aardrijkskunde hoofdstuk 7 §3 en §4

Beoordeling 7
Foto van Mia
  • Samenvatting door Mia
  • 2e klas havo | 1736 woorden
  • 16 april 2022
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 7
1 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Fix onze energie!

Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past! 

Check Power Up The Planet!
  • §3 India: land van de moesson
  • India heeft na China de meeste inwoners ter wereld: 1,1 miljard. Voor hun voedsel zijn de Indiërs erg afhankelijk van de moessonregens.
  • India ligt op het driehoekig schiereiland Zuid-Azië. Het gebied heeft scherpe natuurlijke grenzen.
  • Als je kijkt naar het reliëf, kun je India in vier gebieden verdelen. Langs de noordgrens ligt het Himalaya hooggebergte (Mount Everest 8.848m) die bergen zijn altijd bedekt met sneeuw en ijs.
  • De Gangesvlakte is een dichtbevolkt laagvlakte die is genoemd naar de rivier Ganges. Bij overstromingen laat de rivier vaak slib achter, waardoor het gebied heel vruchtbaar is.
  • Langs de oost- en westkust liggen smalle kustvlakten met bergen erachter. In de warme vochtige westkuststrook groeien tropische regenwouden. Het is een dichtbevolkt gebied, net als de Gangesvlakte.
  • In het midden van India liggen hoogland van Dekan (400m-800m). Het gebied ligt in de regenschaduw van een gebergte langs de westkust: de West Ghats. Het landschap bestaat uit steppe en savanne.
  • Er is in India geen echte winter of zomer. Wel zijn er grote verschillen in neerslag, die zorgen voor een droog en nat seizoen. Dat heeft te maken met de halfjaarlijkse richting van de wisselende wind -> moesson.
  1. Zuidwestmoesson:
  • maanden juni,juli,augustus. Door de hitte gaat de lucht stijgen, waardoor er aan de grond een tekort aan lucht ontstaan: een lagedrukgebied. Het tekort boven land wordt aangevuld met lucht van zee. Boven land stijgt de lucht en koelt af: er vormen zich dikke regenwolken. Die zorgen voor stortbuien.
  1. Noordoostmoesson:
  • Door hogedrukgebied op land waait er een noordoostenwind vanaf het Aziatische continent richting zee. Deze aflandige wind is droog , hierdoor is er een droge tijd.
  • Door de onbetrouwbare tijdstippen wanneer de moessons komen kan er een hele kleine oogst of misoogst komen, ook de hoeveelheid neerslag is niet altijd hetzelfde.

Luchtstreken

  • Op de aardbol liggen zones die te maken hebben met de tempratuur. Er zijn twee manieren om de luchtstreken te begrenzen. Bij ene manier gebruik je de breedtecirkels. Dit noem je wiskundige begrenzing. De andere manier is de thermische begrenzing.
  • Bij de evenaar ben je in de tropen. Als je in de richting van de polen reist – dat kan dus naar het noorden of naar het zuiden zijn – wordt het langzamerhand kouder.
  • De gematigde zone ligt tussen de breedtecirkels 23 ½° en 66 ½ °. Gematigd wil zeggen: niet te heet en niet te koud. Het deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt, heet de subtropen. Het is er minder warm dan in de tropen, maar warmer dan in de rest van de gematigde zone.
  • Als je nog verder naar de polen reist, kom je in de poolstreken. Die beginnen bij de breedtegraad van 66 ½ ° N.B. en 66 ½ ° Z.B. De breedtecirkels van 66 ½°noem je poolcirkels.

Wet van Buys Ballot

  • wind ontstaat als er verschillen zijn in luchtdruk.
  • Hoge luchtdruk wil zeggen dat het pakket lucht van de dampkring extra zwaar is. Op zo’n plek is de lucht in elkaar geperst. Er is dus teveel aan lucht.
  • Lage luchtdruk: pakket minder zwaar is. Er is dus een tekort aan lucht.
  • lucht stroomt van een gebied met een teveel aan lucht naar een gebied met een tekort aan lucht
  • de wind waait van een maximum naar een minimum.
  • Door de draaiing van de aarde krijgt de wind op het noordelijke halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijke halfrond naar links. Dat is het corioloseffect.

Grote windsystemen

  • Op sommige plaatsen op aarde is bijna altijd een maximum aan luchtdruk, op andere plaatsen bijna altijd een minimum.
  • De vaste maxima en minima zijn als volgt verdeeld over de aarde:
  • Bij de evenaar is het altijd erg warm, waardoor lucht stijgt en wegstroomt. Er ontstaat een minimum, het tropisch minimum.
  • Bij de polen is het altijd erg koud. Door afkoeling en dalende lucht ontstaat er een maximum, het polair maximum.
  • Bij 30°-breedte ligt het subtropisch maximum.
  • Bij 60°-breedte ligt het subpolair minimum.
  • Die vaste maxima en minima zorgen voor de grote windsystemen. Wanneer je weet waar de minima en maxima liggen, kun je met behulp van de wet van Buys Ballot de windsystemen tekenen. Je ziet in figuur 2.22 dat er drie grote systemen zijn:
  • De passaten. Dat zijn winden die waaien tussen 30° breedte en de evenaar.
  • De westenwinden: tussen 30° breedte en 60° breedte.

