H.1 (tot &8)

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1113 woorden
  • 31 oktober 2017
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
12 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

H.1 Wereldbeeld

§1 – Patronen: verschillen in welvaart

Welvaart meten:

  • Bbp/hoofd (bruto binnenlands product)
  • Samenstelling van de beroepsbevolking
  • VNontwikkelingsindex (inkomen, levensverwachting, analfabetisme) → het gaat van 0 tot 1, Nederlands is 4e met 0,91.

Nadelen van bbp/hoofd:

  • In sommige landen is 1 dollar meer waard dan in andere.
  • Informele sector telt niet mee.
  • Bbp is gemiddeld en telt sociale en regionale ongelijkheid niet mee.

3 hoofdgroepen in de wereld:

  1. Centrum → rijk
  2. Semiperiferie → aan het groeien
  3. Periferie → arm

Hoe armer een land, hoe meer mensen werken in de landbouw.

§2 – Patronen: bevolkingsspreiding en cultuurgebieden

Bevolkingsdichtheid = gemiddeld aantal mensen per km2.

Bevolkingsspreiding = waar mensen wonen.

Verklaringen bevolkingsspreiding:

  • Natuurlijke mogelijkheden → gunstig klimaat, vruchtbaar, genoeg water en niet te bergachtig.
  • Ligging → gebieden die dichtbij economische kerngebieden liggen zijn rijker.
  • Koloniaal verleden.

Natuurlijke omstandigheden hebben grote invloed op bevolkingsdichtheid en -spreiding.

Acculturatie = cultuurvermenging.

Diffusie van cultuur elementen door:                                                             

  • Kolonialisme                                                                                         
  • Internationale migratie                                                                       
  • Moderne communicatie
  • Internationale handel
  • Toerisme

Op 3 schaalniveaus:

  1. Mondiaal (over de hel wereld)
  2. Nationaal (ene land naar andere)
  3. Regionaal (stad → platteland)

§3 – de politieke en sociale wereldkaart

195 onafhankelijke staten die je kunt indelen in 3 groepen:

  1. Democratie → vrije verkiezingen met grote invloed op het bestuur.
  2. Beperkte democratie → 1 of 2 partijen om  te stemmen, corruptie, groepen worden uitgesloten om te stemmen (bijv. vrouwen).
  3. Dictatuur → 1 partij/persoon aan de machten, weinig/geen mensenrechten.

Regel 1: sinds 1990 neemt het aantal democratische landen toe.

Regel 2: het democratisch gehalte in rijke landen is in het algemeen hoger dan in arme landen.

Regel 3: onderwijs kan bijdragen aan het democratisch gehalte.

§4 – Samenhang: ontwikkeling en werk

Hoe armer een land, hoe grote het aandeel van de agrarische beroepsbevolking

3 ingrijpende veranderingen:

  1. Agrarische revolutie: jagen/verzamelen → landbouw.
  2. Industriële revolutie: handarbeid → fabriek
  3. Opkomst dienstenmaatschappij en de digitale revolutie (1990).

Komt door:

  • Stijging arbeidsproductiviteit door mechanisering, automatisering en robotisering.
  • Stijging welvaart (meer vraag naar hoogwaardige goederen en diensten).

Internationale arbeidsverdeling verschuift

Zichtbaar aan:

  • Verdeling beroepsbevolking     
  • Samenstelling beroepsbevolking

  • Centrum levert zakelijke en financiële diensten
  • Semiperiferie levert industriële producten
  • Periferie levert grondstoffen

Nadelen grondstoffen in de handel:

  • De prijzen stijgen minder snel dan die van eindproducten.
  • De prijzen dalen en stijgen erg veel in de wereldmarkt.
  • De oogst kan mislukken.

§5 – Samenhang: ontwikkeling en demografie

Bevolkingsgroei: geboortecijfer – sterftecijfer (natuurlijke groei)

                              vestiging – vertrek (vestigingsoverschot/sociale groei)

Hoe lager de welvaart, hoe hoger de vruchtbaarheid/natuurlijke bevolkingsgroei.

