Opvallend is dat ook Japan zich in korte tijd sterk ontwikkelde en eveneens in dat deel van de wereld een periferie probeerde te ontwikkelen.
Dekolonisatie en alternatieven voor het kapitalistische wereldsysteem
Na WOII veranderde er veel in het wereldsysteem. Veel Aziatische en Afrikaanse landen werden soeverein. De VS werd de nieuwe dominante staat binnen het wereldsysteem. De economische kloof tussen periferie en kernregio’s werd steeds groter. Er ontstonden 3 groepen landen:
· Eerste wereld: oude Europese kernlanden, VS en Japan
· Tweede wereld: de socialistische/communistische staten met een planeconomie
· Derde wereld: ontwikkelingslanden, oftewel veel voormalige kolonies die economisch sterk afhankelijk bleven van de kernlanden (belangrijk begrip: neokolonialisme!)
Het neokolonialisme
De dekolonisatie veranderde in eerste instantie niet zo veel. De afhankelijkheid tegenover het centrum bleef bestaan. Veel ex-kolonies bleven primaire producten leveren, waarna de kernlanden er in de industrie producten van maakten, om vervolgens weer af te zetten bij de ex-kolonies. Aangezien landen steeds duurder wordende producten invoereden vanuit het kerngebied, kregen ze te maken met ruilvoet verslechtering/ongelijke ruil, oftewel: de waarde van de export was minder dan de waarde van de import. Bovendien was de export vaak slechts gericht op één kernland, wat de economie kwetsbaar maakt.
De afzet van de industrieproducten uit de kerngebieden maakten de industrialisatie van de periferie moeilijk. Bovendien werd de ambachtelijke nijverheid vernietigd, omdat de ambachtslieden niet meer konden opwegen tegen de goedkopere, kwalitatief betere producten van de import. Daarnaast kwam laagconjunctuur van de kernlanden hard aan in de periferie. Bekende uitspraak: als het druppelt in de rijke landen, regent het in de arme landen.
Ontsnappen uit de periferie mogelijk?
Een positieverbetering is lastig, maar niet helemaal onmogelijk. De VS en Japan hebben dit bewezen.
Bij lichte industrie is voortdurend uitschuiving aan de gang (= het proces van verplaatsing van economische activiteiten van een verder ontwikkeld gebied/land naar gebieden met lagere lonen). Zo brengen nu ook semi-perifere en perifere gebieden eindproducten voort. Een belangrijke vestigingsfactor is de beschikbaarheid van goedkope arbeidskrachten. Rond de jaren ’60 vestigden de lichte industrie zich in de nieuwe industrialisatie landen (NIC-landen). Deze staten wisten zich vervolgens omhoog te werken tot moderne industriestaten.
Sommige landen probeerden hun positie te verbeteren aan de hand van importsubstitutie, maar dit mislukte. Later zochten ze het in een meer export gericht beleid, wat wél bleek te werken. China is een goed voorbeeld van een land dat zich hierdoor goed heeft kunnen ontwikkelen.
De planeconomie van de tweede wereld bleek zijn beperkingen te hebben. Het was vrijwel onmogelijk vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen. Uiteindelijk leidde dit tot terugkeer op het ooit verlaten wereldsysteem
Paragraaf 1.3
Relatieve afstanden en tijd
Het aantal internationale interacties is zowel groter als complexer geworden. We noemen dit globalisering/mondialisering (= proces waarbij de ruimtelijke samenhang tussen bedrijven en instellingen over de wereld toeneemt en landsgrenzen vervagen). Dit was mogelijk door nieuwe transport- en communicatietechnologie die de relatieve afstanden deed afnemen. De relatieve ligging hangt onder andere af van de infrastructuur (= alle spullen die nodig zijn om mensen, goederen of informatie te vervoeren).
Transporttechnologie en relatieve afstanden
Het proces van afnemende relatieve afstanden wordt tijdruimtecompressie genoemd. Zo is het transport over zee sterk verbeterd door navigatie, nieuwe zeiltechnieken en meer cartografische kennis. Vervoer over land verbeterde toen de stoomtrein zijn intrede deed. Bij veel vormen van vervoer in informatieoverdracht een grondvoorwaarde. Uitvindingen als de telegraaf en later de telefoon zijn van enorme betekenis geweest.
Netwerk
Een transportnetwerk is opgebouwd uit knooppunten, hubs, en verbindingen, spokes. Bij een intercontinentaal transportnetwerk zijn de mainports de belangrijkste knooppunten. Goede voorbeelden zijn Shanghai of Rotterdam (zeevervoer) of Frankfurt en Chicago (luchtvervoer).
Transport en communicatie en aanpassingen in het wereldsysteem
Voorbeelden waarbij de nieuwe transporttechnologie het wereldsysteem heeft beïnvloed:
· Doordat investeringen in de infrastructuur in de VS het transport van producten uit Amerika zo goedkoop maakte, kregen Europese boeren te maken met concurrentie, wat leidde tot een landbouwcrisis. Hieruit bleek dat ontwikkelingen in het ene continent van grote invloed waren op een ander continent
· Het transportnetwerk in kolonies was in eerste instantie aangelegd voor de export, maar ging ook de interne markt ontsluiten
· Door de moderne communicatietechnologie lijkt de hele wereld bereikbaar, maar het zorgt op lagere schaalniveaus tot grotere verschillen tussen gebieden die het zich wel kunnen veroorloven en gebieden die dat niet kunnen. De nieuwe transporttechnologie heeft dus onderlinge verschillen versterkt.
· Wereldwijde handel kan effectief worden georganiseerd. Productie van goederen in ver van de afzetmarkt gelegen gebieden kan op een flexibelle manier op de vraag afgestemd worden. Kapitaal kan nu dus in hoog tempo van het ene naar het andere uiteinde van de wereld verplaatst worden. Sommige dienstverlenende activiteiten hoeven zelfs niet meer per se plaats te vinden vanuit kernregio’s. Dit is een groot voordeel.
Nadeel moderne communicatietechnologie: dergelijke systemen zijn kwetsbaar.
Paragraaf 1.4
Het wereldsysteem vanuit verschillende dimensies bekeken
Er zijn 5 verschillende invalshoeken:
· Fysisch-geografische dimensie: verbanden tussen een bepaald verschijnsel en de natuurlijke omgeving. De internationale arbeidsverdeling hangt bijvoorbeeld voor een deel samen met de natuurlijke omgeving: er moeten voldoende mogelijkheden zijn tot landbouw of industrie.
· Sociale dimensie: verbanden tussen een bepaald verschijnsel en maatschappelijke verhoudingen. Het vertrek van sommige arbeidsintensieve bedrijfstakken naar lagelonenlanden bijvoorbeeld heeft vooral gevolgen voor de lager opgeleide groepen mensen.
