Aardrijkskunde Samenvatting Hoofdstuk 1 Paragraaf 2,3,4
Paragraaf 2
► Welvaartsverschillen meten:
- Bnp/hoofd
• Waarde van alle goederen en diensten in 1 jaar optellen
• Inkomsten buitenland bij optellen
• Delen door aantal inwoners
▪ Soms heb je ook het bbp/hoofd → inkomsten buitenland weglaten
- VN-index of welzijnsindex (zegt meer dan Bnp/hoofd) (gini-coëfficient)
• Je let op: koopkracht, levensverwachting en analfabetisme
• Loopt van 1 (max score) tot 0
- Reeks van aanwijzingen voor de mate van ontwikkeling:
- Samenstelling v/d beroepsbevolking
- Toegang tot schoon drinkwater, scholing en gezondheidszorg
- Voedselsituatie
- Beschikbaarheid van telefoon en computer
-► Nadelen:
- Koopkrachtpariteit is anders
▪ Voor één dollar kan je in het ene land meer kopen dan in een ander.
- Inkomsten uit de informele sector tellen niet mee
- Sociale ongelijkheid niet zichtbaar:
▪ Verschillen in inkomen en ontwikkelingskansen tussen groepen mensen
- Regionale ongelijkheid niet zichtbaar:
▪ Onrechtvaardige verschillen in welvaart en ontwikkeling tussen gebieden
-► Wereldsysteem:
- Centrum → rijke westerse landen
- Semiperiferie (met onderscheid in armer en rijker) → afgelopen 20 jaar grote groei
- Periferie → armste landen
In opkomende economieën → sterke groei middenklasse
Paragraaf 3
-► Bevolkingsspreiding → grootste concentraties: ▪ randen van continenten
▪ kustvlaktes
▪ langs rivieren
▪ in vruchtbare gebieden
-► Patronen → verspreiding → momentopname
- Geclusterd → in groepjes bij elkaar
- Regelmatig spreidingspatroon → gelijk verdeeld
-► Spreiding verklaren:
○ Natuurlijke mogelijkheden
- Geschikt klimaat, vruchtbare bodems, beschikbaarheid van water
- Niet te bergachtig
→ dichte agrarische samenleving dragen
○ De ligging
- Gunstig liggen t.o.v economische kerngebieden in de wereld
- Goed bereikbaar (via zee, rivier)
○ Koloniale verleden
- Tijdens de koloniale tijd concentreerde de bevolking zich in de kustgebieden
► Culturen
- Westerse cultuurgebied beslaat het grootste oppervlak
- Chinese cultuur telt de meeste leden
• Zichtbare sporen in het landschap:
▪ Manier waarop mensen hun gebied hebben ingericht
▪ Bouwstijl van huizen en van religieuze gebouwen
▪ Wijze van bewerken van het land
ӿ Taal en godsdienst → belangrijkste aspecten v. cultuur
Cultuurgebied wordt vanaf buitenaf beïnvloed:
- Toerisme
- Migratie
- Moderne communicatiemiddelen
-► Diffusie → Verspreiding vanuit een kerngebied van een ruimtelijk verschijnsel (bijv. cultuurelement)
-► Cultuurvermenging / acculturatie → vaak wordt hierbij het nieuwe cultuurelement aangepast aan de bestaande cultuur
Paragraaf 4
-► Soevereine staat → mag als enige macht uitoefenen over de bevolking en het grondgebied van de staat.
ӿ Manier waarop een staat wordt bestuurd, blijkt uit het politieke stelsel:
- Democratie
• Vrije verkiezingen, grote invloed op bestuur
• Andere vrijheden: vrijheid van meningsuiting en godsdienst
- Beperkte democratie
• Bevolking wordt streng gecontroleerd door de centrale overheid
• Burgers hebben wel stemrecht, maar mogen alleen stemmen op gecontroleerde partijen
• Verkiezingsuitslagen gemanipuleerd → veel corruptie
• Sommige groepen (bijv vrouwen) mogen niet stemmen.
