Hoofdstuk 1, 2, 3 oefenvragen en antwoorden

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2883 woorden
  • 9 juni 2010
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
18 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Hoofdstuk 1

1. Welke 3 verschillen zijn er tussen Mexico en de VS?
2. Wat is een handelsbalans?
3. Wat zijn assemblagebedrijven/maquiladora’s, en wat zij de voordelen ervan?
4. Wat gebeurde er in 1994?
5. Waardoor is de groei van maquiladora’s gestopt?
6. Er zijn illegale Mexicanen in de VS. Welke 4 (3) soorten werk doen zij, en wat zijn de push en pullfactoren van die migratie?
7. Wat is afstandsverval?
8. Wat zijn dubbelsteden?
9. Wat is er voor bijzonders aan de steden El Paso en aan Cuidad Juárez?
10. Wat is de bron van inkomsten van Mexico?
11. Waarvan heeft de VS profijt aan Mexico? En andersom?
12. Door wie en waardoor is de rivier de Rio Grande vervuild? En wat kunnen de maatregelen ervoor zijn?
13. Noem de 5 schaalniveaus en zeg wat het betekent.
14. Wat is fluviaal? En urbanisatie?
15. Wat maakt de grensregio uniek? Noem er 4.
16. Wat zijn er voor problemen in de grensregio? Noem er 4.

Hoofdstuk 2

1. Waarom is er in het Middellandse Zeegebied veel toerisme? Noem 4 oorzaken.
2. Wat zijn de 3 bijzonderheden in dit gebied?
3. Wat zijn de nadelen van het toerisme?
4. Noem 3 fysisch-geografische bijzonderheden van het Middellandse Zeeklimaat.
5. Hoe ziet het Middellandse Zeeklimaat/Mediterraan klimaat eruit in de zomer en in de winter? Waardoor komt dit?
6. Welk probleem ontstaat er in de winter en waarvoor is het nadelig?
7. Hoe wordt Mediterrane vegetatie ook wel genoemd?
8. Waardoor kunnen bosbranden ontstaan?
9. Welke platen liggen in de buurt van het Middellandse Zeegebied? En wat zijn de gevolgen van het botsen van die platen?
10. Wat gebeurt er bij een Subductiezone?
11. Wat is de oorzaak van de afbraak van bergen? Noem er 3.
12. Wat is verwering?
13. Wat is erosie en waardoor wordt dit versterkt (noem er 2)? Wat is het gevolg hiervan?
14. Wat is sedimentatie?
15. Wat zijn landvormen / geomorfologie?
16. Welk landbouwgebruik was er in de oudheid? En welke drie-eenheid was er?
17. Welk landbouwgebruik was er rond de 16e eeuw? Noem er 2.
18. Welk landbouwgebruik is er nu en waarom? Noem er 2.
19. Wat is de waterbalans van een gebied?
20. Hoe is de waterbalans in de zomer en hoe in de winter? Wat zijn hiervan de oorzaken (4 oorzaken)? En wat het gevolg?
21. Wat is bodemerosie en wat zijn hiervan de oorzaken (2 oorzaken)? En de oorzaken van versnelde bodemerosie (3 oorzaken)?
22. Wat zijn gevolgen van verwoestijning? Noem er 3.
23. Wat is verzilting en hoe ontstaat dit?
24. Wat is landdegradatie? Met welke maatregelen hou je dit tegen? Noem er 2.