· Economische dimensie: verbanden tussen een bepaald verschijnsel en alles wat te maken heeft met produceren en consumeren. Zie vorige paragrafen voor voorbeelden (?!)
· Politieke dimensie: verbanden tussen een bepaald verschijnsel en machtsposities. Politieke leiders beïnvloeden het gedrag van mensen om bijvoorbeeld de (internationale) economische positie te verbeteren.
· Culturele dimensie: verbanden tussen een bepaald verschijnsel en cultuurelementen (taal, religie, technologie, waarden en normen, enzovoort).
Cultuur verenigt en (onder)scheidt
Cultuur is al die dingen die mensen denken, doen en hebben: gewoonten en gebruiken, godsdienst, normen en waarden, bestaanswijze, muziek en voorwerpen, eetgewoonten en wijze van kleden, bouwwerken. Cultuurgebieden zijn regio’s met gemeenschappelijke cultuurkenmerken.
Men gebruikt vaak taal om culturen te onderscheiden. Ondanks grammaticale verschillen of een andere uitspraak kunnen mensen met verschillende dialecten, elkaar meestal in de moedertaal verstaan. Als dit niet lukt is er een derde taal nodig, een lingua franca. De behoefte aan een lingua franca werd groter door globalisering. Frans en Engels worden veel gebruikt. Er zijn ook enkele nieuwe talen ontstaan, zoals bijvoorbeeld het Papiamento.
Een volk is een groep mensen die zich van andere groepen onderscheidt op grond van een of enkele cultuurelementen. Cultuurelementen vormen de identiteit, een unieke combinatie van culturele kenmerken.
Verspreiding van cultuurelementen
Moderne communicatiemiddelen maken cultuuroverdracht mogelijk, zonder enig direct persoonlijk contact. Voorbeelden hiervan:
- Het introduceren van het privébezit heeft grote veranderingen teweeggebracht in gebieden waar sprake was van collectief bezit
- De introductie van ‘tijd’ heeft heel veel dingen verandert, vooral op economisch gebied
- De overname van talen en gewoontes door bepaalde lagen in de samenleving. Zo kreeg vroeger vooral de elite te maken met europeanisering. Tegenwoordig is Amerikanisering ook een belangrijk begrip
Diffusie
De wijze waarop en de snelheid waarmee verschijnselen zich over het aardoppervlak verspreiden wordt ruimtelijke diffusie genoemd. Er zijn 4 vormen:
- Expansie: vanuit één bron verspreid een verschijnsel zich als een lopend vuurtje (denk aan innovaties)
- Relocatie: een verschijnsel uit een brongebied verschijnt in nieuwe gebieden (migratie!)
- Contactdiffusie: een verschijnsel dat alleen via direct contact mogelijk is (besmettelijke ziektes)
- Hiërarchische diffusie: verschijnsel via een geordend netwerk van plaatsen of punten (moderne communicatiesystemen)
Factoren voor het verloop van de ruimtelijke diffusie:
- De manier van overbrugging van herkomstgebied en gebied waar het verschijnsel wordt geïntroduceerd
- De bereidheid om vernieuwingen te accepteren (heeft vooral te maken met waarden en normen
Cultuurverandering door migratie
Migratie leidt tot contact met andere culturen en volken. Soms zijn daardoor hele culturen verdwenen, doordat er een bepaalde mate van acculturatie plaatsvindt (= het proces waarbij de ene cultuur elementen overneemt van de andere).
Opvallende migratiepatronen:
· Het positieve migratiesaldo van Europa, eind jaren 50: dekolonisatie, sterke economische ontwikkeling, gezinshereniging, gezinsvorming, asielzoekers en vluchtelingen. Dit leidde in Europa tot een multiculturele samenleving. Dit is een goed voorbeeld van wisselwerking tussen economische, politieke en culturele factoren
· In Amerika ontwikkelde zich een eigen Amerikaanse cultuur, waarbij de Europese inbreng groot was, behalve dan in het Zuiden. De slavernij had hier veel Afrikanen gebracht. De latere immigranten uit Azië en Latijns-Amerika gingen zich ook is met name het zuidelijk en westelijk deel vestigen.
· Latijns-Amerika had te maken met veel Europese immigranten, vanwege de Europese culturele invloed sterk is in grote delen van Latijns-Amerika. Bovendien wonen er ook veel mensen met Afrikaanse wortels, vanwege het slavernijverleden.
· Afrika is een vertrekgebied, op Zuid-Afrika na. Daar is duidelijke Europese culturele invloed terug te vinden.
· Uit de voormalige Sovjet-Unie migreerden veel Russen naar Azië
· Aangezien Australië en Nieuw-Zeeland oude vestigingsgebieden voor de Europeanen zijn geweest, is daar de Europese invloed erg groot.
Paragraaf 1.5
De economische triade
Binnen het wereldsysteem kunnen we als het ware drie grote economische en politieke machtsblokken onderscheiden (te zien als 3 grote subsystemen), met daarbij horend perifere landen: Europa (met Afrika), Noord-Amerika (met Zuid-Amerika) en Azië (met Australië). Samen vormen deze machtsblokken de economische triade.
Economische banden, …meer dan handel
Net als het transporteren van goederen heeft de dienstverlening ook de weg van de globalisering ingeslagen: de diensten worden verricht daar waar geschikte arbeidskrachten ze tegen de laatste loonkosten kunnen verlenen (= uitschuiving).
Multinationals
Multinationale ondernemingen (mno’s) hebben vestigingen in landen verspreid over de wereld. De eerste multinationals ontstonden tijdens het handelskapitalisme. Toen er sprake was van dekolonisatie, namen de mno’s bedrijven in de voormalige kolonies over of gingen fuseren, om zo voldoende invloed te houden. De blijvende economische invloed heet het neokolonialisme.
De multinationals vestigen zich met name in global cities (steden die binnen het wereldsysteem belangrijke functies hebben). Om het voor mno’s zo aantrekkelijk mogelijk te maken, hebben veel perifere landen speciale exportzones opgericht. Een groot aantal van dit soort regio’s liggen aan de Grote Oceaan en wordt het Pacific Rim genoemd. Dit gebied heeft een sterke positie verworven.
Hoewel steeds meer investeringskapitaal (?!) van kern naar (semi-)periferie gaat, blijven Noord-Amerika, Europa en Japan nog altijd de belangrijkste bestemmings- en herkomstgebied. Opvallend is wel dat perifere landen voor hun economische ontwikkeling sterk afhankelijk zijn van de belangstelling van buitenlands kapitaal.
