Aardrijkskunde; hoofdstuk 2
Paragraaf 2
Welvaartsverschillen tussen landen kun je op verschillende manieren meten:
· BNP per inwoner. Dat bereken je door de waarde van alle goederen en diensten die in een land in 1 jaar worden geproduceerd op te tellen. Daar voeg je de inkomsten uit het buitenland aan toe en deel je dat bedrag door het aantal inwoners. BNP druk je uit in dollars.
· BBP » buitenlandse inkomsten buiten beschouwing laten.
· VN - index ook wel welvaartsindex genoemd. Hierbij let je niet alleen op koopkracht maar ook op levensverwachting en alfabetiseringsgraad. De index loopt van 1 tot 0. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld een 0.9 en Sierra Leone weer een 0.27.
Andere aanwijzingen voor de mate van ontwikkeling:
· De verdeling van de groepsbevolking
· Toegang tot schoon drinkwater, scholing en gezondheidszorg
· Voedselsituatie
· Beschikbaarheid van telefoon en computer
Er zijn een aantal problemen bij het meten van de welvaart.
BNP:
· Voor 1 dollar kun je in het ene land veel meer kopen dan in het andere land. Daarvoor is er iets bedacht: koopkracht pariteit. Dat is het aantal goederen en diensten die je per land kunt krijgen voor 1 dollar.
· De inkomsten uit de informele sector, ruilhandel en zelfvoorziening tellen niet mee. In veel arme landen is die juist groter dan de formele sector.
· Sociale ongelijkheid
· Regionale ongelijkheid
We kunnen de landen van de wereld in 3 groepen verdelen:
De rijke vooral westerse landen (centrum) de landen die de laatste 20 jaar een flinke groei hebben meegemaakt (semi-periferie) en de armste landen (periferie).
Paragraaf 3
Bevolkingsdichtheid houdt het aantal bewoners per km² in.
Bevolkingsspreiding is het aantal bewoners verspreidt over een land.
De 4 meest dichtbevolkte gebieden zijn:
1. Zuid - Azië
2. Oost - Azië
3. West – Europa
4. De oostkust van de VS.
De verklaring van de bevolkingsspreiding is een mix van natuurlijke en sociaal-economische factoren.
· De natuurlijke mogelijkheden. Dichtbevolkt valt vaak samen met een geschikt klimaat, vruchtbare bodems, beschikbaarheid van water, niet te bergachtig en dus geschikt om een dichte agrarische samenleving te dragen.
· De ligging. Gebieden die gunstig liggen ten opzichte van de economische kerngebieden in de wereld zijn dichter bevolkt dan perifeer gelegen ontoegankelijke streken.
· Het koloniale verleden. In vrijwel alle vroegere gekoloniseerde gebieden concentreert de bevolking zich in de kustgebieden.
Het westerse cultuurgebied beslaat het grootste oppervlak, maar de Chinese cultuur telt de meeste leden. Cultuur is een breed begrip, maar in de geografie kijken we vooral naar zichtbare sporen in het landschap. Je let op de manier waarop de mensen hun gebied hebben ingericht, de bouwstijl van huizen en van religieuze gebouwen, de wijze van bewerken van het land en kleding.
Taal en godsdienst zijn de twee belangrijkste cultuurelementen die je gebruikt bij het indelen van de wereld in cultuurgebieden.
De verspreiding vanuit een kerngebied van een ruimtelijk verschijnsel noem je diffusie. Vaak wordt hierbij het nieuwe cultuurelement ingepast op de bestaande cultuur. Dan spreek je van acculturatie.
Paragraaf 4
Democratie; Door vrije verkiezingen hebben burgers grote invloed op het bestuur. Ook hebben burgers vrijheid van meningsuiting en godsdienst.
Beperkte democratie; Het land wordt sterk gecontroleerd door de overheid. Burgers hebben wel stemrecht maar kan alleen stemmen op één of twee door de overheid gecontroleerde politieke partijen. Corruptie is wijd verbreid, en sommige groepen zijn uitgesloten van de politieke besluitvorming (minderheden, vrouwen)
Dictatuur; Autoritair bestuurd door één partij, een kleine minderheid of zelfs ’n dictator. Politieke en economische partij gaan hand in hand. Mensenrechten worden niet bepaald nageleefd.
Het belangrijkste element van het welzijnsindex is de alfabetiserings – graad. Vaak worden kinderen vroegtijdig van school gehaald en dat zijn dan met name meisjes. Dat heeft te maken met de volgende zaken;
· De hoge schoolkosten
· Het belang van onderwijs voor meisjes wordt niet gezien
· De meisjes kunnen al snel in het huishouden meehelpen
Dit is niet goed, want een goed opgeleide bevolking is één van de belangrijkste voorwaarden om op lange termijn tot ontwikkeling te komen.
Paragraaf 6
Drie ingrijpende veranderingen in de economische geschiedenis zijn:
1. De agrarische revolutie: De overgang van jagen en verzamelen naar landbouw
2. De industriële revolutie: De overgang van handarbeid naar fabrieks - matige productie.
3. De opkomst van de dienstenmaatschappij
In het centrum begon na 1850 de industrie. Industrialisatie valt samen met mechanisering en de schaalvergroting in de landbouw. Door mechanisering en automatisering neemt in de jaren 60 de secundaire sector af, door de dienstenmaatschappij.
In de semi-periferie is de overgang van agrarische naar industriële samenleving na de 2de wereldoorlog gestart.
De echte periferie landen zijn nog voornamelijk agrarisch.
Het verschuiven van het zwaartepunt in de economie van de ene naar de andere sector noem je doorschuiven in de sectoren.
