komt. Hierdoor verdwijnt de ijskap.

Samengevat. Oorzaken van klimaatverandering:

  • Platentektoniek zorgt voor continentverschuiving
  • In slag van meteorieten (Yucatan)
  • Variaties in aardbaanelementen/Milankovitch
  • Dynamiek van de ijskappen
  • Zeestromingen
  • Verandering in de atmosferische samenstellingen
  • Vulkanisme
  • Zonneactiviteit

Bij de berichtgeving over mondiale klimaatverandering gaat het over:

  • Temperatuurstijging
  • Afname van ijsbedekking
  • Zeespiegelstijging
  • Toename van extremen in het weer

De rol van de mens bij deze veranderingsprocessen is niet altijd even duidelijk. Want natuurlijke variatie door de eeuwen heen en regionale veranderingen in het klimaat leiden tot onzekerheid.

Het intergovernmental Panel of Climate Change (IPCC) is een samenwerkingsverband van honderden landen die hun kennis hebben gebundeld om klimaatverandering in kaart te brengen. Er wordt vooral gekeken naar de gevolgen van klimaatverandering voor:

  • Het smelten van landijs en het uitzetten van zeewater (thermische expansie) à de waterbalans
  • Bedreiging van de biodiversiteit (het aantal soorten planten en dieren) à ecosystemen
  • Erosie en overstroming à de kwetsbaarheid van kustgebieden
  • Landbouw en visserij à effect op productiviteit (mate waarin geproduceerd wordt)
  • Versterking broeikaseffect à de industrie
  • Gevaren voor de gezondheid

Klimatologen doen met behulp van computermodellen veel onderzoek naar de mogelijkheid dat de mens met de opwarming van de aarde te maken heeft, en wat de gevolgen er van zijn. Het belangrijkste model is het hockeystick model van Michael Mann. Het hockeystick model vormt de basis van de IPCC rapporten en gaat over de temperatuurstijgingen in de 20ste eeuw. Er zijn echter ook mensen die twijfelen aan het wetenschappelijke gehalte van de hockeystickprognose. Deze kritiek wordt geuit door de zogenaamde klimaatsceptici.

Mogelijke maatregelen die tot mondiale vermindering van de CO2 uitstoot moeten leiden zijn opgenomen in het Kyoto-protocol. Deze maatregelen kosten echter miljarden dollars en hebben dus economische gevolgen.

Voor Nederland is het klimaatprobleem een lastig probleem omdat:

  •   De gevolgen van dit mondiale probleem zijn op alle schaalniveaus terug te vinden
  •   Er is overleg en samenwerking tussen landen nodig om tot effectief beleid te komen
  •  De gevolgen zullen pas in de toekomst goed te merken zijn
  •   Er zijn verschillende visies over de oorzaken en gevolgen
  •    De belangen van groepen consumenten en producenten lopen regionaal sterk uiteen
  • Tot nu toe herkent de WRR (wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid) een effectiviteittegenstelling: datgene wat effectief is, is niet haalbaar en het gene wat haalbaar is, is niet effectief. De bezorgdheid over het verschuiven van klimaatzones is volop in het nieuws aangezien de verspreiding van organismen op aarde in biogeografischezonesdan zal veranderen. Ook zijn er bewoonde gebieden waar grond kan verdwijnen. Bijvoorbeeld het eiland Kiribati zou compleet kunnen worden weggevaagd wanneer de zeespiegel nog meer zou stijgen. Landbouwgrond kan onbruikbaar worden door: verdrinking (overstroming), verzilting(het binnendringen van zout water als de zee spiegel stijgt, wanneer het water verdampt blijft het zou achter in de grond), en verdroging (wanneer in een gebied de neerslag afneemt en de verdamping toeneemt kan er verdroging ontstaan).