Investeren, …een ‘must’
Concurrentie dwingt ondernemingen tot innovaties. Kostenverlaging en/of opbrengstverhoging kan op verschillende manieren bereikt worden:
- Via schaalvergroting: door grotere hoeveelheden goederen te produceren,x vervoeren en distribueren dalen de vaste kosten per product
- Joint ventures: ondernemingen gaan samenwerken om risico’s bij grote projecten te verkleinen
- Productieketen vestigen daar waar dat economisch het meest verantwoord is: ondernemingen proberen zoveel mogelijk schakels van het productieproces in eigen handen te nemen, om zo de variabele kosten laag te houden. Moderne communicatiemiddelen maken dit mogelijk.
- Outsourcing: een bedrijf kan bepaalde activiteiten uitbesteden aan andere bedrijven om zo kosten te drukken
- Binnendringen van nieuwe afzetmarkten
Organisaties van landen
Naast mno’s zijn er ook een aantal instellingen en organisaties die zorgen voor samenhang tussen landen. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) is zo’n organisatie: het houdt zich bezig met het verloop van handel en dienstverlening tussen landen. De organisatie is er vooral op gericht de economie te liberaliseren, door handelsbelemmeringen op te lossen (bijv. weghalen van invoerrechten), te zorgen voor vrij kapitaalverkeer en vrije migratie te stimuleren.
Paragraaf 1.6
Politieke macht en economisch succes
De geschiedenis kent veel voorbeelden, waaruit blijkt, dat het eerste economische succes van een land grotendeels is toe te schrijven aan de invloed van de overheid. Drie factoren die een rol spelen bij de vraag of de invloed van de politiek op de economie groot is:
- Stabiliteit van de regering. Stabiliteit op politiek vlak is meestal gunstig voor de economie. Ondernemers zijn eerder bereid te investeren in politiek stabiele landen, omdat ze dan minder risico lopen. Daarnaast heeft de overheid in zo’n land zelf meer tijd om te werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat
- De mate waarin overheid zich met de economie wil bemoeien. Bij privatisering en het marktmechanisme ontstaat (vaak) economische groei.
- De mate waarin de overheid (indirect) invloed uitoefent op de geografische kenmerken (bijv. ligging, natuurlijke omgeving, bevolkingskenmerken) van het land die een rol spelen bij het nemen van economische beslissingen. Veel kenmerken waar de overheid invloed op uitoefent, werken pas op de lange termijn. Denk aan infrastructuur.
Manieren hoe een overheid zijn economie kan beschermen:
- Handelsbarrières/protectie. Bijvoorbeeld invoerrechten, handelsquota’s of het beperken/verbieden van de invoer van producten. Hierdoor kunnen de eigen producten beter concurreren op de binnenlandse markt. Toch zijn er ook landen die juist voor vrijhandel gaan, omdat ze denken zo beter te kunnen concurreren.
- Belastingvoordelen/verlenen subsidies/beïnvloeding wisselkoersen
Liberaliseren heeft vaak een negatieve kant. Het organiseren van productie en consumptie op wereldschaal leidt volgens tegenstanders tot een grote aanslag op het klimaat. Er wordt daarom wel eens gepleit voor lokalisering: het baseren van de economie op lokale natuurlijke hulpbronnen. Productie, consumptie en politiek zou dan afgestemd moeten worden op de plaatselijke/regionale behoeften en mogelijkheden. Geen ‘global governance’, waarbij de rol van de staat veranderd wordt en vervangen wordt door organisaties op wereldniveau. Dat zou ook voorkomen dat er een ‘global culture’, door velen gezien als veramerikanisering, ontstaat.
Geopolitiek en staten
Er zijn constant veranderingen in de staatkundige opbouw van het wereldsysteem. De wereld kan het beste georganiseerd worden als binnen een staat, cultureel gezien, een homogene groep mensen woont. Zo’n staat noem je een natiestaat. In Europa veranderde de staatkundige verdeling constant. Overheden proberen de homogeniteit te bevorderen, omdat dit leidt tot economische ontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn onderwijs, dienstplicht en infrastructuur. Nation building (= het bevorderen van culturele eenheid binnen een staat) leidt echter niet altijd tot eenheid binnen een staat. Het woongebied van volken valt zelden samen met het grondgebied van staten. Sommige volken met een sterke eigen identiteit streven naar een eigen staat. Het streven naar zelfbestuur is een voorbeeld van regionalisme. Als zo’n groep dan ook daadwerkelijk autonomie krijgt, noemen we dat separatisme.
Geopolitici onderscheiden twee soorten krachten die van invloed zijn op staatsvorming:
- Centrifugale krachten: krachten die staten verzwakken (bijvoorbeeld: economische uitbuiting, opstanden). Conflicten binnen een staat kunnen leiden tot verbrokkeling (= het uiteenvallen van staten door centrifugale krachten)
- Centripetale krachten: krachten die staten versterken (bijvoorbeeld: gemeenschappelijke geschiedenis, gemeenschappelijke behoefte aan militaire veiligheid). Deze krachten zorgen voor meer eenwording.
Paragraaf 2.1
Ruimtelijke verschillen
Al gauw denken mensen dat landen binnen bijvoorbeeld de kern veel op elkaar lijken. Er blijken echter toch nog veel verschillen te zijn tussen regio’s. Globalisering zorgt voor nog meer verschillen. Zo hebben bijvoorbeeld niet alle gebieden economisch even sterk voordeel bij de internationale arbeidsverdeling. Zowel in kerngebieden als in (semi-)perifere gebied zorgen netwerken van fors groeiende steden tot een sterke economische ontwikkeling. De tegenstelling tussen centrumlanden en perifere landen wordt zo in bepaalde delen van de wereld minder scherp, maar binnen de landen zelf des te groter. Dit leidt tot grote verschillen in welvaart binnen landen.
‘Fast world’ en ‘slow world’
Toenemende regionale verschillen worden vooral veroorzaakt door technologische ontwikkelingen. Zo was toegankelijkheid tot het internet in de beginfase niet overal even groot. Dat geldt nu ook voor alle andere moderne communicatiemiddelen. Waar de toegankelijkheid groot is, spreken we van een fast world. Dat zijn mensen, plaatsen of gebieden, die als producent of consument direct betrokken zijn bij internationale zaken (bedrijfsleven, moderne telecommunicatie, consumptie, internationaal nieuws en entertainment). Daartegenover staat de slow world. De indeling van gebieden in deze twee categorieën valt niet samen met indeling van kern-, semi-perifere en perifere landen. Denk aan luxe resorts op het arme Haïti, of São Paulo, met een modern zakencentrum en rijke woonwijken, of achterstandswijken in Zuid-Holland.
‘Fordisme’ en ‘toyotisering’
Technologische ontwikkelingen vind je terug in productieprocessen en de locatie van productie. Met de term ‘fordisme’ bedoelen we lopende band-productie. Langzaam wilden consumenten dat er bij de productie meer rekening werd gehouden met de unieke behoeften van de klanten. Er ontstond ‘customizing’: het snel afstellen van de massaproductie op de wens van de klant. Fordisme maakte plaats voor toyotisering.