Hoge druk en lage druk

  • Er zijn grote verschillen tussen lage- en hogedrukgebieden.
  • Bij een lagedrukgebied stroomt lucht over het aardoppervlak toe. Door de draaiing van de aarde krijgt de luchtstroom op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts.
  • De toegestroomde lucht moet ergens heen. Uitwijken naar beneden of opzij kan niet, dus is er maar één oplossing: omhoog. Stijgende lucht zorgt voor afkoeling, wolken en regen.
  • Bij een hogedrukgebied stroomt lucht weg over het aardoppervlak met op het noordelijk halfrond weer een afwijking naar rechts.

Moesson

  • De loodrechte stand van de zon staat niet altijd precies op de evenaar, maar ‘loopt’ heen en weer tussen de keerkringen. Het tropisch minimum verschuift met de loodrechte stand van de zon mee.
  • In januari ligt het minimum ten zuiden van de evenaar, in juli ten noorden van de evenaar. Dat heeft gevolgen voor de windrichting. Op het zuidelijk halfrond heeft de wind een afwijking naar links, maar op het noordelijk halfrond naar rechts.
  • In januari waait de noordoostpassaat naar het minimum op het zuidelijk halfrond. Zo gauw de passaat de evenaar passeert, verandert de windrichting. Door de afwijking naar links op het zuidelijk halfrond, gaat er een noordwestelijke wind waaien.
  • Een half jaar later, in juli, is de situatie precies andersom. De zuidoostpassaat waait naar het minimum op het noordelijk halfrond en verandert in een zuidwestelijke wind (afwijking naar rechts). *-
  • In het gebied rond de evenaar wisselen de winden dus halfjaarlijks van richting. Deze halfjaarlijks wisselende winden heten moessons. In Azië brengt de zuidwestmoesson veel regen (en overstromingen), omdat die wind de Indische Oceaan moet oversteken. In januari waait de droge noordoostpassaat die over land komt.
  • §4 Weer en Natuurgeweld in India

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Moesson

  • De loodrechte stand van de zon staat niet altijd precies op de evenaar, maar ‘loopt’ heen en weer tussen de keerkringen. Het tropisch minimum verschuift met de loodrechte stand van de zon mee.
  • In januari ligt het minimum ten zuiden van de evenaar, in juli ten noorden van de evenaar. Dat heeft gevolgen voor de windrichting. Op het zuidelijk halfrond heeft de wind een afwijking naar links, maar op het noordelijk halfrond naar rechts.
  • In januari waait de noordoostpassaat naar het minimum op het zuidelijk halfrond. Zo gauw de passaat de evenaar passeert, verandert de windrichting. Door de afwijking naar links op het zuidelijk halfrond, gaat er een noordwestelijke wind waaien.
  • Een half jaar later, in juli, is de situatie precies andersom. De zuidoostpassaat waait naar het minimum op het noordelijk halfrond en verandert in een zuidwestelijke wind (afwijking naar rechts). *-
  • In het gebied rond de evenaar wisselen de winden dus halfjaarlijks van richting. Deze halfjaarlijks wisselende winden heten moessons. In Azië brengt de zuidwestmoesson veel regen (en overstromingen), omdat die wind de Indische Oceaan moet oversteken. In januari waait de droge noordoostpassaat die over land komt.
  • §4 Weer en Natuurgeweld in India

Elk jaar zijn er overstromingen in India. Dat komt door de overvloedige moessonregens. Maar ook cyclonen vanaf de Golf van Bengalen zetten

Dit wil je ook lezen:

laaggelegen gebieden onder water.

Water: vriend en vijand

  • In India brengt de regentijd verkoeling na het droge en hete voorjaar. De meeste Indiërs zijn dan ook heel blij als de eerste zomerse stortbuien vallen. Maar de hoeveelheden neerslag zijn soms extreem
  • In de rijstgebieden van India zijn kleine overstromingen welkom. Elk jaar zetten de rivieren de akkers ongeveer 15 tot 25 cm diep onder water. Op het land bezinkt dan een laagje slib, dat de grond vruchtbaar houdt. En het water maakt de groei van de rijstplantjes mogelijk.
  • Maar soms gaat het helemaal mis. Er zijn dan grote overstromingen, waarbij mensen verdrinken, gewassen wegspoelen en wegen vernield worden.