De menselijke invloed op het klimaat heeft vooral met de omvorming van natuurlandschap naar een ingericht landschap te maken. De belangrijkste omvormingen zijn:

  • Opkomst van de landbouw. Vanaf de opkomst in de landbouw zo’n 8000 jaar geleden is door de toename van de hoeveelheid methaan in de lucht, de hoeveelheid methaan niet meer gelijk aan de intensiteit van de zonnestraling. De stijging van het methaangehalte kan bijgedragen hebben aan het uitblijven van afkoeling zoals deze op grond van de Milankovic-cyclus te verwachten was. De Milankovich-cyclus heeft ook invloed op de hevigheid van de moesson, hoe heviger hoe meer wetlands dus des te meer methaanproductie.  Ook nam de hoeveelheid CO2 geleidelijk toe tijdens de agrarische revolutie. Ook nam de hoeveelheid lachgas (N2O) toe.
  • Verstedelijking. In de steden is de temperatuur hoger dan op het platteland doordat:

-          Door asfalt en beton wordt water sneller afgevoerd waardoor er minder over is voor verdamping. De instraling van de zon wordt dan meer omgezet in voelbare warmte.

  • Stenen hebben een grote warmtecapaciteit en er dringt in steen dus meer warmte door dan in open terrein.
  • In steden is er minder albedo dan op het platteland.
  •  De mens produceert zelf warmte: verstoken van fossiele brandstoffen in het verkeer, huishoudens, industrie, energiecentrales, atropogene warmte.

De aanwezigheid van open water en groen zorgen ervoor dat in Nederland het minder uitgesproken is dan in bijv. New York.

  • Na 1800 nam de hygiëne toe, dus de sterftekans nam af. Bevolkingsgroei en de industriële revolutie leiden tot een flinke toename van verbranding van fossiele brandstoffen à CO2 uitstoot neemt toe. Ook de vorming van andere broeikasgassen neemt toe. De stijging van de CO2 uitstoot zal bij ongewijzigd beleid gelijk opgaan met het gebruik.
  • Fossiele brandstoffen blijven tot 2030 zeker nog van centraal belang. Handel en transport nemen dan ook toe doordat de vindplaatsen steeds verder weg liggen van de plaats waar de brandstof gebruikt wordt. Ondanks ontwikkeling in de ontwikkelingslanden zal er naar verwachting een verschil tussen de industrielanden, de opkomende landen en de derde wereldlanden blijven bestaan in CO2. De onontwikkelde landen staan voor een dilemma: groei betekent vooruitgang maar ook zwaardere milieubelasting.

 Er hebben bepaalde factoren invloed op de groei van de economie en de uiteindelijke CO2 emissie namelijk een land:

  •  Veel doet aan energiebesparing
  • Een minder op consumptie gerichte levensstijl heeft
  •   Of ze veel of weinig duurzame energiebronnen gebruiken
  •       In het geval van Nederland telde tot 2010 ook de opslag van CO2 in de grond mee

Het advies van de WRR is dat Nederland voor een beleid van aanpassing en realisme moet gaan.

  • Aanpassing: men verwacht dat de zeespiegel gaat stijgen, dus moet Nederland meer ruimte maken voor de opslag van overtollig water, en vooral bouwen op plaatsen waar geen overstromingen worden verwacht.
  • Realisme: fossiele energie zal zeker tot 2050 blijven domineren (vooral kolen). De WRR stelt dat Nederland zich beter niet te veel kan richten op duurzame energie, maar dat ze zich moeten aansluiten bij de grote koleneconomie (dit doet tweederde van de wereld). Nederland kan zich het beste richten op: het schoner maken van kolencentrales (dmv kolenvergassing en afvangen+opslaan van CO2), afremmen van de ontbossing, stimuleren van bosaanplant, en verminderen van de uitstoot van methaan.

Het IPCC probeert scenario’s te maken over de gevolgen van klimaatverandering. Zo kan men ook nadenken over beleidopties. Het formuleren van een toekomstverwachting (forecasting) heeft immers weinig zin als je niet bereid bent de consequenties voor het heden te dragen (backcasting).

Het KNMI maakt ook scenario’s op de schaal van West-Europa. Er is echter te veel onzekerheid voor 1 scenario, omdat men de complexe processen van het klimaatsysteem maar gedeeltelijk snapt, en er te veel onzekerheden zijn over de toekomstige situatie waarin we verkeren.