- Dictatuur
• Autoritair bestuurd door één partij, kleine minderheid of dictator
• Politieke en economische macht gaan samen
• Mensenrechten niet nagestreefd
• Elke oppositie wordt hardhandig onderdrukt
► Staten worden beoordeeld naar bestuurskracht.
Staten die slecht scoren →
arme landen waarin concurrerende etnische en religieuze groepen samenleven)
→ failed states
-► Bipolair machtssysteem →
○ Na WOII, in de periode van de Koude Oorlog, waren er twee grootmachten:
De VS en de Sovjet-Unie
-----►Het politieke landschap → na Koude Oorlog minder overzichtelijk
-► Multipolair machtssysteem (wereldschaal)
--► Grootmachten als de VS, de EU, China en Rusland spelen een rol
-○ Op lager schaalniveau strijden staten om macht en economische invloed
▪ In het middenoosten → Israël, Iran, Turkije strijden
▪ In Sub-Sahara → regionale leiders: Nigeria, Sudan
→ vooral bij overlapping van invloedsferen kan dit snel tot een conflict leiden
-► Alfabetiseringsgraad
○ Wereldwijd: 1/7 kinderen niet naar school, groter deel verlaat school na een paar jaar
Oorzaken: • Armoede • Natuurrampen
• Politieke onrust • (Burger)oorlogen
Redenen; meisjes worden eerder thuisgehouden:
1▪ Hoge schoolkosten
2▪ Belang onderwijs voor meisjes wordt niet gezien
3▪ Kunnen al snel in het huishouden meehelpen
Veel talent gaat verloren; door goed opgeleide bevolking kan land op ontwikkeling komen.
Paragraaf 6
• Landen hebben in relatie tot hun ontwikkeling een bepaalde verdeling van de beroepsbevolking → er is een tijd-ruimtepatroon te ontdekken
Drie ingrijpende veranderingen in de economische geschiedenis van de wereld:
- De agrarische revolutie: overgang van jagen en verzamelen naar landbouw
- Industriële revolutie: de overgang van handarbeid naar grootschalige fabrieksmatige productie → mechanisering en schaalvergroting v/d landbouw
- Opkomst van de dienstenmaatschappij
○ In centrumlanden na 1850:
Door mechanisering, automatisering en later de uitschuiving naar lagelonenlanden nam de secundaire sector in omvang af.
○ In semiperiferie na WOII: starten van overgang van agrarisch naar industriële samenleving
► Doorschuiven van de sectoren → verschuiven van het zwaartepunt in de economie van de ene naar de andere sector Redenen:
- Stijging van de welvaart → meer vraag naar hoogwaardige goederen en diensten
- Stijging van arbeidsproductiviteit → bijv: minder mensen in de landbouw nodig
▪ Door de internationalisering raken gebieden steeds meer met elkaar verweven. Dit heeft gevolgen voor de internationale arbeidsverdeling
► Internationale arbeidsverdeling → specialisatie van werkgelegenheid in de wereld
Je kunt het aflezen aan:
- De internationale verdeling van de beroepsbevolking
- De samenstelling van het exportpakket van landen
ӿ Belangrijke verschuiving vond plaats:
▪ In jaren ’60 bestond het exportpakket van ontwikkelingslanden nog bijna geheel uit grondstoffen. De exportwaarde van industriële producten is voor 30% gestegen.
→ Dit is nu de semi-periferie; Brazilië, Mexico, India, Z-Korea, China
ӿ Grondstoffenafhankelijk maakt kwetsbaar:
- Prijzen voor grondstoffen zijn minder gestegen dan de prijzen van eindproducten.
- Prijzen van grondstoffen wisselen veel sterker dan de eindproducten.
→ inkomsten wisselen; moeilijk om veeljarige planning te maken
- Het gevaar van misoogsten
• Wie profiteert er van winsten van grondstoffen?