Hoofdstuk 3

1. Waarom botsen belanghebbenden vaak bij stedelijke distributie? Noem er 4.
2. Bedrijven vestigen zich vaak in de buurt van een verkeersknooppunt, waarom?
3. Wat is reikwijdte? En verzorgingsgebied?
4. Wat zijn de gevolgen van het bouwen van een groot koopparadijs? Noem er 3.
5. Wat was er het belangrijkst in: de agrarische samenleving – de industriële revolutie – nu?
6. Noem 2 soorten kennis binnen de kenniseconomie.
7. Wat doet de tertiaire sector?
8. Wat is het belangrijkst in de kenniseconomie?
9. Wat is een creatieve stad? Waarom is dit de motor achter de economische ontwikkeling? Noem er 2.
10. Welke agglomeratievoordelen zijn er? Noem er 3.
11. Wat houdt een duale arbeidsmarkt in?
12. Wat is ruimtelijke polarisatie?
13. Wat is sociale polarisatie?
14. Door welke ingrepen kan de overheid zorgen voor stedelijke vernieuwing? Noem er 2.
15. Waarom wonen veel niet-westerse allochtonen vaak in slechte huurwoningen? Noem er 3.
16. De criminaliteit in deze buurten is hoog. Hoe kan daarop ingegrepen worden? Noem er 3.
17. Uit welke 3 lagen bestaat het bestuur van Nederland? En op welke 2 manieren werken ze samen?
18. Wat is publiek-private samenwerking?
19. Wat gebeurde er met de kwaliteit van de woningvoorraad in: eind 19e eeuw – 1901 – Na WOII – jaren ’70 – Na 1980 – Na 1985 ?
20. Welke 4 woningkenmerken zijn er?
21. Welke 4 bewonerskenmerken zijn er?
22. Wat is sociale onveiligheid, objectieve sociale onveiligheid en subjectieve sociale onveiligheid?
23. Waar krijg je een veilig leefbare wijk van? Noem er 4.
24. Op welke 3 manieren kunnen stadsbestuurders ervoor zorgen dat enge plekken toegankelijk blijven?

Hoofdstuk 1

1. Welke 3 verschillen zijn er tussen Mexico en de VS?
Verschil in welvaart (verdeling van beroepsbevolking, hoe meer mensen in de landbouw, hoe armer het land),
spreiding & groei (bevolkingsspreiding / geboorte en sterfte)
en in cultuur (beide een Spaanse kolonie geweest).
2. Wat is een handelsbalans?
Het verschil in waarde van geïmporteerde en geëxporteerde goederen.
3. Wat zijn assemblagebedrijven/maquiladora’s, en wat zij de voordelen ervan?
Het zijn bedrijven die voor het arbeidsintensieve deel van het productieproces gebruik maken van lage lonen. De voordelen zijn: geen importbelasting en een gunstige ligging t.o.v de VS.
4. Wat gebeurde er in 1994?
Toen sloot de NAFTA (VS, Canada, Mexico) een verdrag voor een vrijhandelszone.
5. Waardoor is de groei van maquiladora’s gestopt?
Door Chinese concurrenten die voor goedkoper wilde werken.
6. Er zijn illegale Mexicanen in de VS. Welke 4 (3) soorten werk doen zij, en wat zijn de push en pullfactoren van die migratie?
Ze werken in de landbouw, bouw, horeca en huishouding. Pushfactor: armoede, pullfactor: werk.
7. Wat is afstandsverval?
Wanneer een ruimtelijk verschijnsel afneemt naarmate de afstand toeneemt.
8. Wat zijn dubbelsteden?
Dit zijn kleine plaatsjes die door migratie en komst van maquiladora’s zijn uitgegroeid tot grote steden.
9. Wat is er voor bijzonders aan de steden El Paso en aan Cuidad Juárez?
El Paso is een dienstencentrum en Cuidad Juárez is een industriegebied.
10. Wat is de bron van inkomsten van mexico?
Olie-export en migrantiegeld.
11. Waarvan heeft de VS profijt aan Mexico? En andersom?
VS profijt van Mexicaanse migranten: ze zijn goedkoop, doen het vuile werk, kunnen gemakkelijk ontslagen worden en houden de productiekosten laag.
Mexico profijt van de VS: Maquiladora’s en bron van inkomsten.
12. Door wie en waardoor is de rivier de Rio Grande vervuild? En wat kunnen de maatregelen ervoor zijn?
Door duizenden kleine bedrijfjes, zij gebruiken de rivier als open riool. Er heerst corruptie (omkoping) onder inspecteurs en de boetes zijn niet hoog. De oplossing is internationale aanpak.
13. Noem de 5 schaalniveaus en zeg wat het betekent.
Mondiaal/globaal (wereld), Continentaal (werelddelen), nationaal (landen), regionaal (regio/provincie), lokaal (stad/dorp)
14. Wat is fluviaal? En urbanisatie?
Fluviaal = het stroomgebied van een rivier, urbanisatie = mensen trekken naar de stad.
15. Wat maakt de grensregio uniek? Noem er 4.
Het is de meest harde grens tussen arm en rijk, het heeft een eigen grensoverschrijdende identiteit (mengcultuur/wijkt af van identiteit van Mexico+VS). De tegenstelling tussen arm en rijk is kleiner dan tussen Mexico en VS als geheel en er zijn dubbelsteden.
16. Wat zijn er voor problemen in de grensregio? Noem er 4.
Er is een toename van laaggeschoolde arbeid in de VS (volgmigratie), er is mensensmokkel en drugshandel en er is overbevolking in dubbelsteden. Ook nemen de illegale Mexicanen banen van de VS in beslag.