Relatieve groei neemt af, absolute groei neemt toe. Oorzaak?

  • Er zijn veel ‘moeders van morgen’, maar die krijgen minder kinderen dan hun moeder, dus de vruchtbaarheid neemt af.
  • Stijging  levensverwachting.

Redenen waarom arme landen vaak een hoog geboortecijfer hebben:

  • Demografisch: jonge leeftijdsopbouw dus veel vruchtbare vrouwen.
  • Onderwijs: beter onderwijs zorgt ervoor dat vrouwen minder snel trouwen en meer weten van geboorte beperking.
  • Religie: sommige religies wijzen er abortus en voorbehoedsmiddelen af.
  • Cultuur: in sommige culturen zorgen veel zonen voor veel aanzien.
  • Gezondheid: hoge kindersterfte.
  • Armoede; direct verband met stijgende welvaart en dalende vruchtbaarheid.

Demografisch transitiemodel:

  • Fase 1: hoge geboorte + hoge sterfte → bevolking normaal

Veel geboorte: geen voorbehoedsmiddelen, zorgen voor ouder later, helpen met werken, reservekinderen.

Hoge sterfte: weinig voedsel, slechte medische voorzieningen.

  • Fase 2: hoge geboorte + dalend sterftecijfer → bevolking groeit snel (periferie)

Dalende sterfte: medische voorzieningen, meet eten & water en riolering.

  • Fase 3: dalende geboortes + lage sterfte → groei neemt af (semiperiferie)

Dalende geboortes: voorbehoedsmiddelen, minder kinderen nodig, kinderen kosten geld, scholing, emancipatie.

  • Fase 4: lage geboorte + lage sterfte → bevolking normaal (centrum)
  • Fase 5: lage geboorte + sterfte neemt toe → vergrijzing

§6 -  Samenhang: ontwikkeling en verstedelijking

Verstedelijking: het proces waarbij er meer mensen in steden gaan wonen.

Oorzaken groei van steden in de 3e wereld:

  • Trek van het platteland naar de stad.
  • Uitbreiding van de steden.
  • Natuurlijke bevolkingsgroei.

In rijke landen er nu veel suburbanisatie. Door verbeterde infrastructuur kunnen mensen nu buiten de stad wonen.

§7 – Voedsel: productie, handel en consumptie

Voedselgewas: plantaardige voedselgewassen die worden verbouwd in eigen land.

Handelsgewas: gewassen die speciaal voor handel worden geteeld.

Voedsel van het ene naar het andere gebied overbrengen heeft alleen zin als het voldoet aan de theorie van Ullman:

  • Complementariteit: het ene gebied biedt iets aan waar in het andere gebied vraag naar is.
  • Transporteerbaarheid: de relatieve afstand moet niet te hoog zijn.
  • Geen tussenliggende mogelijkheid: je importeert van de optie die het meest dichtbij is.

Kwantitatieve honger: te weinig calorieën.

Kwalitatieve honger: te weinig eiwitten/vitaminen (slechte kwaliteit).

§8 – Globalisering en het voedselvraagstuk

Comparatieve voordelen: treden op als een land een bepaald product goedkoper kan produceren in vergelijking met andere producten.

2 valkuilen bij exportlandbouwen:

  1. Waar meer rond wordt gebruikt voor exportlandbouw, is er minder grond voor voedsellandbouw, dus de voedselproductie daalt.
  2. De efficiënte en goedkope productie verslaat de traditionele landbouw in productie per ha per persoon.

De voedselproductie kan nog sterk stijgen, onder andere door 2 technologische ontwikkelingen:

  1. De groene revolutie: door het kruisen en/of veredelen van gewassen ontstonden er nieuwe gewassen met een veel hogere opbrengst.
  2. Genetische modificatie: in het DNA van planten/dieren worden nieuwe genen toegevoegd, waardoor ze de eigenschappen kunnen aanpassen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.