aardrijkskunde Geo 1 vwo H2

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 2171 woorden
  • 11 juni 2023
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
18 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Ak h.2 Samenvatting

Paragraaf 2.1

  • Tropische regenwouden groeien in de Tropen, Omdat het dicht bij de evenaar zit en daardoor is het altijd warm en erg vochtig
  • Het tropische regenwoud wordt bedreigd, omdat er landbouw wil worden gepleegd maar daardoor moeten ze de regenwouden kappen oftewel ontbossen
  • Tropische regenwoud is heel belangrijk, Omdat het CO2 omzet in zuurstof.
  • Als je het Tropisch regenwoud wilt beschermen moet je duurzaam houtkappen, beter voor het milieu zorgen en minder kappen.

W1, W2 en W3 Leren

Opdr. 3 studeren

Klimaatdiagram kunnen lezen

Ingericht landschap= Door de mens gemaakt bijv. Huizen, wegen enz...

Natuurlandschap= Niet door de mens gemaakt je hebt bijv. Geen huizen of wegen.

Cultuurlandschap= Als er veel cultuurgrond is.

Breedteligging= Temperatuur van een plaats.

Hoge breedte= Koude plek bijv. bij de poolstreken.

Lage breedte= Warme plekken bijv. Bij de Tropen.

Evenaar= Middelste lijn op aarde.

Neerslag= Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerkomt.

Stijgingsregen= Regens in het gebied rond de evenaar.

Klimaatdiagram= brengt de gemiddelde temperatuur en de neerslag van een plaats in beeld. 

Oorspronkelijke Plantengroei= Dat zijn planten en bomen die ergens van nature groeien, zonder ingrijpen van mensen.

Vegetatie= Ander woord voor plantengroei.

Aardoppervlak

Aardrijkskunde gaat over gebieden. Een gebied of regio is een stuk van het aardoppervlak. Zo’n gebied kan heel groot zijn . Maar een gebied kan ook heel klein zijn. Als je in een gebied rondkijkt, zie je het landschap: het zichtbare deel van het aardoppervlak.

Beschrijven en Verklaren

Bij het beschrijven geef je antwoord op vragen over wat ergens is. Dat zijn vragen die beginnen met de woorden wat en waar. Verklaren betekent uitleggen hoe iets komt. Je legt verbanden tussen verschillende plaatsen of verschijnselen. Verklarende vragen beginnen vaak met het woord waarom. Bij de verklaring spelen dus natuurlijke en menselijke factoren een rol. Een factor is een omstandigheid die invloed heeft op iets anders.

Zonnestralen

Er is nog een oorzaak waardoor rechte stralen meer warmte afgeven dan schuine stralen. In de lucht bevinden zich wolken en stofdeeltjes. Een deel van de zonnestralen botst daar tegenaan en kaatst terug het heelal in. Schuin invallende stralen moeten een langere weg afleggen door de dampkring dan recht invallende stralen. Ze komen dus meer wolken en stofdeeltjes tegen om tegenaan te botsen.

Dampkring

De dampkring is de lucht om ons heen. In die lucht zit ook water. Water komt op aarde voor in drie vormen: bevroren (ijs of sneeuw), vloeibaar (water) en gasvormig (waterdamp). De dampkring bevat onzichtbare waterdamp, maar ook waterdruppels of ijsdeeltjes die zichtbaar zijn als wolken. De volgende twee regels moet je goed onthouden. Lucht die opstijgt, koelt af. En: koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme. Het teveel aan waterdamp verandert in waterdruppels of sneeuwvlokken. Als ze aan elkaar vast gaan zitten en groter worden, vallen de druppels of ijsdeeltjes naar beneden als neerslag. Bij de vaste vorm moet je denken aan sneeuw en hagel, bij de vloeibare vorm aan regen en mist. De wind duwt vochtige lucht tegen een gebergte omhoog: stuwingsregen. Gebergten zijn dus zowel een temperatuurfactor als een neerslagfactor.

Klimaatdiagram

In een klimaatdiagram staat de gemiddelde temperatuur van elke maand. Die bereken je door op alle dagen van de maand de temperatuur te meten. Weeronderzoekers meten 24 uur per dag, dus ook midden in de nacht. Als je die metingen gaat middelen, kun je het gemiddelde voor een hele maand uitrekenen. In een klimaatdiagram is dat gedaan met gegevens over een lange periode, meestal dertig jaar. De temperatuur in een klimaatdiagram is een gemiddelde van dag én nacht. Als je van alle dagen de hoogste temperatuur meet, kun je de gemiddelde maximumtemperatuur voor de hele maand berekenen. Je kunt ook kijken naar de laagste temperaturen. Dat is de gemiddelde minimumtemperatuur.

Mini samenvatting

Het Braziliaanse regenwoud verdwijnt door ontbossing (het kappen van bossen).
Ontbossing vanwege ongelijke bevolkingsspreiding: het oosten is dichtbevolkt, het westen is leeg.
Het bos wordt gebruikt voor de winning van natuurlijke hulpbronnen.
Langs de wegen vind je veebedrijven en akkers.

