Aardrijkskunde Samenvattingen Toetsweek 1
1.1
Geografie
Fysische: bestudeert de manier waarop de natuur een gebied vorm en reageert op de ingrepen van de mens
Sociaal: bestudeert de manier waarop de mens een gebied vormt en reageert op de natuur.
Fysisch en sociaal zijn ook nog weer onder te verdelen in
Thematisch: bestudeert de spreiding van verschijnselen in een bepaald gebied
Regionaal: bestudeert gebieden en de samenhang van verschillende verschijnselen in die gebieden.
3.1
Vijf geologische vragen
Beschrijvende vraag: Vaak een eigennaam en een eigenschap( hoe hoog is de Vaalse berg?) Het antwoord is op te zoeken.
Verklarende vraag: Het waarom uitleggen. Altijd gebaseerd op de relatie tussen twee of meer geografische verschijnselen. Stappenplan 1. Gebied 2. Verschijnsel 3. Verklarend principe 4. Bijzonder omstandigheid 5. Antwoord.
Voorspellende vraag: Te verwachten ontwikkelingen verschijnselen: Hetzelfde als verklarend alleen dat voorspellend principe
Waarderende vraag: antwoorden aan de hand van normen en waarden
Probleemoplossend vraag: Probleem oplossen door middel van zeefanalyse (waar niet)
Kwaliteitsanalyse (waar wel)
4.1
Hoe verander je van ruimtelijke schaal ?
-Wat is ruimtelijke schaal?
De ruimtelijke schaal bepaalt de grootte van het gebied dat je bestudeert. Er zijn vijf soorten ruimtelijke schaal: Lokaal, Regionaal, Nationaal, Continentaal en Mondiaal.
-Waarom verander je van ruimtelijke schaal?
Als je van schaal verandert zie je andere verschijnselen en hoe deze met elkaar in verband komen. Het is nodig zodat meer complete informatie over de plaats, van dichtbij en veraf.
-Hoe verander je van ruimtelijke schaal?
Je verandert van schaal door in en uit te zoomen en andersom, van detail naar overzicht. Gebruik een bepaalde ruimtelijke schaal.
Neem een andere ruimtelijke schaal.
Geef nu een samenvattende conclusie.
4.2
Hoe wissel je van analyseniveau?
-Wat is het geografisch analyseniveau?
Analyseren is een gebied verdelen. Je geeft als het ware een definitie van het gebied. Je wisselt van analyseniveau door bij een gebied of verschijnsel te vragen naar geheel of onderdelen.
-Waarom wissel je van analyseniveau?
Je krijgt een beter beeld van hoe een gebied in elkaar zit en waar het bij hoort.
-Hoe wissel je van analyseniveau?
Je wisselt door - een gebied te zien als deel van een groter geheel
- een gebied te zien als bestaande uit deelgebieden
Stappenplan
1 definieer het verschijnsel op grond waarvan je een gebied wilt geleden 2 stel de omvang vast van het gebied en de periode
3 bepaal de klassen
4 maak een indeling
5 maak een toedeling
4.3
Geografische relaties
verticale relatie – samenhang van verschijnselen in hetzelfde gebied.
A info
A info informatie naar beneden
A info
Samenhang van informatie
Horizontale relatie – samenhang tussen gebieden
A <---> B
4.4
Hoe maak je geografische vergelijkingen?
-Wat is een geografische vergelijking?
Een geografische vergelijking is een afweging van overeenkomsten en verschillen. In hoeverre lijken verschijnselen op elkaar.
-Waarom maak je een geografische vergelijking?
Je maakt een geografische vergelijking om te zien welke verschijnselen en gebieden zo op elkaar lijken, dat je ze met hetzelfde begrip kunt aanduiden.
-Hoe maak je een geografische vergelijking?
Je maakt een vergelijking door verschillen te inventariseren tussen verschijnselen of gebieden die overeenkomsten vertonen.
