Ak Samenvatting Hfst. 4
Cultuurgebieden:
Groot gebied op aarde met een aantal gemeenschappelijke kenmerken
Sawa’s:
Rijstakker die onder water staat
Natte rijstbouw:
Het verbouwen van rijst op sawa’s
Bevolkingsdichtheid:
Het aantal inwoners per vierkante kilometer
Bevolkingsconcentraties:
Als er ergens heel veel mensen dicht bij elkaar wonen
Bevolkingsspreiding:
De verdeling van mensen over een land of gebied
Family-planning:
Het plannen van het aantal kinderen binnen een gezin
Eenkindpolitiek:
Gezinnen mogen niet meer dan één kind hebben (China)
Communistisch land:
Land met een planeconomie
Planeconomie:
Alle bedrijven zijn in bezit van een staat. De staat bepaalt wat de bedrijven gaan maken
Vrijemarkteconomie:
De bedrijven bepalen zelf welke producten ze maken
Speciale economische zones (ZES):
‘open’ gebied waar buitenlandse bedrijven zich mogen vestigen en weinig belasting betalen
Multinational:
Bedrijf met vestigingen over de hele wereld
Globalisering:
Het steeds meer internationaal uitwisselen ven mensen, geld, goederen en ideeën
Arbeidsintensieve:
Als bij de productie veel arbeid per hectare of per product nodig is
Lagelonenland:
Land met lage lonen voor de werknemers
Export:
Uitvoer van goederen naar een ander land
Afzetmarkt:
Het aantal klanten dat producten willen kopen
Migranten:
Iemand die verhuist buiten de eigen woonplaats
Urbanisatietempo:
De snelheid waarmee de urbanisatiegraad toeneemt
Urbanisatie:
De groei van het aantal stadsbewoners
Urbanisatiegraad:
Het percentage stedelingen in een land
Ontwikkelingslanden:
Arm land met een laag ontwikkelingspeil
Krottenwijken:
Een zelfbouwwijk met slechte huizen, weinig voorzieningen en onzekerheid voor de bewoners of ze er mogen blijven wonen
Zelfverzorgend:
Het verbouwen van gewassen en het houden van vee alleen voor de eigen consumptie
Verborgen werkloosheid:
Als er meer mensen weken dan eigenlijk nodig is
Smog:
Vervuilde lucht door rook van fabrieken en uitlaatgassen van auto’s
Stuwingsdam:
Dam in de rivier die de waterstand regelt
Benedenloop:
Het laatste stuk van een rivier, vaak een lage stroom snelheid
Natuurlijke bronnen:
Producten uit de natuur die mensen goed kunnen gebruiken, zoals tropisch hardhout, goud
Bodemerosie:
Het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag
Hydro-elektriciteit:
Met waterkracht opgewekte elektriciteit (vaak bij stuwingsdammen)
Reliëf:
Hoogteverschillen in het landschap
Delfstoffen:
Grondstoffen en brandstoffen die uit de aarden worden gehaald
Grondstoffen:
Stoffen waarmee een fabriek de productie begint
Tijgerlanden:
Land in Azië met een snelgroeiende economie. Economie gaat over het maken van producten en geld verdienen
Lagelonenlanden:
Land met lage lonen voor de werknemers
Groene revolutie:
Het stijgen van de opbrengsten van de rijstbouw door het gebruiken van nieuwe, snelgroeiende rijstsoorten (machines ook)
Mechanisatie:
Vervanging van mensen door machines
Transitie Model:
Fase 1: hoog geboorte: voor inkomen, voor de ouders zorgen, geloof, cultuur
Veel dood: ziekte, slecht voedsel, hygiëne, huisvesteging
Fase 2: hoog geboorte: geloof, levensgewoonte, inkomen, cultuur
Sterfte neemt af: naar school, geen kinderarbeid, betere dingen
Fase 3: geboorte neemt af: politiek, minder geloof, kleine gezinnen
Sterfte laag: alles beter
Fase 4: rijke landen geboorte en sterfte laag
Toekomst: hogere sterfte door vergrijzing
Basisboek 51:
A: tropisch regenklimaat
B: droog klimaat
C: zeeklimaat
D: landklimaat
E: koud klimaat
f: neerslag in alle jaargetijden
s: droge tijd in de zomer
w: droge tijd in de winter
E-klimaat kan:
F: (eeuwige) sneeuw in poolgebieden
H: (eeuwige) sneeuw in hooggebergte
T: toendra
Cs kan ook Middellandse Zeeklimaat genoemd worden, Aw kan ook savanneklimaat genoemd worden
Basisboek 108:
Een opeenhoping van mensen noem je bevolkingsconcentratie
Basisboek 112:
Bevolkingspiramide
A: piramide vorm, sterk groeiende bevolking (arme landen)
B: granaat, het verscheel word kleiner ( rijke landen)
C: urn model, afnemende bevolking …….(bijv. Rusland)
D: vergrijzing bevolking ( grote steden)
Basisboek 206:
De manier waarop een land de productie van goederen regelt noem je economische systeem. Bij een vrijemarkteconomie (kapitalistisch land) mag de werknemer zelf bepalen wat hij doet. Bij een planeconomie (communistisch land) bepaalt de regering wat er gebeurt. Dat kan alleen in een dictatuur land.