Hoofdstuk 2

1. Waarom is er in het Middellandse Zeegebied veel toerisme? Noem 4 oorzaken.
Er is een warm, zonnig klimaat in de zomer. Er zijn mooie stranden en een rustige zee. Ook is er een mooi landschap, vulkanen en natuur. De cultuur is ook bijzonder: er zijn oude gebouwen en overblijfselen uit de geschiedenis en er is een mediterrane keuken.
2. Wat zijn de 3 bijzonderheden in dit gebied?
De oorsprong van de westerse beschaving ligt bij de Grieken en Romeinen. Er zijn 3 godsdiensten die elkaar ontmoeten: De islam, het christendom en het Jodendom. Er is ook een sterke overgang van arm naar rijk: Afrika – Europa.
3. Wat zijn de nadelen van het toerisme?
Er is veel bebouwing langs de kust, het gebied droogt uit en er is veel vervuiling van strand en zee.
4. Noem 3 fysisch-geografische bijzonderheden van het Middellandse Zeeklimaat.
De Middellandse zee is een binnenzee zonder eb en vloed. Er is alleen contact met de zee bij de Straat van Gibraltar (naar de Atlantische Oceaan) en bij Bosporus (naar de Zwarte Zee). Het water stroomt via de Straat van Gibraltar richting Cyprus, zinkt, en stroomt langzaam terug naar de Atlantische Oceaan.
5. Hoe ziet het Middellandse Zeeklimaat/Mediterraan klimaat eruit in de zomer en in de winter? Waardoor komt dit?
Droge warme zomers door: Hogedrukgebied boven Azoren. Die drukt depressies weg en de dalende lucht zorgt voor droogte. Ook is er weinig wind en aflandige wind (landwind) vanuit Sahara.
Natte, zachte winters door: variabele, onregelmatige neerslag door depressies. En invloed van aanlandige wind (zeewind). De zee is warmer dan land, daarom deze warme temperatuur.
6. Welk probleem ontstaat er in de winter en waarvoor is het nadelig?
In de winter ontstaat er bodemerosie (de bovenste, vruchtbare laag van de bodem spoelt met regenwater langs hellingen rivieren in). Dit komt door de grote neerslagintensiteit. Het is nadelig voor de landbouw en watervoorziening.
7. Hoe wordt Mediterrane vegetatie ook wel genoemd?
Subtropische natuurlijke vegetatie.
8. Waardoor kunnen bosbranden ontstaan?
Door het toedoen van mensen en door bliksem.
9. Welke platen liggen in de buurt van het Middellandse Zeegebied? En wat zijn de gevolgen van het botsen van die platen?
De Euraziatische plaat en de Afrikaanse plaat. Hiertussen liggen nog de Grieks-Turkse plaat en de Arabische plaat. De gevolgen van het botsen hiervan zijn dat de Middellandse Zee langzaam kleiner wordt en er ontstaan gebergten: het Alpiene Plooiingsgebied (Alpen, Atlas, Pyreneeën).
10. Wat gebeurt er bij een Subductiezone?
De ene plaat schuift onder de andere. Het gesteente van de Afrikaanse plaat smelt diep in de aarde en komt er weer uit bij vulkaanuitbarstingen (Vesuvius, Etna). Over duizenden jaren verdwijnt de bodem van de Middellandse Zee en ontstaat er een gebergte.