De volgende natuurlijke klimaatfactoren worden er gegeven:

  • Vulkanisme. Wanneer een vulkaan uitbarst, komen er enorme stofwolken in de atmosfeer, en daar kan het zonlicht niet door. Dit kan mondiaal leiden tot daling van de temperatuur. Onregelmatige voorkomende effecten die het klimaat van buitenaf beïnvloeden worden externe variabelen genoemd.
  • Zeestromen. Wanneer de zeestroom verandert heeft dat gevolgen voor het neerslag patroon à op sommige plekken erge droogte terwijl andere plaatsen opeens te maken krijgen met extreme neerslag. Ook voor de vissen die zwemmen in dat gebied waar de golfstroom veranderd heeft het gevolgen: de vissen zijn gewend aan koud en dus zuurstofrijk water en ze sterven dus als ze opeens te maken krijgen met warm en dus zuurstofarm water. De invloed van zeestromen op het klimaat worden tot de interne variabele gerekend. El Niño is een bekend voorbeeld van zo’n golfstroom.
  • Zonneactiviteit. Als je naar ze zon kijkt, zie je zonnevlekken. Dit zijn wat minder hete plekken op de zon, maar hoe meer er zijn, des te actiever de zon. En men denkt al langer dat dit het klimaat beïnvloed.

Een verandering in het aardse klimaatsysteem kan een keten van gevolgen teweegbrengen. Als het proces versterkt wordt spreek je over  positieve terugkoppeling. Een voorbeeld van negatieve terugkoppeling is het verminderen van de Golfstroom.

Het laatste stukje van een paragraaf van 9 bladzijdes gaat over een raadsel dat gaat over CO2 dat zou worden opgenomen in de bodem en in de zee. Aangezien er te weinig CO2 in de lucht is tot de verhouding van de hoeveelheid opgestookte fossiele brandstoffen.

Samenlevingen grotere mogelijkheden op technisch en economisch gebied zullen beter in staat zijn om met de schadelijke effecten van klimaatverandering om te gaan. De gevolgen zijn regionaal erg verschillend. Sommige zijn positief, andere negatief.

Een voorspelling is dat de neerslag variabiliteit toeneemt, dit leidt tot grote schommelingen in het debiet van de revieren. Hierdoor wordt de kans op overstromingen in de winter groter. In de zomer bestaat echter de kans dat de waterstand van de rivieren te laag zijn voor de scheepvaart.

De kwetsbaarheid van de regio’s hangt af van: de bodem, de waterhuishouding en eigenschappen van de natuur. De samenleving wordt op allerlei manieren geconfronteerd met de gevolgen van klimaatverandering:

  • Voedselproductie
  •   Gezondheid
  •     Transport
  •    Energiesector
  •  Toerisme

Of een land de gevolgen van de klimaatverandering aankan heeft vooral te maken met de heftigheid van de verandering en met de economie van dat land. Consequent leiderschap is ook van belang om de risico’s van veranderingen te onderzoeken en vervolgens een beleid op te stellen.

Overal ter wereld zullen de gevolgen anders zijn. In Nederland speelt vooral het vraagstuk over kustverdediging. Als je vanuit de ecologische dimensie kijkt, dan gaat het groeiseizoen eerder beginnen en in de zomer de kans op smog toenemen.

Fossiele brandstoffen leveren wereldwijd nog altijd het grootste deel van de energie. De verbranding hiervan zorgt voor en verhoogde CO2-uitstoot, waardoor het versterkte broeikaseffect ontstaat met schadelijke gevolgen voor mens en milieu. Om deze schade te beperken kunnen brongerichte maatregelen worden genomen. Dit is een structurele aanpak die de oorzaak van het probleem aanpakt. Een andere manier is symptoombestrijding: het bestrijden van de effecten. Dit is vaak een kortetermijnoplossing. Enkele belangrijke maatregelen om het broeikaseffect te beperken zijn:

