Het wereldvoedselvraagstuk:
Als er voldoende voedsel van goede kwaliteit voor iedereen beschikbaar is, is er voedselzekerheid. Als er geen voedselzekerheid is heb je honger: kwantitieve ( je krijgt te weinig eten) en kwalitatieve (er zitten niet genoeg voedingsstoffen in).
Er zijn arme, rijke en middelmatige mensen, dat noem je sociaal-economische stratificatie.
Vaak komt er honger door te weinig voedselopbrengst, veel hongergebieden hebben dan ook een kleine draagkracht (die draagkracht wordt snel overschreden door weinig eten maar wordt steeds verder overschreden door grote bevolkingsgroei en gebrek aan welvaart). Er kan ook honger komen door maatschappelijke factoren:
Sociale ongelijkheid: - Scheve grondbezitsverhoudingen -Afhankelijk van de pachtheer -afhankelijk van handelaar en infrastructuur. |
Politieke onrust: -vluchtelingen -> akker wordt achtergelaten -in beslagname van oogst (vaak bij territoriale conflicten) -onzekerheid over toekomst -> minder investeringen |
Gezinssituatie: - uiteenvallen grootfamilie -belasting van vrouw |
Ecologische factoren: -natuurrampen (overstromingen) -droogte -bodemdegradatie (productiviteit per hectare neemt af) |
Er zijn middelen gekomen om landbouw te verbeteren, maar de boeren hebben vaak de kennis en het geld er niet voor:
- De groene revolutie (daardoor groeit alles sneller)
- De genetische revolutie (daardoor kunnen gewassen beter tegen weersomstandigheden enz)
Ook door de globalisering van landbouw is er veel honger en weinig welvaart. We eten nu namelijk allemaal buitenlands eten. Een paar factoren zijn belangrijk:
- De groeiende wereldbevolking die steeds meer vlees eet.
- Stijgende olieprijzen (brandstof voor transport) waardoor voedsel ook duurder wordt.
- Een deel wordt gebruikt voor biobrandstoffen.
Veel landen beschermen hun boeren met export- en importsubsidies. De WTO (World Trade Organisition) willen een nieuwe handelspolitiek, ze willen al die handelsbelemmeringen afschaffen en een vrijere import en export. Dat zou de concurrentie bevorderen en vraag en aanbod in evenwicht houden. Maar dat zou een voordeel zijn voor grote bedrijven en een nadeel voor kleine, en het kan milieudegradatie tot gevolg hebben.
Sommige handelsbelemmeringen vallen niet onder vrijhandelsregels, maar beïnvloeden wel de concurrentie. Zoals: landbouwsubsidies (hierdoor gaat de kostprijs omlaag ) en dumping ( het verkopen van gesubsidieerde voedseloverschotten onder de kostprijs van de wereldmarkt). De WTO beboet dumping, het verstoort concurrentieverhoudingen. Het is oneerlijk voor boeren die geen subsidies krijgen, vooral in perifere landen. Het is erg nadelig voor hun: het geïmporteerde voedsel is goedkoper in die landen, waardoor mensen dat gaan kopen en eigen boeren het moeilijk krijgen, in het ergste geval geven de boeren de productie op wat weer op gevolg heeft van leegloop van het platteland en groei van de steden. Het dilemma is dat lage voedselprijzen slecht zijn voor de boeren, maar wel gewenst zijn door arme stedelijke bevolking.
De vrijhandel gaat ook over het afschaffen van importheffingen, wat positief kan uitwerken op ontwikkelingslanden, die makkelijker toegang krijgen tot de westerse markt. Maar (semi)perifere landen kunnen er ook veel baat bij hebben om te ontwikkelen, omdat de binnenlandse boeren dan minder last hebben van concurrentie.
Ontwikkelingshulp:
Er zijn 3 verschillende soorten donoren :
- Bilaterale hulp (hulp van een land naar ander land)
- Internationale organisaties (zoals EU. De hulp wordt gefinancierd uit bijdragen van lidstaten. Ze beschikken over meer geld, kennis en invloed, maar zijn ook trager en bureaucratisch)
- Ngo’s (niet-gouvermentele organisaties, zoals Artsen zonder Grenzen. Ze kunnen makkelijk en snel buiten de overheid om hulp bieden, en het komt dan ook vaker bij mensen die hulp nodig hebben. Ze zijn alleen kleinschalig en kunnen een geringe effectiviteit hebben)
Ook zijn er verschillende soorten ontwikkelingshulp:
- Noodhulp: bedoeld om levensbedreigende situaties op te lossen, zoals hongersnood. Het gevaar hiermee is dat mensen vertrekken uit hun woongebied voor de voedseluitreikingen en hun akkers niet meer verbouwen. Ze worden dan volledig afhankelijk van deze hulp. Daarom moet noodhulp maar tijdelijk zijn. Om eerder te merken dat deze hulp nodig is, hebben we een early warning systeem.
- Projecthulp: een project is iets wat vaak jaren duurt. Het helpt een concreet probleem, het legt bijv een irrigatiesysteem aan. Maar na het project komt er bijv. ruzie over dat irrigatiesysteem, en ben je terug bij af.
- Progammahulp: is beter dan projecthulp, omdat het ontwikkelingsland naar eigen inzicht geld kan besteden aan iets. Nederland geeft dit alleen aan landen die voldoen aan de criteria van grote armoede en good governence (niet corrupt).
Toch is armoede nog niet verdwenen, dit komt door:
- gebonden hulp. Het donorland bepaalt waar het geld in wordt gestoken, vaak weer in zichzelf terug, bijv. doordat de transportkosten naar het donorland daarvan betaald worden.
- Incoherente donorlanden. De doelstellingen van verschillende landen zijn niet goed op elkaar afgestemd, het ene land zorgt ervoor dat er eerlijke kip wordt verkocht, maar het andere land koopt nog steeds oneerlijke kip.
REACTIES
1 seconde geleden