Internationale arbeidsdeling: De specialisatie van werkgelegenheid in de verschillende delen van de wereld. Dit kan je aflezen aan;
- de internationale verdeling van de beroepsbevolking
- de samenstelling van het exportpakket van de landen
Een exportpakket dat uit grondstoffen bestaat, heeft 3 nadelen:
1. De prijzen voor grondstoffen zijn minder snel gestegen dan de prijzen van de eindproducten
2. De prijzen van grondstoffen kunnen op de wereldmarkt sterk wisselen
3. Wanneer de export uit handelsgewassen bestaat, dreigt altijd het gevaar van misoogsten.
Paragraaf 7
In de lange geschiedenis van de mens is het geboortecijfer altijd hoger geweest dan het sterftecijfer en was er sprake van natuurlijke groei.
Dat is niet hetzelfde als de totale bevolkingsgroei; hierbij hoort ook nog het aantal migranten. Het verschil tussen het aantal nieuwkomers en vertrekkers levert het migratiesaldo op. Dat kan positief of negatief zijn: Australië had een natuurlijke bevolkingsgroei van 4.6 %. Maar dankzij het migratieoverschot leverde het 8.5 in de totale bevolkingsgroei.
Twee dingen vallen op als je kijkt naar de groei van de wereldbevolking;
1. De groei gaat steeds sneller
2. De groei gaat niet overal even snel
De relatieve bevolkingsgroei neemt af, maar de absolute groei gaat door.
De moeders van ‘nu’ zijn in grote aantallen, maar zullen minder kinderen krijgen dan hun moeders. De vruchtbaarheid ( het aantal levend geboren kinderen per 1000 vrouwen van 15 tot 45) daalt.
Gemiddeld moet een vrouw 2,1 kinderen krijgen om haar generatie te kunnen vervangen. In de westerse landen ligt dit vaak onder die grens. Maar in Afrika en landen als het Midden-Oosten steken daar juist bovenuit. Dat is een reden waarom 95 op de 100 kinderen in een arm land geboren worden.
Waarom hebben arme landen zo’n hoog geboortecijfer?
· Demografisch; jonge leeftijdsopbouw.
· Scholing; De vruchtbaarheid daalt over het algemeen als de scholingsgraad voor meisjes stijgt.
· Religie; het katholieke geloof stimuleert grote gezinnen en wijst abortus en voorbehoedmiddelen af.
· Cultuur; in veel culturen geeft een groot gezin aanzien; vooral voor de vrouw.
· Gezondheidssituatie; Een hoge zuigelingensterfte stimuleert het geboortecijfer.
· Armoede; het verschil in welvaart, wanneer de welvaart stijgt, daalt de kindersterfte. Betere opleidingen, sociale zekerheid, en invloed van godsdienst neemt af.
Demografisch transitiemodel: Ontwikkeling van geboorte en sterfte cijfer.
FASE 1 zowel geboorte als sterftecijfer is hoog. Het sterftecijfer kan sterk wisselen door voorkomen van oorlog, honger en ziektes.
FASE 2 Geboortecijfer blijft hoog, maar sterftecijfer daalt sterk. Jonge bevolking, vooral in arme landen. Vorm van een piramide.
FASE 3 Het geboortecijfer gaat dalen en de groei neemt af. Vorm van een fles.
FASE 4 Geboorte en sterftecijfer komen op een veel lager niveau weer in evenwicht. Soms is het sterftecijfer hoger. Vorm van een urn.
Paragraaf 8
Het proces waarbij het aandeel van de bevolking dat in de stad woont groeit, noem je urbanisatie. Dit wordt uitgedrukt in de urbanisatiegraad. De urbanisatiegraad in rijke landen ligt veel hoger dan in arme landen. Toch moet je voorzichtig zijn met deze getallen:
· Lang niet alle landen verstaan hetzelfde onder een stad; in IJsland is een plek met 500 inwoners al een stad, en in Japan pas bij 50.000.
· De hoogte van de urbanisatiegraad hangt ook af van de geografische omstandigheden. Wanneer het voor een groot deel uit woestijn bestaat woont een groot deel van de bevolking al snel geconcentreerd in steden.
Arme landen hebben nog een lage urbanisatiegraad, maar de stadsbevolking neemt wel snel toe; ze kennen een hoog urbanisatietempo.
De groei van steden in de Derde Wereld kent 3 oorzaken:
1. De trek van platteland naar stad.
2. De trek van de ene stad naar de andere.
3. Natuurlijke bevolkingsgroei.
Na 1960 sloeg de urbanisatie om in suburbanisatie. Veel mensen, vooral jonge mensen, verlaten de stad en gaan op het platteland rond de steden wonen. Door toegenomen welvaart is de infrastructuur verbeterd, de mobiliteit neemt toe en veel mensen kunnen zich een leuk huis in groen permitteren. En bovendien verlaten bedrijven de drukte van de stad en kiezen voor een bereikbare locatie in de randzone.
Van de twintig megasteden, dat zijn steden met meer dan 10 miljoen inwoners, liggen er maar 3 in de rijke landen: New York, Los Angeles en Tokio. Het richten op een of twee steden is de oorzaak dat het stedelijke patroon in ontwikkelingslanden afwijkt van rijke landen. In de arme landen ontstaat één overheersende stad: Primate city. Daar concentreren zich alle belangrijke activiteiten (bestuur, cultuur, diensten en industrie). De verdeling in westerse landen is gelijkmatiger, hoewel Parijs en Londen ook wel op zo’n city lijken.
REACTIES
1 seconde geleden
H.
H.
en waar zijn 5 en 6 aub
14 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Dit is 4Vwo he dankje
14 jaar geleden
Antwoorden