Basisboek 117:
Bij buitenlandse migratie verhuis je naar een ander land. Emigratie is het verlaten van een land, Immigreren is het binnenkomen in een land.
Pullfactoren:
- Werk in stad
- Uitgaansmogelijkheden
- Winkel in stad
Pushfactoren:
- Werkeloos platteland
- Armoede
Basisboek 184:
De migratie van het platteland naar de stad noem je ruraal-urbane migratie. Door al de mensen die komen, komen er veel krottenwijken.
Basisboek 89:
Er zijn 3 vormen van milieuproblemen:
- Milieuvervuiling: milieu wordt gebruikt als afvalbak, komen veel schadelijke stoffen.
- Milieu-uitputting: het opraken van natuurlijke voorraden, zoals steenkool en aardgas
- Milieu-aantasting: grote veranderen in landschappen (verwoestijning)
Basisboek 94:
Een regenrivier bestaat uit regen. Een gletsjerrivier uit smeltwater van de gletsjers. Als ze gemengd zijn dan is het een gemengde rivier. Een rivier bestaat uit een stroomgebied, als twee stroomgebieden grenzen noem je dat waterscheiding. Het debiet geeft aan hoeveel water op dat punt langs de rivier gaat. De schommelingen in de waterafvoer noem je regiem.
Basisboek 95:
De bovenloop is aan het begin van de rivier en de benedenloop aan het eind. Het hoogte verscheel tussen twee plaatsen is het verval. Als je het verval per kilometer wil uitrekenen noem je het verhang (verval / de lengte). In de benedenloop stroomt de rivier langzamer dan de bovenloop. Een vertakking aan het einde van de rivier noem je delta.
Basisboek 98:
Bodemerosie is het verdwijnen van de bovenste vruchtbare grond (door water of wind).
Basisboek 99:
Bossen zorgen voor een goede waterhuishouding. De bomen zorgen er voor dat er water door de grond naar rivieren gaan. Als bomen er niet zijn gaat het water over de grond en neemt ook vuil mee. Dat gaat er vuil in de rivier en krijg je overstromingen.
Basisboek 4:
Een natuurlijke factor is iets waarmee je naar de natuur moet kijken (de aardbevingen in Japan, door een breuklijn). Een menselijke factor is iets waarmee je naar de mensen moet kijken (waarom leven er veel mensen in een stad, veel voorzieningen). Soms gebruik je ook alle twee (in de alpen skiën, menselijk er is er geld voor, natuurlijk er ligt sneeuw)
Basisboek 5:
De menselijke factor kan je vedelen in 4 groepen:
Economische factoren: hoe mensen hun geld verdienen
Culturele factoren: gewoontes van een groep
Demografische factoren: omvang en samenstelling van de bevolking
Politieke factoren: de wette die zijn opgesteld
Basisboek 171:
Ontwikkelingslanden hebben een laag ontwikkelingspeil. De ontwikkelde landen hebben een hoog ontwikkelingspeil.
Basisboek: 193
New industrialised countrie (NIC’s) is een verzamel naam voor landen in Azië met een snelgroeiende economie. Een kenmerk van een industrialisatie in tijgerlanden is de exportgerichte. Meestal gaan bedrijven naar de meest lagelonenland. Het verschuiven van het economische zwaartepunt in de wereld noem je global shift.
REACTIES
1 seconde geleden