Steden zijn erg belangrijk is onze wereld. Maar waarom?
- Consumenten wonen vooral in stedelijke gebieden. Het is makkelijker de consument te beïnvloeden met de vele media door mno’s.
- Belangrijke innovatiecentra hier vaak gevestigd zijn. Kennis en innovatie is erg belangrijk voor ondernemers.
- Steden behoren per definitie tot de fast world (de toegang tot het internet is groot).
Clustervorming
Succes is vooral verzekerd wanneer kleinschalige organisaties met elkaar netwerken vormen. De toegang tot moderne informatie- en communicatietechnologie is daarbij cruciaal. In dat geval ontstaan clusters: ruimtelijke concentraties van onderling verbonden ondernemingen en instellingen uit een of enkele bedrijfstakken.
In stedelijke gebieden is de vorming van deze clusters gemakkelijker. De grote bevolkingsdichtheid en de concentratie van bedrijven maken investeringen daar rendabeler. Ook is het handig dat er wetenschappelijke instellingen en organisaties of toeleveringsbedrijven aanwezig zijn. Stedelijke afzetmarkten zijn vaak erg dynamisch; voortdurend veranderen de behoeften van consumenten. Een dergelijk milieu kan stimuleren tot clustervorming.
De fast world, de toyotisering en de clustervorming doen concentraties van kennis- en kapitaalintensieve economische activiteiten in steden ontstaan. Daarbij worden de tegenstellingen met de meer landelijke regio’s vergroot.
Paragraaf 2.2
>Westerse waarden en normen dringen tot in veel uithoeken van de periferie door. Europa is het oudste kerngebied. Het grote aantal staten en culturen leken in de 20e eeuw vooral de politieke macht te verzwakken. Er stonden overigens ook succesvolle pogingen tot meer eenwording
Europa, staatkundig sterk verdeeld
Het economische en politieke zwaartepunt ligt nu in de ‘gouden driehoek’: gebied tussen Londen-Berlijn-Parijs. Maar langzaamaan verschuift het zwaartepunt naar het zuidoosten. Er vormt zich een uitloper van Frankfurt-Stuttgart-Milaan-Turijn.
Regionalisme
Centrifugale krachten en fragmentatie zijn nauw verbonden met regionalisme (= het streven naar meer zelfstandigheid en autonomie van een gebied).
Voorbeelden:
· De Balkan heeft door een turbulente geschiedenis moeite met natiestaten vormen. Door het verbrokkelingsproces en de politieke onstabiliteit is er trage economische ontwikkeling
· Het Baskische volk is verdeeld over Spanje en Frankrijk, wat het nog moeilijker maakt soevereiniteit te behalen. De ETA heeft lange tijd geweld gebruikt, in een poging autonomie te behalen, maar toen de Catalanen op een geweldloze manier een zekere mate van autonomie kregen, zwoor de ETA het geweld af om via onderhandelingen zijn zin te krijgen
· In Noord-Ierland staan de katholieken tegenover de protestanten. Sinds de jaren ’90 is er een fragiele wapenstilstand
· In België is er conflict tussen het Franstalige Wallonië en het Vlaamstalige noorden. Dit komt door economische factoren.
Blokvorming
De vorming van de EU leidde tot meer eenheid. De voorloper hiervan was de EEG, op het gebied van economie én politiek. De blokvorming had Europa na WOII weer op de kaart gezet. Welvaart steeg en steeds meer Europese landen wilden lid worden. De EU, nu ’s werelds grootste handelsblok, zorgde voor economische groei, verminderde regionale ongelijkheid en stimuleerde de aanleg van Europese infrastructuur.
Paragraaf 2.3
Japan, een oude reus in Oost-Azië
Japan behoort tot de kernlanden. Zuid-Korea en Taiwan zijn hard op weg. China, Noord-Korea en Mongolië hebben echter een economische achterstand.
Japan zit pas sinds het midden van de 19e eeuw in de handelssfeer van Europa. Met buitenlands advies en overheidssteun werd westerse technologie geïntroduceerd. Japan ontwikkelde een eigen periferie, die ging dienen als afzetmarkt en als leverancier van energiebronnen: delen van China, Taiwan, Korea en Mantsjoerije. Japan ging concurreren met Europa, mede door de goedkope arbeidskrachten. In WOI ontwikkelde Japan een sterke oorlogsindustrie, en ‘veroverde’ Japan Aziatische en Latijns-Amerikaanse afzetmarkten. De zaibatsu, machtige familieconglomeraten, bezaten meestal alle schakels van een productieketen. Je noemt dit verticale integratie.
De VS heeft in WOII geprobeerd de macht van de zaibatsu te breken. Er werden nieuwe conglomeraten opgericht, keiretsu, die bestonden uit technocraten en beroepsbestuurders i.p.v. families. Je vindt ze vooral in de steden, waar de economische en politieke macht ligt.
De afgelopen decennia werd de positie van Japan binnen het wereldsysteem sterker. De industrie werd naar lagelonenlanden verplaatst (uitschuiving!). Japan kon zich hierdoor meer richten op kennisintensieve industrie. Vooral de grote steden gingen erop vooruit. In 1997 ontstond er echter de Azië-crisis. Japan had moeite met herstellen.
Geopolitiek en Oost-Azië
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Japan veel te maken met het communisme van buurlanden China en Noord-Korea. De VS probeerde via Japan invloed uit te oefenen op de regio.
Regionale verschillen, ouderdomsverschijnselen en verjongingskuren
Japan profiteerde van de globalisering, omdat het land er een leidende rol in speelde. De globalisering zorgde binnen Japan voor toenemende regionale verschillen, doordat de economische ontwikkelingen zich op een beperkt aantal plaatsen concentreerde. De economische kern van Japan is de ‘Pacific Corridor’: een sterk verstedelijkt gebied tussen Tokyo en Kobe.
De verstedelijking in Japan verliep chaotisch. De stedelijke agglomeraties (= aaneenschakeling van dorpen en steden, waarvan de inwoners zich gedragen alsof ze in één stad wonen. Ook wel stedelijk gebied genoemd) lagen op de schaarse vruchtbare vlaktes. Hierdoor zijn er grote milieuproblemen en zijn er hoge grondprijzen. Er wordt hier gesproken van agglomeratienadelen. Japan reageert door technopoolsteden te ontwikkelen. In deze steden wordt veel geïnvesteerd in de hightech industrie. Japan heeft ook last van een vergrijzende bevolking.
De perifere gebieden in Japan hebben te maken met backwash-effecten, negatieve effecten als gevolg van de economische groei van een andere regio. Voorbeelden:
- Het vertrek van hoogopgeleiden, jonge en rijke arbeidskrachten
- Beperkte publieke en private investeringen
- Weinig werkgelegenheid
Cultuuromslag
Japan doet investeringen in andere delen van Azië. Hierdoor wordt Japan meer verweven met andere landen van het wereldsysteem. Gevolg is wel dat een aantal typische cultuur kenmerken verdwijnt …………………..
