Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Geografie - Hoofdstuk 1-4

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1284 woorden
  • 6 februari 2009
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijkskunde

Hoofdstuk 1
Geografische mobiliteit: mensen die zich verplaatsen omdat ze ergens anders denken te vinden wat ze thuis niet hebben.

Migratie: vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen van woonplaats veranderen.

Push-en Pull factoren: pushàafstotings factoren. Pull à aantrekkings factoren.

Integratie: proces aan aanpassing van (andere) etnische groepen en opname in een samenleving.

Cirkelmigratie: mensen die als het ware heen en weer reizen tussen Nederland en het herkomst gebied. Voorwaarden voor het ontstaan hiervan zijn:

a) Het gezin thuis kan niet leven van het inkomen.
b) Achterblijvende familie doet werk op ambachtelijke wijze
c) Er moet ergens anders werk te vinden zijn
d) De afstand herkomstgebiedßà vestigingsgebied moet niet te groot zijn i.v.m reiskosten
e) Een gastarbeider moet naar huis kunnen zonder dat hij dan zijn baan verliest
f) De gastarbeider voelt zich alleen arbeider er geen deel van het sociale leven, dat doet hij thuis

Gezinsherenigende migratie: als gastarbeiders hun familie laten over komen om hier een nieuw bestaat op de bouwen met een heel gezin.

Gezinsvormende migratie: als gastarbeiders hun kinderen op jonge leeftijd naar Nederland halen heb je grote kans dat die kinderen hier in Nederland geboren worden, en dan vormen ze hier gezinnen.

Circulatie: vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen tijdelijk van woonplaats veranderen.

3 fases van migratie naar Nederland:
1. (1961-1973) Cirkelmigratie van gastarbeiders
2. (1973-1983) Gezinsherenigende migratie en opkomst illegalen
3. (vanaf 1983) Gezinsvormende migratie en illegale


Macro: wereldwijd. Meso: binnen Europa/binnen een land. Micro: eigen provincie of woonplaats.

Complementariteit: aanvulbaarheid. Gebieden vullen elkaar aan, zo ontstaan migratiestromen.

Transporteerbaarheid: de mogelijkheid om goederen, mensen ideeën en energie van het ene gebied naar het andere te transporteren.

Tussenliggende mogelijkheden: zijn er ook nog goedkopere, snellere en betere oplossingen?

Intervening obstacles: hindernissen die genomen moeten worden om in het andere gebied te komen.

Arbeidsmigratie: vorm van migratie waarbij men ergens anders gaat werken.

Feeback: de feedback naar thuis landen is altijd rooskleurig, er wordt nooit verteld over de slechte dingen. Zo lijkt het hier fantastisch voor de mensen die achter zijn gebleven.

Ruraal-urbane migratie: trek van het platteland naar de stad (urbanisatie)
Suburbanisatie: mensen trekken uit de stad om in dorpen er omheen te gaan wonen.
Re-urbanisatie: mensen trekken vanuit omliggende dorpen terug naar de stad.

Hoofdstuk 2
Politieke migratie: mensen die migreren om bijvoorbeeld schending van mensen rechten, onafhankelijk worden van koloniën of gebrek aan veiligheid.

Economische migratie: vooral bij verschillen in welvaart, economische bestaansmogelijkheden of werkgelegenheid.

Sociale migratie: gezinsherenigende-of gezinsvormende migratie


Repatriëring: remigreren. Terug nar het land van herkomst.

Aussiedler: mensen die uit Midden-Europa terug zijn gegaan naar Duitsland.

Politieke vluchtelingen: mensen die vluchten omdat zij gegronde redenen hebben dat zij in eigen land vervolgd worden. Vanwege: godsdienst of politieke overtuiging.

Asielzoekers: mensen die om verschillende redenen hun land hebben verlaten om in een ander land bescherming te zoeken.

Politieke migratie:(1945-1960)
Na WOII werden veel gekoloniseerde gebieden onafhankelijk. Daardoor ontstonden grote migratie stromen zowel van Europeanen als niet-Europeanen. Ook een reden voor politieke migratie was het IJzeren Gordijn.

Economische migratie:(1961-1973)
Deze migratie stroom bestaat vooral uit gastarbeiders. Er was in West-Europa een tekort aan arbeidskrachten en een overschot aan arbeidskrachten in landen rond de Middellandse Zee. Iedereen ging er van uit dat ze tijdelijk zouden blijven. De Spanjaarden en Italianen gingen wel weer terug naar hun land van herkomst maar Turken en Marokkanen bleven wel, omdat er weinig mogelijkheden waren om terug te keren.

Sociale en politieke migratie:(1973-nu)

Hier gaat het vooral om gezinsherenigende migratie, illegale migratie en politieke vluchtelingen. Door de economische crisis daalde eerst het aantal immigranten. Maar vanaf 1980 stijgt het aantal immigranten weer.

Redenen om te vluchten:
*Politieke en economische instabiliteit.
*Etnische en politieke conflicten.
*Heel veel burgeroorlogen
*Onderdrukking
*Het einde van de Koude Oorlog.
*Ongelijke verdeling van welvaart
` * Milieurampen.

Mensen vluchten vaak naar buurlanden. Maar omdat de buurlanden het ook al niet zo goed hebben krijgen ze hulp van organisaties als UNHCR, het rode kruis en artsen zonder grenzen.
Als gevolg van deze grote vluchtelingen stromen werden de toelatingswetten in Europa aangescherpt.
*Iemand die huis en haard verlaat is een vluchteling.
*Als hij dat besluit om naar West-Europa te komen moet hij asiel aanvragen dan is hij een asielzoeker.
*Als iemand zonder asiel aan te vragen ergens gaat wonen is hij een illegaal.