11. Wat is de oorzaak van de afbraak van bergen? Noem er 3.
Temperatuurverschillen, wind&neerslag, plantenwortels.
12. Wat is verwering?
Het afbreken van bergen door externe factoren.
13. Wat is erosie en waardoor wordt dit versterkt (noem er 2)? Wat is het gevolg hiervan?
Het schuren van (met stenen en zand beladen) water en ijs. Dit wordt versterkt door droge zomers en intensieve neerslag in de winter en de weinige plantengroei. Het gevolg hiervan is geulerosie (water kan makkelijk van hellingen spoelen dat diepe geulen uitsnijdt.
14. Wat is sedimentatie?
Het materiaal naar laaggelegen gebieden vervoeren door rivieren (Po, Rhône, Ebro, Nijl).
15. Wat zijn landvormen / geomorfologie?
Dit zijn vormen die ontstaan door gebergtevorming (incl. vulkanisme + aardbevingen), verwering, erosie en sedimentatie.
16. Welk landbouwgebruik was er in de oudheid? En welke drie-eenheid was er?
In de oudheid was er mediterrane landbouw, de drie-eenheid was: tarwe, olijfboom en citrusvruchten & notenbomen.
17. Welk landbouwgebruik was er rond de 16e eeuw? Noem er 2.
Nomadische veeteelt en intensieve landbouw in oases.
18. Welk landbouwgebruik is er nu en waarom? Noem er 2.
Irrigatielandbouw en duurzaam landgebruik. Er is een strijd tegen verdroging, verontreiniging en bodemerosie.
19. Wat is de waterbalans van een gebied?
De verhouding tussen de hoeveelheid water die een gebied ontvangt en verliest.
20. Hoe is de waterbalans in de zomer en hoe in de winter? Wat zijn hiervan de oorzaken (4 oorzaken)? En wat het gevolg?
In de zomer: negatief, in de winter: positief. Dit komt door toerisme, bevolkingsgroei, welvaartsgroei en irrigatielandbouw. Het gevolg hiervan is verdroging. De bodem droogt uit en het grondwaterspiegel daalt.
21. Wat is bodemerosie en wat zijn hiervan de oorzaken (2 oorzaken)? En de oorzaken van versnelde bodemerosie (3 oorzaken)?
Bodemerosie is het verdwijnen van het bovenste vruchtbare laagje van de bodem. Dit komt door water en wind. Versnelde bodemerosie komt door droogte, reliëf en het ontbreken van vegetatie.
22. Wat zijn gevolgen van verwoestijning? Noem er 3.
Flora en fauna verdwijnen, de bodem gaat achteruit en er ontstaat een woestijn.
23. Wat is verzilting en hoe ontstaat dit?
Het zouter worden van de bodem. Dit ontstaat door grote verdamping, het water verdampt en zouten en mineralen blijven over. Planten kunnen daardoor niet meer groeien.
24. Wat is landdegradatie? Met welke maatregelen hou je dit tegen? Noem er 2.
Dit is de verzamelnaam van alle processen die kwaliteit van land aantasten, waardoor uiteindelijk kaal gesteente/kale bodem overblijft. Dit hou je tegen door duurzaam landgebruik: herbebossen en druppelirrigatie.