China, ontwakende reus
China is een perifeer gebied, als je kijkt naar inkomen per hoofd. Echter: Shanghai is dan weer hypermodern met een van de grootste havens ter wereld. Industrie is in China erg belangrijk. China werkt zichzelf met enorme snelheid op. Tot eind jaren ’70 was China nog een onderontwikkeld land. China was een exploitatie gebied voor Europa. De Chinese economie werd bovendien sterk afgeremd door het heffen van belasting bij ambachtslieden en vooral bij boeren (???). China werd in de 20e eeuw bezet door Japan, omdat die exploitatie van andere gebieden nodig had. Daarna kwam China nog in handen van een communistisch bewind. Het communisme kreeg het niet voor elkaar het straatarme China weer welvarend en stabiel te krijgen.
Begin van liberalisering
Toen de communistische leider stierf, begon de liberalisering van de economie. De communistische bepalingen werden teruggedraaid. Het land kwam hierdoor langzaam uit zijn isolement. Het nieuwe beleid leidde tot hogere en efficiëntere productie en hogere inkomens. De aandacht ligt nu vooral op de lichte industrie. China heeft echter wel het probleem van beperkte beschikbaarheid van landbouwoppervlak, waardoor het steeds afhankelijker zal zijn van het buitenland.
Speciale economische zones
De regionale tegenstellingen zijn in China gegroeid, doordat de liberalisering vooral van toepassing is op de Chinese havensteden aan de ‘Pacific Rim’. Daar liggen de speciale economische zones (= door de overheid aangewezen gebieden, waar de staatsinvloed beperkt is, de handel vrij is en buitenlandse investeringen zijn toegestaan). Hong Kong is zo’n zone. Lange tijd was het in handen van de Britten. Nu is het een welvarende, liberale stad. Speciaal voor deze stad en omliggende gebieden gelden speciale, vrijere regels op het gebied van handel, particulier bezit, enzovoort.
Een ander voorbeeld is Shanghai. Deze stad is heel belangrijk vanwege de zeehaven. Shanghai kreeg eveneens enkele technologische ontwikkelingszones. In Shanghai is er veel clustervorming (= ruimtelijke concentraties van onderling verbonden ondernemingen en instellingen). Westerse ondernemingen willen graag de binnenlandse markt binnendringen. Ook de NIC landen willen hun industrieën verplaatsen naar dit land. De handel is in de afgelopen decennia flink gestegen. De positie van China in het wereldsysteem werd nog sterker, toen het land lid werd van de Wereldhandelsorganisatie.
Groeiende sociale en ruimtelijke verschillen
Door het succes van de hervormingen steeds het BNP hard. Dit leidt echter ook tot groeiende tegenstellingen:
· Niet iedereen ging erop vooruit. Alleen de toplaag lijkt te profiteren van de economische opbloei
· De ruimtelijke verschillen nemen toe. Vooral de regio’s aan de kust en rondom Beijing groeien het sterkt, andere gebieden blijven achter, zoals bijvoorbeeld Mantsjoerije. In het verleden was dit een bruisende economische regio, maar door inefficiënte productie heeft dit gebied tegenwoordig geen belangrijke rol meer. Er is in China sprake van afstandsverval: hoe verder van de economische centra, hoe lager het inkomen en de economische ontwikkeling. Tevergeefs heeft de regering geprobeerd dit op te lossen.
In de steden is vaak sprake van ruimtelijke segregatie.
Paragraaf 2.4
Latijns-Amerika vanuit de politieke dimensie
De vroege onafhankelijkheid van Latijns-Amerikaanse landen betekende niet dat de landen ook politiek stabiel waren. Er zijn veel opstanden geweest en militaire regimes wisselden elkaar af. Nog steeds is er veel ontevredenheid.
Brazilië, enkele culturele aspecten
De Braziliaanse cultuur is sterk beïnvloedt door Spanje en Portugal. Ook is Brazilië sterk beïnvloed door Afrikaanse culturen, vanwege de migratie na de slavernij. Het bijzondere is dat verschillende bevolkingsgroepen nergens op aarde zo makkelijk mengen als in Brazilië.
De groei van de economie en de steden
De urbanisatiegraad in Brazilië is hoog. De meeste miljoenensteden liggen aan de kust, zoals bijvoorbeeld Rio de Janeiro en São Paulo.
De eerste steden in Latijns-Amerika werden gesticht door Spanje en Portugal. Het hele vervoerssysteem was op deze landen afgestemd. Er kwam een groot contrast tussen de verstedelijkte kustgebieden en het binnenland. De late en beperkte industrialisatie veranderde het vervoerssysteem wel, maar de ontsluiting beperkte zich tot het oostelijk deel van het land. Brazilië ging over op invoersubstitutie. Deze industrialisatie bracht met zich mee dat regio’s aan elkaar gekoppeld werden door nieuwe infrastructuur, die nodig was om de afzetmarkt in eigen land van goederen te voorzien. De steden groeiden explosief en bedrijven ‘kropen bij elkaar’ om kostenvoordelen te hebben. De invoersubstitutie bleek niet succesvol. Het land ging daarom weer over op industriële productie voor de export. Veel mno’s verplaatsen hun productie naar landen als Brazilië vanwege de lage loonkosten.
De Braziliaanse economie nu
Brazilië neemt een middenpositie tussen kernlanden en perifere landen in. Je zou denken dat Brazilië veel handel met de VS heeft, wat niet waar blijkt. Brazilië wil een onafhankelijke positie behouden en wil geen last krijgen van dumping van goedkope producten uit de VS. Met Brazilië gaat het steeds beter.
Regionale indeling
Brazilië kan ingedeeld worden in 4 gebieden:
- Sterk verstedelijkte kerngebieden. Deze gebieden hebben kernmerken van kernlanden en er zijn hier veel global cities.
- Marktgerichte primaire productiegebieden. Hier worden veel primaire producten geproduceerd, bestemd voor de export naar kernlanden. De landbouw vindt plaatst op latifundia. Dit zijn zeer grote landerijen. Tegenwoordig richt de landbouw zich ook op de binnenlandse markt.
- Rurale probleemgebieden. Hier is de infrastructuur slecht, waardoor er weinig export is. Veel boeren zijn zelfvoorzienend en het gebruik van moderne technologie is gering. Deze gebieden hebben kernmerken van een periferie.
- ‘Resource frontiers’. Dit zijn regio’s met veel natuurlijke hulpbronnen, wat aantrekkelijk is voor ondernemingen. Dit soort gebieden zijn dunbevolkt en er is veel milieuaantasting. Op een enkele plaats in dit ‘frontier gebied’ dringt wat moderne stedelijke ontwikkeling door.