Vooral de multinationals uit de westerse landen en China. Hogere prijzen komen voor het grootste deel bij de aandeelhouders terecht en vloeien het land uit.
→ Het resterende bedrag trekt de elite in veel arme landen naar zich toe.
Ruilvoetverslechtering
→Als de waarde v/d export daalt ten opzichte van de waarde van de import
Paragraaf 7
► Natuurlijke bevolkingsgroei → verschil tussen het geboorte- en sterftecijfer
► Totale bevolkingsgroei op lager schaalniveau → rekening houden met migratiesaldo
ӿ Migratiesaldo → het verschil tussen het aantal nieuwkomers en vertrekkers
-.Dit is positief → vestigingsoverschot - Dit is negatief → vertrekoverschot
○ Kenmerken van de groei van de wereldbevolking:
- Groei gaat steeds sneller → in 20e eeuw is de bevolking 4x zo groot geworden
- Groei gaat niet overal even snel →
▪ Vooral in arme landen → hogere groei
→ Verhouding tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden was in 1950 één op drie en is in 2009 opgeschoven naar één op vijf.
- De relatieve groei in de wereld neemt af
- De absolute groei gaat nog door
→ dit komt omdat de ‘moeders van morgen’ al geboren zijn, zij zullen minder kinderen krijgen dan hun moeders.
-ӿ Vruchtbaarheid daalt
→ het aantal levend geboren kinderen per duizend vrouwen van 15-45 jaar daalt
• Een vrouw moet gemiddeld 2,1 kind krijgen om haar generatie te kunnen vervangen.
- In W’se landen ligt dit ver onder die grens, in arme landen ligt dit er ver boven - Dat is waarom tegenwoordig van de 100 nieuwe burgers er 95% arm is
● Redenen dat arme landen een hoog geboortecijfer hebben:
- Demografisch: arme landen kennen een jonge leeftijdsopbouw
• Zij hebben dus veel vrouwen in de vruchtbare leeftijd → meer baby productie
- Onderwijs: Als scholingsgraad hoger ligt, weten ze meer over geboorteregeling
• Ook hebben deze jonge vrouwen betere carrièremogelijkheden
- Religie: het katholieke geloof stimuleert grote gezinnen en wijst abortus en voorbehoedsmiddelen af.
- Cultuur: een groot gezin (veel zonen) geeft aanzien
- Gezondheidssituatie: voornamelijk de hoge zuigelingensterfte →
• Het aantal baby’s per 1000 levendgeborenen dat in het eerste levensjaar sterft.
• Ouders willen zekerheid dat aantal kinderen overleeft om later voor hen te zorgen
- Armoede: wanneer de welvaart stijgt, daalt de kindersterfte, worden de mensen beter opgeleid, neemt de invloed van godsdienst af en sociale zekerheid word groter.
• De noodzaak om een groot gezin te stichten, verdwijnt.
► Snelle bevolkingsgroei gevolgen:
→ enorme investeringen voor gezondheidszorg, onderwijs en wonen.
→ grote groep jongeren op arbeidsmarkt
► Krimpende bevolkingsgroei (vergrijzing), gevolgen → sociaal-economische problemen
● Demografische druk
→ verhouding tussen het niet-actieve en actieve (qua arbeid)-deel van de bevolking
► Demografisch transitiemodel
• Je kunt hierin ontwikkeling van het geboorte- en sterftecijfer weergeven.
• Fase 1 → Natuurlijke groei is gering
• Fase 2 → Geboortecijfer blijft hoog, sterftecijfer daalt sterk → snelle groei bevolking
• Fase 3 → Het geboortecijfer gaat dalen → groei neemt af
• Fase 4 → Geboorte- en sterftecijfer komen op een veel lager niveau weer in evenwicht
▪ Overgang verloopt onregelmatig, bij elke fase hoort een andere leeftijdsopbouw.
▪ Transitiemodel is gebaseerd op de ontwikkeling die de westerse landen hebben doorlopen.