  • Handel in emissierechten. Bedrijven hebben een recht om een bepaalde hoeveelheid CO2 uit te stoten, het zogenaamde emissieplafond. De uitstoot van methaan en lachgas (wat schadelijker is dan CO2) wordt omgerekend naar uitstoot van CO2 omdat dat makkelijker te verrekenen is. de rechten zijn verhandelbaar. Wie onder de norm blijft verkoopt emissierechten, wie er boven komt koop de rechten van een ander. Vooral energiebedrijven en grote industrien halen de emissiereductie niet.
  • Transportbesparing. Transport van goederen is een belangrijke economische sector die het milieu sterk belast. Dat is te beperken door het trnasport efficiënter te organiseren. Dit kan als volgt:
  • De afstanden klein houden tussen leveranciers en afnemers. Bewerking van goederen in de regio zelf is een vorm van regionale specialisatie.
  • Vermindering van volume en gewicht van goederen
  • Digitale communicatie
  • Optimaal gebruikmaken van retourstromen: het beter benutten van lege laadruimtes van vrachtwagens.
  • Duurzame energie. Duurzame energiebronnen worden door de natuur in relatief korte tijd aangemaakt. Er zijn verschillende soorten energie bronnen. Bronnen die direct warmte afgeven zijn zonne-energie en aardwarmte.
  • Zonne-energie wordt maar beperkt gebruikt omdat de kosten voor het maken van zonnepanelen en collectoren hoog zijn. Ook heeft niet elk gebied voldoende zonne-uren.
  • Aardwarmte is warmte die uit de korst van de aarde wordt gehaald. Die warmte is er in overvloed. Dit geld ook voor warmte uit lucht of water, die warmte heeft een relatief lage temperatuur, maar die kan ook door warmtepompen worden verhoogd. Warmtepompen worden steeds vaker toegepast door woningen en tuinbouwkassen.
  • Windenergie, maar dit is echter rendabel in gebieden met gunstige windomstandigheden. Nadelen van windenergie: de kosten van windturbines zijn hoog, het landschap wordt visueel aangetast en bedrijven vinden het risico nog te groot.
  • Bio-energie. Is een verzamelnaam voor energie die vrijkomt door verbranding of vergisting van organisch materiaal. Bijv. verbranding van hout/afval, het winnen van gas uit mest via biogasinstallaties, rotting van groente, fruit en tuin afval. Bio-energie is relatief goedkoop maar niet geheel schoon omdat bij verbranding vaak schadelijke stoffen vrijkomen.

Laaggelegen kustgebieden moeten maatregelen treffen tegen de dreiging van de stijgende zeespiegel. De situatie in deze gebieden kan nogal verschillen. We vergelijken Nederland en Bangladesh

Voor Nederland is berekend dat als de zeespiegel flink stijgt dit een hogere kans op overstromingen geeft. De stijgende zoutwaterspiegel leidt in de kustgebieden tot nadelige gevolgen voor de drinkwatervoorziening en voor de landbouw omdat de landbouwgrond verzilt. De overheid investeert veel geld in maatregelen die deze gevolgen beperken. Voorbeelden van maatregelen zijn:

  • Dijkaanleg bij de kust en rond rivieren en kanalen (is al eeuwen aan de gang)
  • Dijkverzwaring en dijkverhoging, die moeten vooral in het rivierengebied het achterland voor overstromingen behoeden. In de kustgebieden wordt vaker zandsuppletie toegepast om de kustlijn te behouden.

Na 1995 is het beleid voor rivieren veranderd. Geen dijverhoging/verzwaring meer, maar ruimte geven aan het rivierwater om meer veiligheid te bieden tegen overstromingen en de ruimtelijke kwaliteit van het riviergebied te verhogen. Om ontruiming van gebieden bij hoog water te voorkomen, worden concrete maatregelen genomen:

  • Het aanleggen van overloopgebieden waar het rivierwater in kan stromen als dat nodig is
  • Het graven van nevengeulen in uiterwaarden wat de doorstroom bevordert
  • Het herinrichten van het riviergebied zodat meer ruimte wordt gegeven aan de rivier. Dat betekent dat functieverandering plaatsvindt: woongebieden worden bijvoorbeeld nu natuurgebied.

Bangladesh is net als Nederland een laaggelegen gebied en een dichtbevolkt land. Jaarlijks komen er veel overstromingen voor. het land heeft nauwelijks financiële middelen om maatregelen te nemen. De klimaatverandering is grotendeels veroorzaakt door de kernlanden, terwijl de gevolgen veel groter zijn en harder aankomen voor periferie landen als Bangladesh. De overstromingen in Bangladesh zullen jaarlijks groter worden door een hogere afvoer van rivierwater, grotere verschillen in het debiet van rivieren en een toenemende kans op tropische stormen. Dat leidt weer tot veel slachtoffers en grote schade aan landbouwgrond. De rijke landen zullen de arme landen moeten helpen om maatregelen te kunnen nemen.