Hoofdstuk 3

1. Waarom botsen belanghebbenden vaak bij stedelijke distributie? Noem er 4.
- De transportondernemingen moeten zorgen voor betrouwbare aanvoer van goederen tegen redelijke tarieven.
- De winkels willen steeds kleinere voorraden van een steeds groter assortiment. Dit leidt tot kleine zendingen en daardoor meer verkeer.
- Het winkelpubliek wil sfeervol winkelen en dichtbij parkeren. Maar parkeerplaatsen en straatmeubilair nemen veel ruimte in beslag.
- Stadsbesturen willen de bebouwing in de binnensteden verdichten. Maar dan moet de stad jarenlang op de schop, wat slecht is voor de omzet van de bedrijven.
2. Bedrijven vestigen zich vaak in de buurt van een verkeersknooppunt, waarom?
Er wordt altijd geld verdiend, er is werkgelegenheid en de bedrijven kunnen meeprofiteren van de infrastructuur.
3. Wat is reikwijdte? En verzorgingsgebied?
Reikwijdte = de afstand die je maximaal wilt afleggen om gebruik te maken van een voorziening.
Verzorgingsgebied = het gebied waarvoor de stad allerlei voorzieningen aanbiedt.
4. Wat zijn de gevolgen van het bouwen van een groot koopparadijs? Noem er 3.
Het koopparadijs kaapt klanten van winkelcentra in de omgeving weg, daardoor gaan winkels failliet. Mensen zonder auto hebben minder en het leidt tot milieuvervuiling (door de afstanden).
5. Wat was er het belangrijkst in: de agrarische samenleving – de industriële revolutie – nu?
Agrarische samenleving : grond
Industriële revolutie : grondstoffen en lichamelijke arbeid
Nu : de menselijke hersens
6. Noem 2 soorten kennis binnen de kenniseconomie.
‘harde’ technologische kennis: wordt in de industrie gebruikt.
‘zachte’ sociale kennis: wordt vooral in de handel en dienstverlening gebruikt. Kennis van het gedrag van mensen en hun drijfveren.
7. Wat doet de tertiaire sector?
Die verleent een dienst aan burgers.
8. Wat is het belangrijkst in de kenniseconomie?
De zakelijke dienstverlening, die verzorgt diensten aan het bedrijfsleven en de overheid.
9. Wat is een creatieve stad? Waarom is dit de motor achter de economische ontwikkeling? Noem er 2.
Creatieve stad = een stad met een hoog aantal werkenden in creatieve beroepen. Dit is de motor achter de economische ontwikkeling omdat:
- De creatieven wonen graag in steden en geven relatief veel geld uit aan stedelijke voorzieningen.
- Veel (en vooral nieuwe) bedrijven vestigen zich graag in de buurt van de creatieven om een graantje mee te pikken van hun succes.
10. Welke agglomeratievoordelen zijn er? Noem er 3.
- Lagere productiekosten: bedrijven besparen op transportkosten van mensen, goederen en informatie. Daarnaast kunnen ze voorzieningen als een bewaker of parkeergarage delen.
- Investeringen door de overheid en andere bedrijven worden eerder gedaan als er meer bedrijven van profiteren, zoals een cateraar, maar er wordt ook eerder een tunnel onder het spoor aangelegd.
- De stad is een broedplaats van nieuwe ideeën. Daarvoor moeten de bedenkers elkaar vaak face to face ontmoeten, niet alleen in vergaderingen, maar ook ’s avonds in het café of in de sportzaal.

