Nederland heeft een zeeklimaat: zachte winters en een koele zomer.
Het weer: de toestand van de dampkring op een bepaald moment op een bepaalde plaats. Wordt vooral bepaald door: temperatuur, neerslag en wind. Ook aantal uren zonneschijn of de aard van de bewolking.
Klimaat: het gemiddelde van het weer over een periode van 30 jaar.
In de buurt van de polen is het koud. De koude lucht wordt zwaar en daalt, er ontstaat een hoge luchtdruk.
Op gematigde breedte (60) is het zomers vooral lage luchtdruk en in de winter hoge luchtdruk.
In gebieden rond de evenaar is het altijd warm, de lucht wordt warm en gaat dstijgen. Het gewicht neemt af en er ontstaat lage luchtdruk ook wel minimum.
Rond de evenaar stijgt de lucht en die daalt weer in de buurt van de subtropen (30). Hier wordt de lucht als het ware in elkaar gedrukt, er ontstaat hoge luchtdruk of een maximum.
Begrippen:
Erosie: uitschurende werking van het puin beladen ijs/water/wind.
Verwering: vergruising van gesteente o.i.v. weer + planten,
Bodem: het voor de plantengroei belangrijkste deel van de grondsoort.
Bodemerosie: door de mens ontstane uitschuring van het bovenste deel van de grondsoort.
Sedimenteren: afzetten van verweringsmateriaal door wind/water/ijs.
Ecosysteem.
Het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is noemen we de biosfeer. In de biosfeer kunnen kleinere gedeelte onderscheiden worden met min of meer natuurlijke grenzen, zoals een bos, een meer. Zo'n deel van de biosfeer noemen we een ecosysteem. In een ecosysteem leeft een kenmerkende groep organismen en zijn de levensomstandigheden gelijk.
Een ecosysteem is de levensgemeenschap met alle levende en niet-levende factoren in een bepaald gebied. De zee bevat verschillende ecosystemen. Het Nederlandse deel van de Noordzee wordt tot eenn ecosysteem gerekend.
Hogedrukgebied
Gebied rondom een punt waar de luchtdruk een maximale waarde heeft. Rond een hogedrukgebied stroomt de lucht weg uit de onderste niveaus. Deze wegstromende lucht wordt vervangen door lucht uit de hogere lagen, zodat in het hogedrukgebied een dalende luchtbeweging aanwezig is. De dalende lucht wordt verwarmd, waardoor eventueel aanwezige bewolking kan oplossen, omdat warmere lucht meer waterdamp kan bevatten. In het algemeen zal het passeren van een hogedrukgebied gepaard gaan met een weersverbetering.
Lagedrukgebied
Gebied rondom een punt waar de luchtdruk een minimale waarde heeft. Bij een lagedrukgebied stroomt de lucht spiraalsgewijs naar het centrum. De van alle kanten samenstromende lucht kan in zo'n geval alleen maar naar boven ontwijken en koelt daarbij af. Indien de lucht vochtig is, zullen daarbij wolken ontstaan waaruit neerslag kan vallen. In het algemeen zal het passeren van een depressie gepaard gaan met een weersverslechtering. Op grond van hen ontstaan en ontwikkeling kunnen twee soorten lagedrukgebieden worden onderscheiden: de frontale depressie als gevolg van een frontvlak en de thermische depressie door verwarming.
Video vragen/antwoorden.
Vragen H1:
1. Noem de geofactoren die het landschap bepalen
2. Geef de definitie van weer en de definitie van klimaat
3. Welke windrichting kennen de passaten normaal?
4. Waardoor ontstaat El Nino?
5. Noem twee redenen waarom het drijven van continenten invloed heeft op
het klimaat [blz. 12]
6. Wat is een glaciaal, wat een interglaciaal, en is Holoceen een glaciaal of
interglaciaal?
7. Welk effect hebben landmassas dicht bij de polen op de temperatuur?
8. Voor temperatuurschommelingen binnen Quartair zijn 3 groepen oorzaken,
welke?
Antwoorden H1
1. samenstelling van de ondergrond, invloed van de mensen, plantengroei, water en klimaat
2. weer: toestand van de dampkring op een bepaalde plaats en een bepaald moment
klimaat: gemiddelde weerssituatie van een gebied over een periode van min. 30 jaar
3. oosten
4. El Nino ontstaat door een onderbreking in het windpatroon en als de zon loodrecht op steenbokskeerkring staat, dit veroorzaakt een afwijking van de gemiddelde luchtdrukverdeling
5.
· komt een landmassa op hoge breedte dan heeft dan een verlagend effect op de mondiale temperatuur
· groot continent kent weinig invloed van zee -> continentaal klimaat -> s winters koud; zomers warm.
- verbrokkeld continent kent veel meer zeeklimaat
- komt een landmassa op de lage breedte dan heeft het een verhogende werking
6. glaciaal: ijstijd
interglaciaal: tussen ijstijd [ postglaciaal]
Holoceen: postglaciaal, kan ook interglaciaal worden
7. zie antw. 5.2
8. * verandering in de stand v.d aardas
* verandering in de baan v.d. zon
* verandering in de terugkaatsing [ijs en wolken]
* verandering in verband met schuiven v. continenten
Vragen H2:
1. Wat is erosie en wat bodemerosie?
2. Leg het verband uit tussen bodemerosie en de sedimentatie door de grote
rivieren
3. Zet naast elkaar en zet er de goede woorden eronder
4. Noem de oorzaak waarom de bedrijfsvoering van boerderijen op
zandgronden zo drastisch moest veranderen.
5. Vroeger kwamen op de zandgronden en dus ook in Twente, meer planten
en diersoorten voor. Leg uit waarom
6. Noem drie negatieve effecten van overbemesting
7. Welke oplossingen stelt het boek voor.
1. erosie: uitschurende werking van met puin beladen ijs, water en wind
bodemerosie: door de mens ontstane uitschuring van bovenste deel v.d grondsoort
2. hoe meer bodemerosie, hoe meer er gesedimenteerd wordt
3. akkerbouw i.d.v veeteelt veeteelt i.d.v akkerbouw
kleinschalig arbeidsextensief
zelfvoorzienend commercieel
ruilhandel gemechaniseerd
vroeger tegenwoordig
es intensieve veehouderij
mineralen tekort milieu tekort
4. toegenomen concurrentie moesten de bedrijven specialiseren en grootschalig werken. [o.i.v. industriele revolutie]
5. veel variatie in mineralenconcentratie
6. drinkwaterverontreiniging
- afgenomen [planten] soorten
- eentonig landschap [luchtverontreiniging]
7. zie boek
REACTIES
1 seconde geleden