Hoofdstuk 2. Module 5.
1.1
Het verdrag van Rome werd in 1957 gesloten. Er werden twee nieuwe gemeenschappen opgericht. De EEG en de Euratom. Het doel was dat het een douane-unie werd. Het doel werd bereikt in 1968. Later werden de toen drie gemeenschappen samen gevoegd als de Europese Gemeenschap. Er was vrijhandel maar werkelijk was er ook nog sprake van protectionisme.
1.2
In februari 1986 werd de Europese Akte aangenomen. Europa moest een grote gemeenschappelijke markt worden met vrij verkeer. Om dat te bereiken moesten de lidstaten het onderling eens worden over een aantal dingen.
- gelijkschakeling van technische productnormen.
- Openstelling van de markt voor de overheidsopdrachten.
- Wederzijdse erkenning van elkaar’s diploma’s.
- Vrijmaken van het kapitaalverkeer.
- Gelijktrekking van de tarieven van kostprijsverhogende belastingen.
In 1993 werd de gemeenschappelijke markt voor het grootste deel bereikt. Het moest een aantal voordelen opleveren.
- Europese ondernemers moeten door de ontwikkeling van de concurentie steeds meer komen met verbeterde of vernieuwde productie.
- De concurrentiestrijd moet bovendien leiden tot betere productiemethoden en dus lageren productprijzen.
- Het mededingingsbeleid van de EU moet erop letten om op te treden als de concurrentie tussen ondernemingen te erg wordt.
1.3
In 1993 werd het Verdrag van Maastricht tot stand gekomen. Het verdrag vormt de Economische en Monetaire Unie. De Europese Centrale Bank wilde in 1999 de muntunir invoeren. Sinds 1 januari 2002 betalen we met de euro. In 1994 werd de Europese Gemeenschap gewijzigd in de Europese Unie.
2.1
Als de EU optimaal wilt werken moeten er goede beslissingen en keuzes worden gemaakt. Daarom heb je een aantal organen binnen de organisatie.
1. Europese Raad, tevens de hoogste orgaan.
2. Raad van de Europese Unie, deze neemt de besluiten.
3. Europese Commisie, vormt dagelijks bestuur van de Unie.
4. Europese Parlement, moet commisie controleren.
5. Europees Hof van Justitie, spreekt recht over geschilen met betrekking tot de uitleg van verdragen in de EU.
2.2
Er zijn vele zaken waar geld voor nodig is, daarom moeten er besluiten genomen worden. De ontvangsten komen vooral uit de invoerrechten, belasting op toegevoegde waarde en een bijdrage op basis van nationaal inkomen van de lidstaten. De belangrijkste uitgave van de EU zijn nog de uitgaven over het landbouwbeleid. De twee na grootste wordt gevormd door uitgaven bestemd voor regionale en sociale projecten.
3.1
De zes EU-landen die samen werkten om een gemeenschappelijke landbouwbeleid deden dit met reden. Dit was Omdat de prijs van agrarische producten meestal forse schommelingen lieten zien en omdat de productiekosten van de meeste landbouwproducten hoger liggen dan in de rest van de wereld. De gemeenschappelijke EU prijzen zorgen voor een prijsstabilisatie. Zo wordt elk jaar de interventieprijzen vastgesteld. Dan kopen interventiebureaus de productoverschotten op tegen de interventieprijs. Door invoerheffingen liggen de landbouwprijzen hoger in de EU dan de rest van de wereld. Wel subsidieert EU zijn agrarische uitvoer. De EU stelt een exportsubsidie vast door het verschil tussen de wereldprijs en de Europese prijs. Er zijn allerlei verschillende mogelijkheden bedacht om onder het systeem uit te komen. In 1988 besloot de EU om in te grijpen tegen de overproductie. Daar hadden ze een aantal manieren op, er werd per boerenbedrijf productieplafonds vastgesteld. Voor de zuivelproductie bestaat melkquota en superheffing. Er werd paal en perk gesteld aan het aankopen van overschotten. En met subsidies werden landbouwgronden uit de productie genomen. Ondanks was de Europese landbouwpolitiek toch een struikelblok voor de vorige GATT-onderhandelingen. Uiteindelijk werd er afgesproken dat de EU zijn exportsubsidies op de landbouwproducten moest verlagen. Het verder liberaliseren kwam door de uitbreiding van de EU. Dit kwam door de relatief arme voor een groot deel agrarische economieën.
3.2
Het EU landbouwbeleid pakt voor de derde wereld landen heel nadelig uit, maar toch hebben wij ook voordelen voor de ontwikkelingslanden. Voor sommige landen heeft de EU een uitzonderingstarief gehanteerd. De EU heeft bijvoorbeeld met de ACS-landen overeenkomsten gesloten. Over de meeste agrarische producten van de ACS-landen worden er geen invoerrechten geheven. Door de Stabex-systeem hebben de ACS-landen minder problemen met de schommeling van de wereldprijzen. Vanaf 2002 krijgen 48 landen vrije markt over de EU.
4.1
Ondernemingen maken afspraken en proberen de onderlinge concurrentie aan de banden te leggen. Op die manier zie je het Europese mededingingsbeleid opkomen. Het belangrijkste onderdeel daarvan is het kartelbeleid. Dit gaat dan over prijzen, afzet verdeling van de markt e.d. In de EU zijn kartelafspraken verboden tenzij de ondernemer niet in strijd is met de Europese mededingingsbeleid. Een ander onderdeel is de concentratiebeleid of fusiebeleid. Men wilt dan verkomen dat grote bedrijven kleine bedrijven overnemen.
4.2
Door de economische intergratie in Europa merkte men dat er ook een sociaal beleid moest komen. Pas met het Verdrag van Maastricht zijn deze in werking gegaan. Zo zijn ondernemingen verplicht om een ondernemingsraad te hebben. Ook dat er binnen de EU mannen en vrouwen gelijk zijn. Een ander aspect is dat het sociale beleid gericht is op de verschillen in regio’s.
5.1
In 2001 heeft de EU zich al uitgebreid tot 15 lidstaten. Er wachten dan nog andere landen zoals Bulgarije, Roemenië en Turkije. De problemen hierbij zijn de gemeenschappelijke landbouwbeleid. Hun arbeidsproductiviteit in hun landbouwbedrijven zijn erg laag. De EU had toen besloten dat de landen het de eerste jaren met beperkte steun moesten doen. De Europese integratieproces heeft een flinke vooruitgang geboekt. Zoals de douane-unie, gemeenschappelijke markt en de monetaire unie.
REACTIES
1 seconde geleden