4.5
Hoe confronteer je dimensies?
-Wat zijn dimensies?
Dimensies zijn aspecten die je aan verschijnselen kunt onderscheiden: Fysisch-biologisch, economisch, politiek en cultureel
-Waarom confronteer je dimensies?
Om te kijken naar verschillende meningen over iets. Wil je weten hoe je verschijnselen en gebieden anders kunt beschrijven, verklaren en waarderen, gebruik dan andere dimensies
-Hoe confronteer je dimensies?
Je kunt dimensies confronteren door verschillende manieren waarop je verschijnselen kunt beschrijven, verklaren en beoordelen, tegen elkaar af te wegen.
5.1
Welke type kaarten zijn er?
-Wat is de inhoud van de kaart?
Geografische kaarten geven gebieden verkleind en vereenvoudigd weer. De richting, afstand en vorm wordt zo exact mogelijk weergegeven. Er zijn twee soorten overzichtskaarten en thematische kaarten. -overzicht: Geven een algemeen beeld van het aardoppervlak met wegen, rivieren, plaatsen en reliëf.
-thematisch: Geven weer hoe de spreiding van een verschijnsel in een gebied is.
-Wat is de projectie van de kaart?
Oppervlaktegetrouwe projectie: er worden gelijke oppervlakten even groot afgebeeld. Het voordeel is dat de landen correct worden weer gegeven. Nadeel is dat de vorm niet meer overeenstemt met die in het echt .
Vormgetrouwe projectie: geeft een gelijkvormige afbeelding. Een rechte lijn op de kaart is de kortste route, daarom is de kaart geschikt voor scheep en luchtvaart. Nadeel is dat de oppervlakten erg veranderen.
Compromissen: kaarten die niet oppervlakte of vormgetrouw zijn, vormen een compromis.
-Wat is e vorm van de kaart?
Stippenkaart: we geven verschijnselen aan met stippen
Figuratieve kaart: de grootte van het figuur geeft de omvang van het verschijnsel aan
Isopleet: Een kaart met lijnen die punten verbinden met dezelfde
Waarde
Choropleet: Geven het verschil van een verschijnsel weer door middel
Van arcering of kleurverschil.
Chorochromatische kaart: Kwalitatieve kenmerken van gebieden worden aangegeven door middel van kleuren en textuurverschillen
Bewegingskaart: Maakt direct of indirect gebruik van pijlen
5.2
Hoe moet je kaarten lezen?
-Wat is de legenda van een kaart?
In een legenda staat de betekenis van de diverse tekens op de kaart.
-Wat is de schaal van een kaart?
Om de gewenste informatie op een kaart te krijgen , moet je de werkelijkheid verkleinen, vereenvoudigen en coderen. Verhouding als er staat 1:100 betekent dat dat 1 cm op de kaart in het echt 100 cm is. Een ander manier is een schaalstok.
-Wat zijn de symbolen op een kaart.
We gebruiken in een kaart 4 soorten symbolen, punt- lijn- vlak- en schriftsymbolen.
5.3
Hoe analyseer je cartografische informatie?
-Hoe classificeer je cartografische informatie?
Bij classificeren ga je na welke verschijnselen of gebieden bij elkaar horen omdat ze op elkaar lijken. Je kijkt of je een bepaald patroon kunt ontdekken.
-Hoe relateer je cartografische informatie?
Relateren is het leggen van relaties tussen objecten. Je trekt conclusies door verschillende patronen te vergelijken. Je maakt een mogelijke samenhang zichtbaar.
5.4
Hoe interpreteer je cartografische informatie?
-Hoe verklaar je gegevens in een kaart?
Interpreteren is het geven van verklaringen en het doen van voorspellingen aan de hand vaan de door analyse op de kaart ontdekte ruimtelijke samenhangen. Bij interpreteren kijk je dus naar de oorzaak of de oorsprong van de spreiding van de verschijnselen.
REACTIES
1 seconde geleden