Regionale tegenstellingen nemen toe
Vooral in de minder rijke delen van het wereldsysteem nemen de regionale tegenstellingen toe. Gebieden krijgen te maken met backwash-effecten en spread-effecten. Backwash-effecten worden veroorzaakt door economische groei van de steden in het centrum van het land. Investeringen vinden meer plaats in de steden dan op het platteland. Daardoor kan de periferie in een negatieve economische spiraal terechtkomen. Vanuit de groeicentra kan kennis of infrastructuur uitwaaieren naar achterbleven gebieden in de omgeving. Dat zijn de spread-effecten. Spread-effecten in het ene gebied kunnen de backwash-effecten in een ander gebied versterken. Als regionale verschillen zo groot worden dat ze als onrechtvaardig worden gezien, is er sprake van regionale ongelijkheid.
Conclusie
Gemiddelden hebben in Brazilië geen zin, vanwege het grote oppervlak. Brazilië kun je over het algemeen een semi-perifeer land kunnen noemen. Op lokaal niveau komen er veel verschillen tussen moderne en traditionele economische activiteiten voor. Dit noem je fragmentarische modernisering. Hierdoor is er veel sociale ongelijkheid. Er is ook sprake van een netwerksamenleving, een samenleving die sterk afhankelijk is van persoonlijke contacten binnen dezelfde sociale beroepsgroep (niet gebaseerd op ruimtelijke nabijheid). In Brazilië zijn er enorme inkomensverschillen.
Paragraaf 3.1
Spreidingspatronen
Veel patronen van ruimtelijke spreiding (= de verdeling van een eigenschap, kenmerk of hulpbron over een gebied) blijken ongeveer samen te vallen.
Regionaliseren
Het indelen van gebieden in regio’s wordt regionaliseren genoemd. Je moet hierbij steeds uit gaan van hetzelfde kenmerk, ook wel indicator genoemd. Om regio’s te kunnen vergelijken op basis van het gekozen kenmerk, heb je cijfertjes nodig. Je kunt bij het kenmerk armoede bijvoorbeeld gebruik maken van het BBP (totale geldwaarde van alle geproduceerde goederen binnen een land) per inwoner. Bij regionaliseren is de schaal die je gebruikt erg belangrijk. Je kunt een zo’n kaart maken op bijvoorbeeld mondiaal, regionaal of nationaal niveau. Tussen regio’s zitten overgangsgebieden.
Cultuur en cultuurgebieden
Cultuur: alles wat door de mens is aangeleerd en gemaakt. Dit is nogal een breed begrip, wat het indelen van de wereld nog steeds niet makkelijker maakt. De enorme ruimtelijke variatie van cultuurelementen is heel duidelijk terug te vinden in de manier waarop mensen het landschap inrichten. Cultuur is altijd is beweging door diffusieprocessen. De globalisering en moderne communicatiemiddelen hebben gezorgd voor nog meer snelheid. Cultuurgebieden zijn ontstaan door een beschavingsproces onder invloed van natuurlijke (fysische) en menselijke (sociale) factoren. Als mensen het gevoel hebben dat hun cultuur in de knel raakt, vaak op grenzen van cultuurgebieden, ontstaan er conflicten.
Taal en godsdienst
Taal, godsdienst en de algemeen aanvaarde waarden en normen zijn de voornaamste cultuurelementen. Ze geven een regio of volk een eigen identiteit. Cultuur wordt aangeraakt door migratie, handel, zending, oorlog, kolonialisme en ontdekkingsreizigers. Bij de verbreiding van godsdiensten over de wereld speelde de politiek-militaire macht een belangrijke rol, zoals kolonialisme en de verspreiding van het katholicisme. Veel westerse talen verbreiden zich door koloniale expansie en migratie. Diffusie verliep vaak via havens en dan landinwaarts.
Demografische kenmerken en criteria
Je kunt de wereld ook indelen op basis van demografische kenmerken. Bevolkingsdichtheid is het aantal mensen per km². Nadelen:
- Het is een gemiddelde, zodat je niet goed kunt niet hoe de bevolking werkelijk verdeeld is over een gebied
- Je kunt hieraan niet aflezen wat de draagkracht is van een gebied
Een beter begrip is bevolkingsspreiding, die de wijze aangeeft waarop de bevolking verspreid is over de ruimte. Bij bevolkingsspreiding zie je een kaart met een groot aantal stippen, iedere stip voor een bepaald aantal mensen. Zowel bevolkingsdichtheid als bevolkingsspreiding zeggen niets over welvaart, democratie of sociale ontwikkeling. Je kunt hiervoor het begrip bevolkingsgroei gebruiken. Dat is het saldo van geboorte, sterfte en migratie. Vooral het geboortecijfer, kindersterftecijfer en zuigelingensterftecijfer zijn goede indicatoren voor landenvergelijking. Een hoge bevolkingsgroei betekent een groter draagvlak voor bijvoorbeeld het aanleggen van infrastructuur, maar brengt tevens de welvaart en de beschikbaarheid van hulpbronnen in gevaar.
Leeftijdsgrafieken
Piramide: jonge, sterk groeiende bevolking, typerend voor ontwikkelingslanden, grote groene druk
Spitse kogel/granaat: stabiele bevolkingsgroei
Urn/ui: afnemende bevolkingsomvang, grote grijze druk, typerend voor ontwikkelde landen
Demografische druk = verhouding tussen de productieven en de niet-productieven / optelsom groene en grijze druk
Algemeen geldt: ontwikkeling -> geboortecijfer omlaag -> demografische druk omlaag -> toenemende vergrijzingsproblemen.
De demografische transitie
Het demografisch transitiemodel geeft aan hoe het geboortecijfer, sterftecijfer en bevolkingsgroei veranderen in de loop van tijd.
Een cultuur wordt in stand gehouden door opvoeding, onderwijs en nationale regelgeving. Godsdiensten verspreiden zich door handelscontacten, migratie, kolonisatie, verovering, kolonialisme, zending en missie. Tegenwoordig verspreiden cultuurelementen via migratie, wereldhandel, toerisme en moderne communicatiemiddelen.
Fase 1: agrarisch ambachtelijke fase
- Hoog geboortecijfer
- Hoog sterftecijfer (door o.a. slechte hygiëne en epidemieën )
Fase 2: proletarische fase
- Destijds: tijdens de industrialisatie gingen mensen eerder trouwen wat leidde tot een hoger geboortecijfer. Tegelijkertijd daalde het sterftecijfer (door o.a. toegenomen welvaart)
Fase 3: moderne fase
- Geboortecijfer daalt door minder grote huizen, hoge kosten, geboortebeperking
Fase 4 en 5: postindustriële fase
- Bevolkingsgroei stagneert door lichte stijging van de sterfte door slechtere gezondheidszorg, door vergrijzing en door ontgroening. Geboortecijfer daalt door lage vruchtbaarheid
Paragraaf 3.2
Economische kenmerken en criteria
We gebruiken 3 criteria om de grenzen tussen arme en rijke landen duidelijker te maken:
Productie, verdiensten en het werk dat de mensen doen. Cijfermatige gegevens zijn niet altijd even betrouwbaar, zeker die van ontwikkelingslanden. Gemiddelden zijn bijvoorbeeld niet altijd representatief.
