Aardrijkskunde samenvatting Hoofdstuk 3
1e wereld= centrum. rijke kapitalistische demoncratie. Goed opgeleide bevolking.
2e wereld= semi- periferie. Communistische landen. Nieuwe Industrie Landen. Grondstoffen export-> industralisatie.
3e wereld= periferie. Arme landen. Afhankelijk van de landbouw.
3.1 A. Snelle toeneming van welvaart:
- Open grenzen. Bedrijven kunnen op veel plaatsen op de wereld, producten maken en verkopen.
- Genoeg energie en voldoende grondstoffen om producten te maken.
- Lage lonen. Landen met lage lonen zijn aantrekkelijk om producten te laten maken. De goedkope producten worden daarna in rijkere landen verkocht.
- Goedkoop vervoer. Met bijvoorbeeld containerschepen.
- Stabiele regeringen. Buitenlandse bedrijven gaan niet graag naar landen waar oorlogen en staatsgrepen zijn.
- Een grote bevolking. Er zijn meer mensen die kunnen werken en om de producten te verkopen.
Globalisering: toenemende contactentussen landen, bedrijven en mensen.
De BRIC-landen profiteren hiervan (hetzelfde):
- De productie stijgt. - De wereldwijde macht stijgt.
- Meer geld aan export.
De BRIC-landen (verschillen):
- Brazilië en Rusland zijn grote leveranciers van grondstoffen en energie.
- China en Indonesië profiteren van goedkope arbeidskrachten.
Sommige mensen verwachten dat de BRIC-landen in 2030 een hoger bnp hebben, dan West-Europese landen.
B. Op veel plaatsen in Brazilië werden bossen gekapt en in bestaande landbouwgebieden moest de productie omhoog. Er werd gebruik gemaakt van de Groene Revolutie(vernieuwing van de landbouw, opbrengst steeg). Nu is Brazilië een van de belangrijkste landbouwlanden ter wereld. Om hier steeds meer geld aan te verdienen wordt de infrastructuur (wegen) verbeterd.
19e eeuw: uitvoer delfstoffen en landbouwproducten.
Begin 20e eeuw: importsubstitutie: zelf spullen maken. (toets)
Laatste 25 jaar: exportgeoriënteerde industrie.
C. Nadelen:
- Door vele regels kunnen mensen geen bedrijven beginnen, 40% werkt in de informele sector.
- Groot deel van export bestaat uit onbewerkte grondstoffen.
Fazenda’s: De bedrijven van grootgrondbezitters. Deze mensen voelen zich heel machtig.
- Zij doen veel dingen zonder toestemming (kappen van bomen).
- De werkers worden slecht behandeld en maken lange dagen.
3.2 A. RUSLAND
Rusland voor 1990 Planeconomie:
- Onderdeel van de Sovjet-Unie.
- Alle grond en gebouwen waren eigendom van staat.
- Regering: communisten <- alleen.
- Zij stelden de prijs en hoeveelheid van producten vast.
Rusland na 1990 Vrijemarkteconomie:
- 1990= planeconomie afgeschaft.
- Socjet-Unie viel in 15 landen uiteen.
- Landen schakelden om naar vrijemarkteconomie.
- Privatiseren: bedrijven die een andere eigenaar kregen.
- Er kwamen meer bedrijven= meer concurrentie.
- Mensen mochten zelf prijzen en hoeveelheden bepalen.
Nadelen hiervan:
- Veel bedrijven gingen failliet, alleen grootste bedrijven bleven overeind.
- Werkeloosheid steeg.
- Prijsstijgingen/dalen koopkracht.
- Daling van levensverwachting.
- Verschil arm-rijk nam enorm toe.
B. Toch is Rusland een BRIC-land omdat het veel grondstoffen bevat.
Er zijn een aantal verbeterpunten:
- Pijpleidingen die door de warmte van het smeltende ijs verzakken. Hierdoor gaat een deel van de olie verloren.
C. Rusland is afhankelijk van de export van gas en olie:
- Als het in de wereld slecht gaat, neemt de vraag naar grondstoffen af en dan daalt de prijs.
- Veel wetten en regels in Rusland kunnen plotseling veranderen, dit maakt het voor buitenlandse bedrijven lastig.
- Rusland heeft ook een slechte naam gekregen door gasexport naar Oekraïne te stoppen.
Hieruit blijkt dat Rusland steeds meer macht krijgt. Want Rusland heeft een groot deel van de gas en olie.
In het bestuur van staatsbedrijven zitten vaak ministers of familieleden. -> corruptie.
Corruptie: het aannemen van geld om dingen voor iemand te doen die verboden zijn.
3.3 A. INDIA
Er zijn 18 officiële talen.
Om te voorkomen dat verschillende meningen tot conflicten leiden(over sez bijv), is India een federatie. Er zijn 28 deelstaten met een eigen bestuur.
1800-1914:
- Imperialisme(gebieden veroveren)/exploitatiekolonie (geoverheersd gebied).
- Grondstofleverancier aan buitenlandse landen.
- Afzetmarkt (De markt waarop een bedrijf goederen of diensten gaat verkopen.)–> verdwijnen van nijverheid.
- Door snelle bevolkingsgroei en afromen van winsten, bleef India arm.
B.1947- ca. 1990:
- Planeconomie: werkte niet goed. (corruptie, inefficiëntie: geen doel hebben).
- Landbouw: werkte goed. (hongersnoden verdwenen).
- Het onderwijs wordt verbeterd.
Vanaf 1990:
- Liberalisering. (bijv. minder regels, regering heeft minder macht).
- Sez’s: Speciale Economische Zones. Gebieden waar buitenlandse bedrijven zich mogen vestigen.
- Joint venture: Samenwerking tussen buitenlandse bedrijven en Indiase bedrijven.
- Diversificatie van de economie.
Sez:
- Belastingvoordelen.
- Douanefaciliteiten
- Goedkope arbeid.
- Goede infrastructuur.
- Indiërs spreken goed Engels.
Voordelen India:
- Werk (gelegenheid).
- Inkomstenbelasting.
- Gelegenheid voor experimenten met vrijemarkteconomie.
Problemen:
- Groot verschil arm-rijk.
- Arm: soms geen elektriciteit, slecht infrastructuur
- Braindrain: Verhuizen van hoogopgeleiden naar het buitenland.
- Vervuiling.
- Over-urbanisatie. (verhuizen naar de stad)
3.4 A. CHINA
1947: China werd een communistisch land.
1979:
- Sez’s
- Opendeurpolitiek: politiek waarbij buitenlandse bedrijven toegang krijgen tot China. (klein deel van vrijemarkteconomie).
Voordelen:
` - Chinezen vonden werk.
- Later verdienden ze zelf meer dan bij Chinese bedrijven.
- Chinese bedrijven sloten Joint Ventures met buitenlandse bedrijven. (voor kennis en geld).
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
de I van BRIC is India niet Indonesie
6 jaar geleden
Antwoorden