            Ontbossing en overstromingen

  • De overstromingen ontstaan door zware regenval. De rivieren krijgen dan te veel water tegelijk te verwerken. Daar komt nog bij dat er ’s winters volop sneeuw op de hellingen van de Himalaya ligt. Die sneeuw smelt in de zomer, juist in de regentijd.
  • Toch is zo’n overstroming geen echte natuurramp, omdat mensen veel bomen kappen voor de aanleg van wegen, huizen en akkers. Door de ontbossing is het risico op overstromingen veel groter geworden. Zonder de begroeiing van planten en bomen zakt het water niet weg in de bodem, maar spoelt meteen naar beneden.

Tropische cyclonen

  • Er dreigt ook gevaar uit een heel andere hoek. Boven het warme water van de Golf van Bengalen ontstaan ’s zomers regelmatig tropische orkanen. Zo’n cycloon veroorzaakt zwaar noodweer op zee. Eenmaal aan land zwakt de orkaan meestal in kracht af, maar brengt heel veel regen.
  • De Golf van Bengalen heeft de vorm van een trechter. De orkanen zwiepen het zeewater hoog op. Het water kan maar één kant op: naar het land. De vloedgolven van soms wel 10 m hoog overspoelen de lage, onbeschermde kust van India en Bangladesh. Grote gebieden langs de kust staan dan onder water.

Bodemerosie

  • Bodemerosie is het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag. Dat gebeurt door het wegspoelen (water) of wegwaaien (wind) van de bodem.
  • De kans op bodemerosie door water is het grootst in regenrijke gebieden met veel reliëf. Zolang de hellingen begroeid zijn, is het gevaar van afspoeling klein. De wortels van bomen, planten en grassen houden de bodem vast. Maar als mensen de begroeiing weghalen om er bijvoorbeeld akkers aan te leggen, is de kans op erosie groot. De akkers liggen er een deel van het jaar kaal bij. Als het regent, spoelt de bodem gemakkelijk weg
  • De kans op bodemerosie door wind (winderosie ) is het grootst in droge gebieden. De bodem is er droog en stoffig, en er is weinig plantengroei. Bomen groeien er niet, soms wel gras. Als door overbeweiding het gras is verdwenen, krijgt de wind op de kale bodem vrij spel. Bij akkers slaat de wind toe na de oogst. Dan ligt de grond er onbegroeid bij, waardoor enorme stofstormen kunnen ontstaan.

Ontbossing

  • Door ontbossing verdwijnen elk jaar grote oppervlakten bos. Bossen zijn niet alleen belangrijk voor het leveren van hout en voor de variatie aan planten - diersoorten, ze zorgen ook voor een goede waterhuishouding.
  • Bij regenbuien dient het bladerdek als een soort paraplu. De druppels vallen via de bladeren zachtjes op de bodem en zakken daarin weg. Als die bomen op een helling staan, stroomt het regenwater heel langzaam naar beneden, naar een rivier. Maar als je de bossen op de helling kapt, storten de regendruppels regelrecht op de bodem. Het water stroomt dan over de grond naar beneden. De losse hellinggrond wordt meegesleurd (bodemerosie ) en er komt heel veel water tegelijk in de rivier. Door de ontbossing neemt de kans op overstromingen dus toe. Oplossing: nieuwe bossen aanplanten (herbebossing ).

Milieuproblemen

Mensen veroorzaken soms rampen in hun natuurlijke omgeving. Een natuurramp is iets anders. Zo’n ramp wordt door de natuur veroorzaakt, zoals aardbevingen, tsunami’s en vulkaanuitbarstingen.

  • Schade aan het milieu komt iedere dag voor. Er zijn drie vormen van milieuproblemen:
  • Bij milieuvervuiling (of: verontreiniging) gaat het om het gebruik van het milieu als afvalbak waarin te veel schadelijke stoffen terechtkomen
  • Bij milieu-uitputting gaat het om het opraken van natuurlijke voorraden. Een voorbeeld is het gebruik van energiebronnen als steenkool, aardolie en aardgas.
  • Bij milieuaantasting gaat het om ingrepen in de natuur en het landschap door menselijke activiteiten. Goede voorbeelden van aantasting zijn ontbossing, verwoestijning en bodemerosie.

Ps: cycloon is de naam voor een orkaan in India

REACTIES

Rabia

Rabia

hey, weet jij misschien de antwoorden op deze vragen:
1. hoe kun je india in vier gebieden verdelen op basis van het reliëf?
2. waardoor is er een natte en droge tijd in India?
3. waar liggen natte en droge gebieden en waarom liggen ze daar?
4. waarom zijn overstromingen zowel vriend als vijand?
5. waarom wordt door ontbossing de kans op overstromingen groter?
6. hoe ontstaan overstromingen door de natuur in india?

11 maanden geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.