Veel mensen wonen noodgedwongen in de rivierdelta. Door het kappen van bomen en het ontbreken van drainage verdwijnen bij overstromingen hele stukken land. Duizenden doden en veel daklozen zijn het gevolg. Maatregelen ontbreken omdat er geen geld is, noodhulp is moeilijk omdat getroffen gebieden onbereikbaar zijn. Eerst legde men in Bangladesh polders aan om te voorkomen dat land door rivierwater overstroomde. De rivier zette echter vruchtbare slib af à landbouw groeide à welvaart steeg. Na de inpoldering zette het water geen sediment meer af op het land, maar in de weinige kanalen en rivieren, die ondiep werden en voor nieuwe overstromingen zorgden. Ook klonken de polders in waardoor het overstroomde water niet meer weg kon en ging rotten. Tegenwoordig wordt meer gekeken naar specifieke situaties in de dorpen, met de aanleg van sluizen krijgen de bewoners meer invloed op het water.

Op verschillende schaalniveaus worden maatregelen genomen tegen klimaatverandering.

Wereldwijd

Tussen landen zijn afspraken gemaakt over de aanpak van de klimaatverandering, onder andere in klimaatconferenties en verdragen. De aanpak is lastig omdat de belangen per land verschillen. De meest ontwikkelde landen stoten vaak het meeste uit, en zijn het beste in staat maatregelen te nemen. Ze doen dit vaak niet omdat dit economische gevolgen kan hebben. Arme landen (zoals China en India) willen graag groeien, en zij vinder groei belangrijker dan milieu.

Kyoto

In de klimaatconferentie van Kyoto in 1997 ondertekenden 150 landen een belangrijk verdrag met afspraken om broeikasgassen terug te dringen. Per land of gebied is een reductiedoelstelling vastgesteld, de aanpak van de reductie bepalen de landen zelf. O.a. de VS, Australië, China en India hebben niet ondertekend.

Europees beleid

De EU ondertekenden het verdrag van Kyoto gezamenlijk. Ze moesten tussen 2008 en 2010 de uitstoot van broeikasgas hebben verminderd met gemiddeld 8% ten opzichte van het niveau van 1990. De rijke landen mogen gemiddeld minder uitstoten dan armere landen. De afspraken gelden alleen voor de vijftien landen die voor 1 mei 2004 EU-lidstaten waren. De nieuwe landen krijgen financiële hulp van de EU om de CO2 uitstoot te beperken. Daar zit een dubbelbelang in want een land dat hulp geeft kan zelf een hogere uitstootrecht verkrijgen. Een belangrijke beperkende maatregel die steeds meer landen invoeren is tolheffing. Dat is een vorm van rekeningrijden die de mobiliteit en daarmee de CO2 uitstoot vermindert.

Nederland beleid

Het Nederlandse beleid kent twee belangrijke stukken: het stimuleren van duurzaamenergieverbruik en het afremmen van automobiliteit. Hier zijn verschillende ministeries bij betrokken:

  • Het ministerie van Verkeer, Ruimtelijke ordening en Milieu (VROM) coördineert het klimaatbeleid en heeft een beleid uitgezet voor: het bevorderen van energiebesparing, het verminderen van automobiliteit, het stimuleren van het gebruik van het OV, en voor het compact bouwen in stedelijke gebieden.
  • Het ministerie van Economische Zaken houdt zich bezig met energie-efficientere productie en toepassing van duurzame energie.
  • Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is medeverantwoordelijk voor het afremmen van de automobiliteit
  • Gemeenten hebben vaak een voorbeeldfunctie.

Transport is nodig voor de economische ontwikkeling van bedrijven. Tussen het afremmen van de mobiliteit en het gebruik van auto´s moet een balans worden gezocht. Dat vergt onderzoek naar alternatieve brandstoffen en het maken van beleid gericht op schone energie.

REACTIES

I.

I.

Ik merk ook dat hier hoofdstuk 4 in staat?

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.