Migratie beleid: het geheel van geplande overheidsmaatregelen om de omvang, aard en richting van migratiestromen te beïnvloeden.

Verdrag van Schengen: een verdrag waar in staat dat er vrij verkeer is toegestaan tussen de ‘Schengen landen’ (dat zijn op dit moment: Nederland, België, Luxenburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Portugal)

Retour migratie of remigratie: terugkeren naar het eigen land.

Hoofdstuk 3
Vervoer: verplaatsen van goederen van plaats A naar B

Vervoersstromen: goederen stromen van plaats A naar plaats B.

Transport: manier waarop goederen van A naar B gaan. Bijvoorbeeld: trein, boot, vrachtwagen, vliegtuig, pijpleiding enz.

Intermodaal transport: transport door meerdere transportmiddelen.

Terminal: vertrek- en aankomst plaats van goederen. Bijvoorbeeld: station, vliegveld of haven.

Infrastructuur: verzameling van verbindingswegen in een gebied.

Transportnetwerk: geheel van transport lijnen die door knooppunten met elkaar verbonden zijn.

Transportketen: geheel van activiteiten die samen hangen met vervoer.

Collectienetwerk: deel van het transportnetwerk waar goederen bij de producent worden opgehaald.

Verplaatsingsnetwerk: deel van het transportnetwerk, tussen 2 knooppunten, waar goederen verplaatst worden.


Distributienetwerk: deel van het transportnetwerk waarover de goederen bij de eindgebruiker worden afgeleverd.

Logistiek: koppeling van vervoersonderdelen zodat er een goed transportgeheel ontstaat.

Mainport: transportplaats met intercontinentale verbindingen.

Kenmerken van mainport:
-Intercontinentaal vervoer en transport.
-Een wisseling van transportmiddelen.
-Omvangrijke vervoersstromen.
-Gunstige ligging. (geografisch en economisch)

kwaliteit van een mainport:
-Het vervoersproduct(het aantal intercontinentale vervoersbestemmingen)
-Het terminal product(de capiciteit van de haven)
-Het ontsluitingsproduct(verbindingen met het achterland)
-Het omgevingsproduct(aanwezigheid van faciliteiten in de omgeving)

distripark: bedrijven park bij een mainport.

Geografische ligging: de ligging van een nederzetting of bedrijf t.o.v. bijvoorbeeld de zee, diep water, mainport of riviermonding.

Economische ligging: ligging bij een belangrijk concentratie gebied van economische activiteiten.


Pluspunten mainport: Rotterdam:
Goede verbinding met de Noordzee.
Gunstige ligging aan de Rijn.
Goede ligging ten opzicht van concentraties van economische activiteiten(Ruhrgebied)
Door activiteiten van het gemeentelijk havengebied: schaalvergroting(bredere, diepere havens) en er is meer geld voor bv. Uitbreiding. En de ontwikkeling in de ICT.
Intermodaaltransport(binnenvaart en spoorwegen als aanvulling op wegentransport)
Havens trekken ook economische activiteiten.

Pluspunten mainport: Schiphol:
Intercontinentaal knooppunt(net als Rotterdam)
Hub and Spoke system
Wisseling van transportmiddelen
Omvangrijke vervoersstromen
Gunstige ligging
Global carrier: een onderneming die naar bestemmingen over de hele wereld vliegt.

Directe werkgelegenheid: banen op bv. de luchthaven in de restaurants of als piloot.

Indirecte werkgelegenheid: bv. hoofdkantoor in Amstelveen over leveranciers voor de restaurants.

Verbonden werkgelegenheid: werkgelegenheden die maar ten dele met de luchthaven te maken hebben.


Hoofdstuk4
Distributiefunctie: aanwezigheid van distributieactiviteiten(=is verspreiden naar de klanten)

Kwaliteit van transport- en distributiesysteem:
Gunstige geografische en economische ligging.
Toegankelijke haven(s)
Kosten
Aanwezigheid en kwaliteit van distributiebedrijven.
Kwaliteit van wegen en spoorlijnen
Goed imago

Vervoersprestatie: de hoeveelheid goederen die door de verschillende transportsectoren in een bepaald jaar wordt vervoerd.

Maritieme deconcentratie:(ook wel: Logicon Valley. Dat betkend geconcentreerde logistieke activiteiten) vestigen van allerlei transportbedrijven, distributie centra enz. buiten de grenzen van de haven. Door:
Weinig uitbreidingsmogelijkheden
Betere bereikbaarheid.


Distributieregio: gebied met een concentratie van distributieactiviteiten.

Bevordering van intermodaal transport:
Uitbreiding van infrastructuur
Inrichting van knooppunten

Betuwelijn: de Betuwelijn is een spoorwegverbinding tussen Rotterdam en Emmerich. Hier door krijgt Rotterdam een goede aansluiting met het spoorwegen netwerk van het Europese achterland.

Hogesnelheidslijn(HSL): in 1994 heeft Nederland besloten dat er een verbinding moet zijn met het Europese net van hogesnelheidslijnen. Er moet dus een spoorlijn aangelegd worden. Zo krijgen Amsterdam en Rotterdam een rechtstreekse hogesnelheidsverbinding met Brussel, Londen en Parijs.

In koppunten gebeuren 4 dingen:
Wisseling van transportmiddelen
Goederen worden samengevoegd/opgesplitst.
De goederen worden geschikter gemaakt voor de klant.(bijv. beter kunnen inpakken)

Uitbreiding infrastructuur:
Ruimte
Milieu en landschapvervuiling.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.