Aantekeningen schrift
Demografie → gaat over de kwantiteit
- Geboorte- en sterftecijfer
- Samenstelling
- Groei en afname
Totale bevolkingsgroei = nat. groei + sociale bevolkingsgroei
Leeftijdsgrafieken:
• Piramidevorm → arme landen
• Uivorm → westerse landen
• Granaatvorm → stabiele bevolking → evt. semiperiferie
Demografische druk:
• Grijze druk → aantal ouderen in verhouding tot het aantal actieven (dus 65+ / 20-65 x 100 )
• Groene druk → aantal jongeren i.v.t het aantal actieven ( dus 0-19 / 20-65 x100 )
Paragraaf 8
Verstedelijking → proces waarbij het aandeel van de bevolking dat in de stad woont groeit
▪ Dit druk je uit in urbanisatiegraad
- Dit is niet betrouwbaar niet alle landen verstaan hetzelfde onder een stad.
- Hangt af van geografische omstandigheden; bergen → bev al snel geconcentreerd
Urbanisatietempo → je meet de jaarlijkse toename van de urbanisatiegraad
Vooral steden in West-Afrika groeien snel.
Groei van steden in de 3e wereld kent drie oorzaken:
- De trek van platteland naar stad
In Westerse landen was de ruraal-urbane migratie in de 19e eeuw het gevolg van mechanisering van platteland. Dit is in ontwikkelingslanden soms ook zo, maar vaak ook niet. • Het arbeidsoverschot op het platteland ontstaat niet door productieverhoging, maar juist door stagnatie.
• Plattelanders weten nu heel goed wat de mogelijkheden van de stad zijn.
• De stad is alleen niet in staat deze arbeidsmigranten werk te bieden.
→ Vaak blijft de vraag in de stad ver achter door de geringe industriële ontwikkeling
→ uitdijende informele sector is dan het gevolg
- De trek van de ene stad naar de andere
Eerst naar een middelgrote stad in de buurt en dan naar de grote stad
- Natuurlijke bevolkingsgroei
De gezinnen in steden van arme landen zijn kleiner dan op het platteland. Toch draagt de natuurlijke groei het meeste bij aan de snelle groei van de stedelijke bevolking.
• Dit komt omdat vaak jonge mensen de sprong naar de stad durven te nemen
• Als zij daar dan eenmaal een plek hebben, stichten zij een gezin.
○ Rijke landen: urbanisatie van 1830 tot 1930. Tempo lag toen veel lager dan nu in de arme landen.
• Na 1960 → suburbanisatie. Veel mensen, vooral jonge gezinnen, verlaten de stad en gaan op het platteland wonen.
▪ Door de toegenomen infrastructuur kunnen mensen zich dit permitteren
▪ Het werk komt naar hen toe. Veel bedrijven verlaten de drukke stad en kiezen voor een locatie in de randzone.
ӿ Tegenwoordig komt de suburbanisatie ook op gang in de semiperiferie.
→ De rijkeren vluchten en waar de rijken gaan, volgt de middenklasse snel.
• In arme landen richt de migratie zich steeds meer op de grootste steden.
▪ Al in de koloniale tijd kregen deze de meeste aandacht.
→ De nieuwe leiders bouwden na de onafhankelijkheid hun hoofdstad verder uit.
► Van de 25 megasteden (steden met meer dan 10 miljoen inwoners), liggen er maar vijf in rijke landen: Tokyo, New York, Los Angeles, Moskou en Londen.
- De eenzijdige gerichtheid op steden → stedelijk patroon van ontwikkelingslanden wijkt af van de westerse landen
- In de arme landen ontstaat één overheersende stad. → Primate city
• Bestuur, cultuur, diensten en industrie concentreren zich daar.
- In Westerse landen is de verdeling gelijkmatiger. (beetje uitz: Parijs, Londen, Athene)
REACTIES
1 seconde geleden