11. Wat houdt een duale arbeidsmarkt in?
Een vrijwel onoverbrugbare tweedeling van de arbeidsmarkt in banen voor hoog- en laagopgeleiden. Dit ontstaat door een tekort aan hoogopgeleide specialisten die innovaties bedenken en kunnen toepassen.
12. Wat is ruimtelijke polarisatie?
Ruimtelijke polarisatie = steeds meer laagopgeleide mensen wonen in wijken met goedkope huurhuizen en weinig voorzieningen, en hoogopgeleiden in dure wijken met mooie winkels.
13. Wat is sociale polarisatie?
Wanneer tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen steeds sterker worden en leiden tot spanning en onenigheid.
14. Door welke ingrepen kan de overheid zorgen voor stedelijke vernieuwing? Noem er 2.
- Stadsvernieuwing: er werden enorme investeringen gedaan in het verbeteren van de kwaliteit van woningen (opknappen/sloop/nieuwbouw)
- Herstructurering: in een buurt zorgen voor woningen in verschillende prijsklassen. Hiermee ga je de ruimtelijke polarisatie tegen.
(Gentrificatie): in een voorheen slechte buurt komen mensen met hogere inkomens wonen.
15. Waarom wonen veel niet-westerse allochtonen vaak in slechte huurwoningen? Noem er 3.
- Er veel werkloosheid heerst en dus weinig inkomen is.
- Ze sturen een deel van hun inkomen naar familie.
- Mensen met een gemeenschappelijke cultuur willen bij elkaar wonen voor steun en sociale contacten.
16. De criminaliteit in deze buurten is hoog. Hoe kan daarop ingegrepen worden? Noem er 3.
- Er wordt meer politie ingezet en gecontroleerd op illegalen.
- Door herstructurering een koopkrachtiger volk aantrekken.
- Eisen stellen aan nieuwe huurders
17. Uit welke 3 lagen bestaat het bestuur van Nederland? En op welke 2 manieren werken ze samen?
Het Rijk, de 12 provincies en de 467 gemeenten.
- Op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen-plus (WGR-plus). De 7 WGR-plus regio’s worden ook wel netwerksteden genoemd, om aan te geven dat de omgeving met die stad verbonden is. Die regio’s krijgen geld van het Rijk om stedelijke problemen op te lossen. Ze zijn tijdelijk, maar ze hebben grote budgetten en dus veel macht.
- Vrijwillige samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, stedennetwerken en bestuur op een hoger schaalniveau: de provincie.
18. Wat is publiek-private samenwerking?
De samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid.
19. Wat gebeurde er met de kwaliteit van de woningvoorraad in: eind 19e eeuw – 1901 – Na WOII – jaren ’70 – Na 1980 – Na 1985 ?

- - - - - - - - - -

20. Welke 4 woningkenmerken zijn er?
- Ouderdom
- Eigendom
- Woningtype
- Staat van onderhoud
21. Welke 4 bewonerskenmerken zijn er?
- Grootte van huishoudens
- Etniciteit
- Inkomen
- Gezinsfase
22. Wat is sociale onveiligheid, objectieve sociale onveiligheid en subjectieve sociale onveiligheid?
Sociale onveiligheid = de bedreiging van de veiligheid die niet van buiten komt (oorlog, aardbeving) maar vanuit de samenleving zelf: misdrijven en overtredingen die tot conflict leiden tussen burgers onderling.
Objectieve sociale veiligheid = het aantal criminele feiten dat door de politie is geteld.
Subjectieve sociale onveiligheid = het gevoel van onveiligheid dat veel mensen in de buurt hebben
23. Waar krijg je een veilig leefbare wijk van? Noem er 4.
- De rol van de politie
- Sociale cohesie = bereidheid van burgers om een actieve rol te spelen in een buurt, elkaar te informeren en te helpen.
- Buurt- of wijkvoorzieningen = ontmoetingsmogelijkheden binnen een wijk
- Sociale netwerken = dat mensen in de buurt relaties hebben, contacten, mensen die om hen geven en die betrokken zijn : subjectieve veiligheid
24. Op welke 3 manieren kunnen stadsbestuurders ervoor zorgen dat enge plekken toegankelijk blijven?
- Onderhoud : meteen opruimen en herstellen
- Overzichtelijkheid : goede inrichting en indeling, daardoor een intiemere sfeer
- Toezicht : een aanspreekpersoon op openbare plaatsen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.