Duurzaam gebruik

Bossen zijn belangrijk:

  • Leefgebied van oorspronkelijke bewoners, de indianen
  • ‘De longen van de aarde’: productie van zuurstof
  • Enorme waarde aan biodiversiteit

Daarom: een duurzaam gebruik van het bos.
Duurzame bosbouw: herbebossing = aanplant nieuw bos

Paragraaf 2.2

  • Er is een ongelijke bevolkingsbespreiding in Australië, omdat in het noorden zuiden en westen het erg droog is en daarom wonen de meeste mensen aan het kustgebied daar liggen ook 1 vaan de grootste steden van Australië bijv. Melbourne en Sydney. De reden is dus omdat het te droog is.
  • De gevolgen van ongelijke neerslag is dat er overbevolking komt aan de kant waar het regent omdat het aan de andere kant te droog is.
  • De ingevulde W5, W8, W10 en W11
  • De antwoorden op opdracht 1, 3, 7 en 10
  • Het tekenen, aflezen en vergelijken van klimaatdiagrammen (opdracht 9)

Bevolkingsdichtheid= Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante km.

Bevolkingsverspreiding= De verdeling van mensen in een land of gebied.

Extensieve veeteelt= Weinig vee per hectare.

Intensieve veeteelt= Veel vee per hectare

Irrigatie= Het kunstmatig nathouden van landbouwgronden.

Neerslag= Water dat vanaf de dampkring op de aarde land.

Regentijd= Jaarlijkse periode met veel neerslag in de tropen.

Savanne= Tropische klimaat met droge winter.

Steppe= Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes

Tropen= Warme luchtstreek rond de evenaar tussen 23½° N.B. en 23½° Z.B.

Woestijn= Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.

Klimaatdiagram= Diagram met de gemiddelde temperatuur en neerslag van een plaats of een gebied.


Oorzaak ongelijke bevolkingsspreiding: neerslag.
Kustgebied: voldoende neerslag voor plantengroei
Landschap: akers, weilanden, bossen
outback: droge, bijna onbewoond binnenland

Cirkel van lucht

Droogte heeft vaak te maken met dalende lucht. Lucht die daalt, warmt op. Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude. De bewolking lost op, de zon gaat schijnen en het is droog. In droge (of: aride) gebieden valt zo weinig neerslag dat er geen bomen kunnen groeien. Ze bestaan uit steppen (250 - 500 mm neerslag per jaar) en woestijnen (minder dan 250 mm neerslag per jaar).

Warmte en koud

Veel woestijnen liggen net ten noorden en ten zuiden van de tropen. In die gebieden daalt de lucht die in de tropen is opgestegen. Die lucht blijft niet stijgen, maar stroomt op grote hoogte in noordelijke en zuidelijke richting weg. Ergens tussen de 20 en 40° N.B. en Z.B. daalt de lucht weer. De dalende lucht wordt warmer, waardoor het droog blijft. Het regent er bijna nooit. Zelfs zo weinig dat er woestijnen zijn ontstaan. In Nederland zorgt dalende lucht ook voor droog weer. Dat gebeurt als er een hogedrukgebied in de buurt ligt. In de zomer betekent dat warm, zonnig en windstil weer. In de winter is het dan ook zonnig en windstil, maar wel koud.

Savanne

Ten noorden en ten zuiden van de evenaar valt een aantal maanden per jaar geen regen. Er is daar dus een droge tijd. Dat is het gebied van de savanne. Het ligt nog wel in de tropen, maar er groeien geen tropische regenwouden meer. Het landschap bestaat uit een afwisseling van graslanden met groepen bomen en struiken. Het tropische gras is heel hoog met lange pluimen. Soms valt er in de savanne zo’n vier tot zes maanden per jaar geen druppel regen. In die droge tijd wordt gras geel en stoten de bomen hun bladeren af. De savanne in Afrika is onder andere het woongebied van groot wild als leeuwen, giraffen, olifanten en zebra’s.

Steppe

Een steppe is een droog gebied (aride zone) waar ongeveer 250 tot 500 mm neerslag per jaar valt. De begroeiing op een steppe heeft zich aangepast aan de droogte. De grassen hebben bijvoorbeeld diepe wortels. Ook staan de graspollen vaak ver uit elkaar. De struikjes hebben meestal lange, smalle blaadjes of doornen om de verdamping tegen te gaan. Gemiddeld valt er per jaar maar in drie of vier maanden regen.

 Woestijn

Minder dan 250 mm per jaar. Door de droogte groeit er helemaal niets. Dit noem je een woestijn. Vaak is er nog wat schaarse begroeiing van grassen en cactussen. Dat is de woestijnsteppe. Het ontbreken van planten komt door de droogte en dus niet door een onvruchtbare bodem. Planten en bomen groeien alleen op een plek waar water in de woestijn is. Dat is een oase. Het is een misverstand dat er in een woestijn alleen maar zand is. De Sahara bestaat bijvoorbeeld maar voor een kwart uit zand, de rest is grind- of rotsbodem. Ook is het in een woestijn niet altijd heet. En er zijn ook woestijnen in koude gebieden. Dat zijn de poolwoestijnen.

