Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

H3 Politiek en Ruimte

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 952 woorden
  • 8 juni 2003
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3 Begrippen paragraaf 1 *Territorium. Een gebied dat iemand of een groep toebehoort, waaraan individuelen en groepen zich emotioneel gebonden voelen en dat door grenzen territoria. *Volk. Een groep mensen die door gemeenschappelijke gewoonten en gebruiken en een gezamenlijke geschiedenis het gevoel heeft bij elkaar te horen. De mensen vinden dat ze een eigen identiteit hebben en exclusief zijn. *Iconografie. Identiteitsbevorderende symbolen van een volk en of staat. *Regionaal bewustzijn. Een bewuste betrokkenheid bij een gebied. Dit heeft vaak betrekking op de staat. Het wordt dan een nationaal bewustzijn. *Natie. Een volk dat een eigen gebied wil in de vorm van een staat en of zich identificeert met een staat. *Staat. Een soevereine territoriale machtsorganisatie. Voor een staat zijn nodig: een bevolking, een territorium en een soevereine politieke organisatie. *Natiestaat. Een staat waarin 95% van de bevolking tot dezelfde etnische groep behoord. *Multinationale Staten. Staan met verschillende volken, waarin geen enkele groep een aandeel van 60% of meer heeft. Samenvatting paragraaf 1. Mensen hebben behoefte aan hun eigen territorium. Het vroegste territoriale samenlevingsverband was de clan [ Organisatie op basis van bloedverwantschap ]. Vaak groeiden een of meer clans uit tot een stam. Als mensen lang samenwonen binnen een territorium neemt de eenheid en verbondenheid toe. Dit gevoel maakt de stam een volk. Een volk heeft behoefte aan een eigen identiteit. Daarbij helpt iconografie [ Vlag, Volkslied, Ned. Elftal, Eiffeltoren ]. Als een volk een exclusief eigen gebied wil in de vorm van een staat spreek je van een natie. [ Bijvoorbeeld de Palestijnen. ] Voor de vorming van een staat zijn 3 dingen nodig. ¹ Een bevolking. ² Een territorium. ³ Een soeverein gezag [ Het hoogste gezag ]. Het soeverein gezag heeft minimaal de instemming van het leger en de ambtenarij nodig, anders kan de staat niet functioneren. Het soeverein gezag heeft ook de erkenning van andere staten nodig [ Bijvoorbeeld de machtswisseling na een staatsgreep ]. Behoort 95% van de bevolking tot 1 etnische groep, dan spreek je van een natiestaat. Multinationale staten zijn staten waarin geen enkele groep een aandeel van 60% of meer heeft.
Begrippen paragraaf 2. *Politieke kolonisatie. Een proces waarbij niet-westerse gebieden onder politieke controle komen van westerse landen. *Europeanisering. Een proces waarbij niet-Europese gebieden onder de invloed van een dominant Europees cultuurpatroon worden gebracht. *Dekolonisatie. Het politiek onafhankelijk worden van koloniën. *Nation Building. Een proces waarbij een staat probeert een nationale eenheid te smeden it verschillende etnische groepen of volken. Samenvatting paragraaf 2. Vanaf de zestiende eeuw kwam het proces van politieke kolonisatie op gang. West-Europa speelde bij deze internationalisering de belangrijkste rol. Men spreekt zelfs van Europeanisering van de wereld. [ Latijns-Amerika = Spanje en
Portugal. ] In de negentiende eeuw werden de staten onafhankelijk. De politieke kolonisatie in Azië en Afrika ging sneller door de industriële revolutie. Door de rechte grenslijnen werden er totaal verschillende volken gedwongen samen te leven. Het einde van de 2e wereldoorlog was het begin voor het politiek onafhankelijk worden van de koloniën. De VS was een voorstander daar van. Eerst werden grote delen van Azië, Afrika en het Caribische gebied onafhankelijk. Daarna Suriname en de Portugese koloniën. Later Hongkong. Vaak namen de bevrijdingsbewegingen de macht over. Deze willen dan vaak een anti-koloniale, anti-westerse ideologie. Ze vinden dat westerse ongeschikt voor ontwikkelingslanden. Het westen zou mensenrechten eenzijdig interpreteren. De meeste ontwikkelingslanden hebben veel last van hun koloniale erfenis. De grenzen hebben volken tegen hun zin samengebracht of opgedeeld. Voor de koloniale overheersers is dit wel handig, zo gingen ze het nationalisme tegen. Door nation building mogelijk te maken in ontwikkelingslanden i er vaak een sterk autoritair centraal gezag. De Hutu’s en de Tutsi’s. 1923. Belgie greep de macht in Rwanda-Burundi. 90% was Hutu en 9% was Tutsi. De Tutsi koning bleef regeren. De Hutu’s hadden het veel slechter dan de Tutsi’s. Toen de Tutsi koning dood ging namen de Hutu’s de macht over. Veel Tutsi’s vluchten. In 1962 ontstonden Rwanda en Burundi. De Tutsi’s bleven in Burundi en de Hutu’s in Rwanda. Vanaf 1990 laaiden de tegenstellingen elkaar weer op. De gevluchte Tutsi’s vielen Rwanda binnen. In 1994 begonnen de Hutu’s vele Tutsi’s te vermoorden. Zo’n 1 miljoen stierven. [ Genocide is massaslachting ] Toen veroverden de Tutsi’s de hoofdstad Kigali. De Hutu’s vreesden wraakakties en vluchten. Daar leefden ze 2 jaar in vluchtelingenkampen. In 1996 was er in Zaïre een zuivering. De daar naar toe gevluchte Hutu’s verdreven de autochtone Zaïrese en bedreigde de daar wonende Tutsi’s. De in Zaïre wonende Tutsi’s haatten de Hutu’s heel erg. Daardoor ontstond er een opstand van Tutsi rebellen. De leider van de opstand werd Kabila. Later werd Kabila staatshoofd en veranderde de naam Zaïre in Congo. De politieke structuur wordt gevormd door het staatshoofd, de regering, het overheidsapparaat, het leger, de politie en de vakbonden. Als je hier goed gebruik van maakt is er een goed ontwikkelingsproces mogelijk. De praktijk is vaak anders. Veel ontwikkelingslanden zijn soft state [ zachte staat ] . Deze staten worde getypeerd door corruptie, ongemotiveerdheid en najagen van het eigen beland. Meestal is er een klein groepje aan de macht. Deze gaan alleen voor macht, status en rijkdom. Vaak is het een netwerk van persoonlijke relaties. Begrippen paragraaf 3. *Nationalisme. Een ideologie en een politieke praktijk die ervan uitgaan dat alleen naties hun eigen staat zouden moeten hebben. Samenvatting paragraaf 3. De volgende maatregelen kunnen de nation building stimuleren. -De aanleg van wegen en spoorwegen. -Het vaststellen van een officiële gemeenschappelijke taal. -Het doorbreken van de stammen structuur. -Het veranderen van de bestuurlijke organisatie op het platte land. -Het veranderen van nomaden in boeren met een vaste woonplaats. -Het koloniseren van perifeer gelegen gebieden met mensen uit het nationale kerngebied. -Het zoeken van een gemeenschappelijke externe vijand. -Het ontwikkelen van nationale symbolen. -Het verminderen van de sociaal-economische ongelijkheid tussen gebieden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.