Inkomens en productie
De meest gebruikte indicator is het nationaal inkomen per hoofd. Er zijn 3 manieren om dit te berekenen:
- Door alle inkomens van een jaar in een land bij elkaar op te tellen
- Door alle toegevoegde waarden bij elkaar op te tellen
- Door alle uitgaven van een land bij elkaar op te tellen
In theorie horen deze 3 aan elkaar gelijk te zijn.
Onder het Bruto Nationaal Product verstaat men de totale productie in de loop van een jaar bij elkaar opgeteld. In principe is het idee dat als het BNP groeit, de welvaart ook stijgt, maar dit blijkt niet waar.
Het BNP moet je onder voorbehoudt bekijken, om verschillende redenen:
· Voor een groot deel is het opstellen van het BNP nattevingerwerk. Niet overal wordt ieders aandeel in het productieproces beloon met officiële salarissen. Denk aan het illegale zwarte circuit.
· Het vergelijken van de BNP is erg moeilijk vanwege o.a. verschillende valuta.
· Bij het vergelijken van het BNP speelt ook koopkracht nog een rol
Het Bruto Binnenlands Product is de som van de toegevoegde waarde van een land. Het is dus de waarde van de voortgebrachte goederen en diensten van een land. Bij het BBP worden winsten en betalingen met het buitenland niet meegeteld .
Koopkracht is de hoeveelheid goederen en diensten die je van je salaris of zakgeld kunt kopen. Koopkracht is niet makkelijk te meten, aangezien het aantal goederen en diensten dat voor een bepaald inkomen kan worden genoten ongeveer oneindig is. Daarom gebruikt men een index, een boodschappenmandje van goederen en diensten dat een ‘gemiddeld’ huishouden zou aanschaffen in een bepaalde periode. De hamburger-index is een bekende manier om koopkracht te vergelijken. Het bedrag dat je voor een hamburger moet betalen kun je zien als een uitdrukking van welvaart en loonhoogte.
Verschillen en verdeling
Bij het vergelijken van het gemiddelde BNP per inwoner moet je beseffen dat het gaan om gemiddelden. De spreiding is erg belangrijk. Om meer zicht te krijgen op de inkomensongelijkheid wordt er vaak een Lorenz-curve gemaakt. Je kunt, aan de hand van de Lorenz-curve, de Gini-index berekenen, om de mate van ongelijkheid weer te geven.
Een andere indicator is de Human Development Index. Deze wordt berekend als een gemiddelde van de volgende 3 variabelen:
- Hoeveel verdient de bevolking gemiddeld
- Hoe oud worden mensen gemiddeld
- Hoeveel mensen zijn alfabeet
Het aandeel mensen dat in de landbouw werkt is een veelzeggende indicator over de ontwikkelingsgraad van landen. Naarmate het percentage dat werkzaam is in de tertiaire sector hoger is, is de welvaart in een land ook hoger. In de derde wereld ligt dit echter anders, omdat ze daar in de dienstensector maar weinig verdienen.
Politieke kenmerken en criteria
Het democratisch gehalte is een maatstaaf voor de politieke situatie in een land. Om te kunnen spreken van een democratie moeten er regelmatig vrije verkiezingen plaatsvinden en er moeten mensenrechten gelden. De mensenrechten staan in de ‘Rechten van de mens’.
Corruptie is het gebruik van openbare middelen voor persoonlijk gewin. Het komt vooral voor in ontwikkelingslanden. Corruptie valt te verklaren met behulp van de volgende factoren:
- Gebrek aan betrokkenheid van politieke leiders
- Gebrek aan toezicht
- Een sterke verwevenheid van zakenleven, staat en politiek
- Economische achteruitgang
- Sociale ongelijkheid
- Lage salarissen in de publieke sector
- Sterkte familiebanden en verplichtingen tegenover familie en volk
Er is een soort corruptiemeter ontwikkeld: de Transparency International Corruption Perceptions Index (vertaling: de transparante internationale corruptie waarneming index). Dit is een soort fatsoenladder.
Er is een groot aantal bondgenootschappen en samenwerkingsverbanden, zoals de OECD van de landen van de triade en de OPEC, organisatie van olie-exporterende landen.
Sociale kenmerken en criteria
Onderwijs is erg belangrijk voor economische ontwikkeling. Een hoge mate van geschooldheid gaat meestal samen met democratisering en meer welvaart. Je kunt kijken naar het aantal jaren gevolgd onderwijs, of naar het geld dat jaarlijks aan het onderwijs wordt besteed. Er is geen duidelijke beschrijving wanneer je alfabeet bent, dus het is erg lastig vaststellen.
Er is een verschil tussen urbanisatiegraad, het aantal mensen dat al in steden woont, en het urbanisatietempo, het tempo waarmee mensen naar steden trekken. Naarmate de ontwikkeling van een land nog laag ligt, is het urbanisatietempo hoger. Bij de vestiging in steden maken dingen als landbouw en visserij plaats voor nijverheid en de dienstensector. Ook religieuze overtuigingen veranderen, net als het recreatief, consumptief en demografisch gedrag. De sociale mobiliteit is in steden hoger. Kindersterfte en vruchtbaarheid is er lager. Algemeen geldt dat hoe hoger de welvaart, hoe lager de vruchtbaarheid.
Wel kan het lastig zijn steden en dorpen van elkaar te onderscheiden. Dit wordt nu vaak gedaan op basis van het inwoneraantal.
Dus, de verschillende manieren om grenzen tussen arm en rijk te bepalen, zijn:
- BNP
- BBP
- Mate van corruptie
- Mate van analfabetisme
- Mate van verstelijking
- Niet uit het boek: artsendichtheid
Paragraaf 4.1
Megalopolis = aaneengegroeid stedelijk gebied met onderling sterk verbonden steden, met elk hun eigen specialisatie
Metropolis= één wereldstad, tevens een belangrijke vestigingsplaats met belangrijke functies
Metropool= één grote stad, met meer dan 10 miljoen inwoners
Overeenkomst megalopolis – metropolis: beide belangrijke functies
Verschil metropool – megastad: inwonersaantal (megastad hoger)
Internationale knooppunten
Kenmerken internationale knooppunten (zoals bijvoorbeeld steden):
· Veel uitwisseling met omliggende en internationale gebieden
· Goede ligging en bereikbaarheid
· Stad en omgeving vormen samen een functionele regio
· Ze zijn onderdeel van een stedelijk-/hub- en spokesnetwerk
Hubs zijn knooppunten, de verzamelpunten van mensen, goederen en informatiestromen. Spokes zijn verbindingen. Een goed hub-en spokesnetwerk is kenmerkend voor een mainportregio.