Mini samenvatting

outback:

  • Geen akkers (te droog)
  • Overgangsgebied nat-droog: extensieve veeteelt (weinig vee per hectare)

Kustgebied (in de buurt van steden):

  • Intensieve veeteelt (veel vee per hectare)
  • Ook: akkerbouw met irrigatie (kunstmatige bewatering)

Droogte

Grote verschillen in neerslag.
Veel neerslag: noordelijk en oostelijk kustgebied
Weinig neerslag: binnenland
Noordelijk Australië ligt in de tropen.
November t/m april: regentijd
Landschap: savanne
Hoort tot de droge gebieden op aarde: minder dan 500 mm neerslag per jaar.
Landschappen in grootste deel Australië: steppe en woestijn

Paragraaf 2.3

  • De bevolkingsdichtheid van de poolstreken is erg laag
  • De kenmerken van een toendra zijn: Lange winters, vorst blijft het hele jaar zitten, zomer heel drassing.
  • De kenmerken van landijs en zee-ijs: ijsschotsen die aan elkaar zijn gevroren (pakijs), Los drijvende stukken ijs (drijfijs), ijs op het land (landijs).

De ingevulde W16, W17 en W18

De antwoorden op opdracht 1 en 7

Begrippen

Bevolkingsdichtheid= gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer

Boomgrens= Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).

Eeuwige sneeuw= gebied waar altijd sneeuw ligt.

Hoge breedte= De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°)

Landijs= Dik ijspakket dat permanent op het land ligt.

Noordpoolcirkel= zie poolcirkel.

Permafrost= altijd bevroren ondergrond.

Taiga= Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan –3 °C. Heet ook naaldboomgordel.

Toendra= Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes.

Zee-ijs= bevroren zeewater.

zonnestralen

De zon is een ‘kachel’ die de aarde verwarmt. Maar de zon geeft niet overal op aarde evenveel warmte af. De breedteligging van een plaats is van grote invloed op de temperatuur. Op hoge breedte, dus in de poolstreken, is het koud. Op lage breedte, dus in de tropen, is het warm. Die temperatuurverschillen hebben twee oorzaken.

 De aarde is een bol. In de tropen staat de zon midden op de dag hoog aan de hemel. De schaduwen zijn kort, want de zonnestralen vallen bijna loodrecht op het aardoppervlak. In de poolstreken is dat heel anders. Daar vallen de zonnestralen schuin op het aardoppervlak. De twee bundels met zonnestralen zijn even dik en geven evenveel warmte. Je ziet dat de schuine bundel een groter oppervlakte bestraalt dan de loodrechte bundel. Bij schuine stralen wordt de warmte dus uitgesmeerd over een groter oppervlak.

Luchtstreken

Je kunt de aardbol indelen in zones die te maken hebben met de temperatuur. Die temperatuurzones op aarde noem je luchtstreken. Er zijn twee manieren om de luchtstreken te begrenzen. Wiskundige begrenzing en thermische begrenzing.

  • Bij de evenaar is het twaalf maanden per jaar warm. Je bent daar in de tropen. Als je in de richting van de polen reist (noorden of naar het zuiden) wordt het langzamerhand kouder. Bij de breedtegraad van 23½° N.B. en 23½° Z.B. houden de tropen op en begint de gematigde zone. De breedtecirkels van 23½° noem je de keerkringen.
  • De gematigde zone ligt tussen de breedtecirkels van 23½° en 66½°. Het deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt, heet de subtropen. Het is er gemiddeld minder warm dan in de tropen, maar warmer dan in de rest van de gematigde zone.
  • Als je nog verder naar de polen reist, kom je in de poolstreken. Die beginnen bij de breedtegraad van 66½° N.B. en 66½° Z.B. Het is er ’s zomers lang licht en ’s winters lang donker. De breedtecirkels van 66½° noem je de poolcirkels.

Loofbos

In de gematigde zone is er een duidelijk temperatuurverschil tussen zomer en winter. Voor bomen is de zomertemperatuur het belangrijkst. Als de temperatuur in de zomermaanden stijgt tot gemiddeld meer dan 10 °C, kunnen er bomen groeien. Is het in de winter niet kouder dan gemiddeld −3 °C, dan groeien er loofbomen. Dit is de loofboomgordel van de gematigde breedte.

De subtropen hebben een warmer klimaat en liggen ongeveer tussen de 23½° en 40° breedte. Het gebied heeft een mediterrane plantengroei. Er groeien subtropische soorten als palmen, olijfbomen, vijgen en kurkeiken. De bomen in mediterrane bossen zijn bestand tegen extreme droogte en hitte.

Naaldbos

In de naaldboomgordel of taiga groeien bijna alleen naaldbomen. De gordel komt voor in het deel van de gematigde zone dat dicht bij de poolstreken ligt. In de zomer is het gemiddeld warmer dan 10 °C. Als het kouder is, groeien er geen bomen meer en begint de toendra.

Er is geen scherpe grens tussen de taiga en de loofboomgordel. Er is een overgangsgebied waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien. Dat is de gordel van het gemengde bos.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.