Voordelen mainportregio:
- Hoge bevolkingsdichtheid -> kwantitatief en kwalitatief veel personeel
- Concentratie van verschillende economische activiteiten bij elkaar -> bedrijven kunnen van elkaar gebruik maken
- Rondom de mainport zijn veel dienstverlenende bedrijven en industrie gevestigd die profiteren van de mainport
Rotterdam is een goed voorbeeld.
Stedelijke geleding
Amerikaanse steden hebben geen historische stadscentra, omdat niet zo’n lange geschiedenis heeft.
Opbouw Amerikaanse stad:
Kern: Central business district (CBD): centraal gelegen zakenwijk in een grote stad. Hier is sprake van clustering.
Tweede laag: oude woonwijken, waar vooral mensen uit de lagere inkomensgroepen wonen. De midden- en hogere inkomens trokken weg uit de stad (suburbanisatie).
In grootstedelijke gebieden komen edge city’s voor. Dit zijn steden, aan de randen van de grote stad, die los zijn gaan functioneren van de centrale stad. Je spreekt van een edge city als:
· De stad na 1960 is ontstaan
· Mensen het gevoel hebben in een stad te wonen
· De kantooroppervlakte vergelijkbaar is qua grootte met het CBD van een middelgrote stad
· De kantooroppervlakte vergelijkbaar is qua grootte met het CBD van een middelgrote stad
· De detailhandel minimaal 56.000 m² aan oppervlak heeft
· De woningdichtheid lager is dan de kantoordichtheid
· Vrijwel volledig gericht is op autoverkeer
Nadelen
· Door vertrek van mensen uit de grote stad, vervallen oude stadscentra (de hoge inkomensgroepen trekken weg, groepen met lage status blijven achter)
· Verschillen in welvaart, opleidingsniveau en etnische achtergrond tussen centrum en omgeving worden steeds groter
· Er is sprake van verstening van de omgeving, terwijl mensen juist wegtrokken om in een groenere omgeving te gaan wonen
· De aanleg van goede infrastructuur brengt hoge kosten met zich mee
Via beleid probeert de overheid de leefbaarheid van woongebieden te verbeteren, zodat de directe omgeving van de metropool wordt beschermd. Daarnaast worden oude stadswijken opgeknapt, om weer hoogopgeleide mensen te trekken.
Gentrification= het verschijnsel dat na verbetering van wijken met een lage status groepen met hoge opleiding en inkomens zich in deze wijken vestigen.
Paragraaf 4.2
Internationale migratie
Voor migranten uit Europa was Amerika het beloofde land. In Europa was veel economische onzekerheid en politieke onderdrukking. De haven van New York was de poort tot Amerika. De frontier (= grens tussen heet gebied van de kolonisten en de indianen) werd steeds verder opgeschoven. De vele Afro-Amerikanen zijn te verklaren door hun verleden als slaven. Veel slaven trokken na de afschaffing naar de steden, om in de industrie te gaan werken. In Washington leven vooral veel Afro-Amerikanen, omdat de overheid een bepaald percentage van deze groep wilde opnemen in de beroepsbevolking. Door kettingmigratie en hoge natuurlijke bevolkingsgroei werd de groei versterkt.
Migranten uit Midden- en Zuid-Amerika vestigen zich vaak in de zuidelijke staten. De Spaanssprekende bevolking wordt ‘hispanics’ genoemd, de anderen worden ‘Latino’s’ genoemd. In de VS vinden ze werk en betere leefomstandigheden, wat de migratiestromen verklaart. Ze trekken vooral naar metropolen (= zeer grote steden, met dichtbij gelegen stedelijke gebieden).
Aziaten trokken vooral naar de westkust (en Hawaii). Dit is relatief dichtbij. De reden voor hun migratie is vooral een economisch motief.
Washington DC, zetel van de wereldmacht
Washington werd het regeringscentrum van de VS. Om onafhankelijk te zijn behoort de stad niet tot één van de staten. In Washington vind je veel overheidsinstellingen en internationale organisaties. Bovendien vind je er het Witte Huis, het Capitool en de Wereldbank. Sommige overheidsgebouwen zijn vanuit het centrum verhuisd naar een andere plek. Deze decentralisatie heeft geleid tot het ontstaan van edge cities ( = stad nauwelijks meer afhankelijk van grote stad, kenmerkend door veel autoverkeer).
New York als economisch knooppunt
Belangrijk economisch centrum, belangrijke haven, veel inwoners. New York ligt aan de Atlantische Zee en is hierdoor een internationaal knooppunt (hub). Het achterland van New York vervaardigd de grondstoffen die bij de haven zijn binnengekomen. Veel mensen werken in de handel en in zakelijke dienstverlening. In het CBD liggen grote banken en bevinden zich grote handelsbeurzen (op Wall Street). Wanneer er ergens ter wereld bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden, is dit direct te merken bij andere mondiale financiële markten.
In New York is er veel armoede (er is dan ook geen sociaaleconomisch vangnet) en er is duidelijke ruimtelijke segregatie.
Los Angeles, een cultureel knooppunt
LA is beroemd om de culturele industrie (architectuur, mode, entertainment, enzovoort), maar vooral is LA bekend vanwege Hollywood. De filmindustrie zorgt voor veel werkgelegenheid. LA is een kosmopolitische stad, een stad met veel verschillende culturen. Dit is een reden waarom de ‘creativ class’ zich in dit soort steden vestigt. Zij wordt gezien als de motor van de culturele industrie. In LA wonen ook veel migranten, waarbij het vooral gaat om volgmigranten. Er zijn twee typen: gezinshereniging (overkomen van familie naar een familielid in de VS) en gezinsvorming (huwelijkspartner wordt uit het land van herkomst gehaald).
Sociale conflicten in de stad
De ruimtelijke scheiding van etnische groepen in een stad of gebied noemen we ruimtelijke segregatie. Zo zie je soms getto’s (wijken waar bepaalde etnische groepen gedwongen moeten wonen). Er ontstaat in veel gevallen een gesloten cultuur, waarbij ongeschreven regels en wetten door de samenleving in de wijk worden bepaald, en niet door de overheid.. Een ander verschijnsel is de gated community. Dit is een afgesloten woongebied waar vooral mensen met hogere inkomens wonen. Het heeft vaak een eigen beveiliging en geprivatiseerde openbare ruimtes.
Gesloten culturen zoals deze maken de integratie moeilijk. Het gevolg van de scheiding tussen woonwijken is sociale polarisatie, wat kan leiden tot ernstige conflicten.
Leer ook de aantekening achterop het globalisering werkboekje.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden