Paragraaf 1
De aarde is heel geschikt voor leven. Dat komt door twee dingen: er is een dampkring met zuurstof en er is voldoende water. Deze dampkring noem je de atmosfeer, dit is een soort van schil van lucht met een dikte van ongeveer 70 km en die omsluit de hele aarde. Het water noem je de hydrosfeer.
Water op de aarde is altijd in beweging. Daarbij spelen zon en wind een grote rol. De zon verwarmt het water aan de evenaar meer dan aan de polen. Als de wind boven zee lange tijd uit één richting waait, dan gaat het zeewater stromen. Er ontstaan zeestromen. Er zijn koude en warme zeestromen. Warme zeestromen komen uit de tropen en gaan naar de polen en bij de koude zeestromen is het precies andersom.
Je hebt water in 3 soorten elementen:
- Vast, sneeuw en ijs.
- Vloeibaar, water.
- Gasvormig, waterdamp.
Als water verdampt wordt het van vloeibaar naar gasvormig. De overgang van water als gasvorm naar vloeibaar heet condensatie. De voortdurende verplaatsing van water en het steeds overgaan van water van de ene toestand in de andere, is de kringloop van het water. Bij de korte kringloop valt de neerslag regelrecht weer in zee terug. Bij de lange kringloop valt de neerslag op het land en gaat dan via een omweg terug naar de zee. Er verdwijnt ook water in de bodem, dat heet infiltratiewater. Grond met veel poriën noemen we poreus. In poreuze grond kan water honderden meters diep wegzakken. De bovenkant van dat water heet grondwaterpeil. Grondwater kan honderden, zelfs duizenden jaren in de bodem worden vastgehouden.
Zoet water is voor mensen de eerste levensbehoefte. Mensen gebruiken het als drinkwater, water om te douchen, irrigatiewater, proceswater en koelwater. De afvoer van vuil water via riolering en het schoonmaken van vuil water noem je sanitatie.
De stijging van het water gebruik heeft drie oorzaken:
- Groeiende wereldbevolking
- Technische mogelijkheden nemen toe.
- Toenemende welvaart.
Paragraaf 2
Rivieren zijn het belangrijkste transportmiddel om water weer terug te brengen naar zee. Zij zorgen voor de afwatering van een gebied. Er zijn twee soorten rivieren:
- Regen rivieren ( Maas )
- Gletsjerrivieren, ook wel gemengde rivieren ( Rijn )
De hoeveelheid water in een rivier is niet het hele jaar door hetzelfde, de schommelingen in de waterafvoer noem je het regiem van een rivier.
De Rijn heeft een groot stroomgebied. Dat is het gebied dat afwatert op de Rijn of een van de zijrivieren. De rode lijn rond het stroomgebied heet de waterscheiding, daar begint het stroomgebied van een andere rivier.
Je kunt een rivier in 3 stukken verdelen:
- Bovenloop: erg stijl, water gaat met een grote snelheid naar beneden. Het verhang ( hoogte verschil per kilometer is er erg groot )
- Middenloop: hier gaat de rivier wat langzamer.
- Benedenloop: trage stroomsnelheid, bereikt nu de zee.
Als een rivier door verschillende landen stroomt heb je te maken met een internationale rivier.
Er zijn twee manieren waarop het water wordt vervuilt:
- Puntlozingen: er wordt op een bepaalde plek geloosd, bijvoorbeeld een riool komt uit in een rivier.
- Verspreide lozingen: vuil dat via grondwater in de rivier komt.
Paragraaf 3
Vervuild water heeft een slechte kwaliteit, dit betekend dat je er sneller ziek van kan worden.
De neerslag op aarde is ongelijk verdeeld er zijn daardoor grote verschillen in de hoeveelheid water, de hoeveelheid van water noem je de kwantiteit.
Als er op een plek waar de rivier stroomt veel bossen staan gaat de rivier op een goed tempo naar beneden, maar door de ontbossing gaan rivieren steeds sneller stromen en wordt het water niet door de grond opgenomen.
Paragraaf 4
In droge gebieden zijn vaak uigestrekte, droge steppegebieden die noem je prairies. Hier is het alleen geschikt voor veeteelt, maar niet heel veel. Zo’n vorm van veeteelt met maar weinig koeien per hectare heet extensieve veeteelt. De droogte in die gebieden wordt onder andere opgelost door een enorme voorraad water onder de grond, een grondwatervoorraad. Als een natuurlijke hulpbron zoals zo’n grondwatervoorraad door menselijk gebruik raakt uitgeput, noem je dat milieu-uitputting.
Als dit niet het geval is spreek je van duurzaam gebruik.
Het kan hard waaien op de prairies en zo ontstaat er winderosie.
Paragraaf 5
Een groot deel van het Midden-Oosten heeft steppe- en woestijnklimaat. Er valt dus maar weinig regen en veel van die regen verdampt. De neerslag min de verdamping noem je de nuttige neerslag.
In Israël hebben ze een Middellands Zeeklimaat en er valt dus wel wat regen maar dat is erg ongelijk verdeelt. In Israël is de vraag naar water onder andere gegroeid door de stijging van de ontwikkelingspeil. Daarmee wordt bedoelt dat het land moderner is geworden.
Er zijn drie soorten irrigatie:
- Druppelirrigatie: dan krijgt elke plant via een buisje precies voldoende water.
- Oppervlakte-irrigatie: wateraanvoer via kanaaltjes of sloten.
- Beregening: wateraanvoer via een buizenstelsel met sproeiers.
Eigenlijk kan je zeewater niet gebruiken als drinkwater, omdat het zout is. Je kan het water ontzilten ( het zout eruit halen) maar dit is erg duur.
Paragraaf 6
Nomaden: mensen zonder vaste woonplaats.
Oase: een plaats in de woestijn waar water te vinden is.
Rivieroase: oase met als watertoevoer een rivier.
Wadi: rivier die de meeste tijd van het jaar droog staat.
Artesische bron: water dat vanuit hoger gelegen delen via een poreuze laag aan de oppervlakte komt
Reliëf: hoogteverschil in een landschap.
Verzilting: het zout worden van de bodem.
Verwoestijning: groter worden van het gebied van de woestijn.
Paragraaf 7
Bangladesh lig in een delta: een vlak en laaggelegen gebied waar rivieren in vele vertakkingen uitmonden in zee. In Bangladesh zorgen rivieren voor grote overstromingen. Door de natte zeewind , de moesson, komt er nog meer water in de rivier waardoor die overstroomt.
Een extra probleem is dat door erosie veel grond wegspoelt van kale hellingen. Dan slaat de grond nog minder water op er dit veroorzaakt ook weer meer overstromingen. Vloedgolven zijn zware stormen die ontstaan boven warm zee water ( > 27°C). De zee heeft daar een vorm van een trechter.
Een speciale soort vloedgolf is een tsunami. Die wordt veroorzaakt door een aardbeving onder de zee bodem.
Paragraaf 8
In West-Nederland is oppervlaktewater de grondstof voor drinkwater. Helaas is dat nu niet meer mogelijk omdat het grondwater is vermengd met zout water. Tussen zout en zoet water zit een overgangszone. Het water dat tussen zoet en zout in zit noem je brak water. Het kost veel moeite om van het oppervlakte water schoon drinkwater te maken. Na het aftappen moet het water eerst tot rust komen. Dit gebeurt in de duinen, daar zakt het water weg in het duinzand ( infiltratie ). Ook zijn er zogenaamde spaarbekkens, dat zijn grote omdijkte waterreservoirs. Na dat het water daar tot rust gekomen is gaan ze naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s).
Het zoute water dringt onder de dijken en duinen door. Water dat onder een dijk doorsijpelt en naar de oppervlakte stroomt, heet kwelwater. Waterleidingbedrijven en boeren hebben last van de verzilting. Als er genoeg regen valt is er geen probleem, maar soms is er te weinig nuttige neerslag. Om schade aan landbouwgewassen te voorkomen, moet er een op een andere manier zoet water worden aangevoerd. Dat doet men met pompen. Zo’n pomp heet een gemaal.
Een ander waterprobleem is de verdroging van natuurgebieden. Verdroging ontstaat door daling van het grondwaterpeil.
Er zijn drie oorzaken van de verdroging:
- Afwatering in de landbouw: Sloten en greppels zorgen ervoor dat neerslag snel van akkers en weilanden wordt weggevoerd. Ook door het rechttrekken van beken ( kanaliseren) en een betere bemaling stroomt het water sneller weg.
- De winning van grondwater voor drinkwater dit is 30% van de oorzaak.
- Toename van het verharde oppervlak, in steden verdwijnt het regenwater via straatputten rechtstreeks in het riool. Dit is 10% van de oorzaak.
Om de verdroging tegen te gaan moet je zorgen voor duurzaam watergebruik.
Dit kan door:
- Oppervlaktewater te gebruiken in plaats van grondwater voor het maken van drinkwater.
- Bufferzones rond de natuurgebieden aanleggen, dat zijn stukken land rond een natuurgebied die als een stootkussen de klappen voor de natuur opvangen.
Paragraaf 9
Omgaan met waterproblemen noem je watermanagement. In Nederland gebeurt dit bij de waterschappen. Dit is zijn organisaties die een kwalitatieve en kwantitatieve waterproblemen oplossen. Rivieren kunnen meer water bergen door dijken landinwaarts te verleggen of door speciale gebieden langs de rivieren aan te wijzen, die bij hoog water kunnen overstromen (overloopgebieden). Ook kun je in de uiterwaarden, het gebied tussen de rivier en de dijk, veel meer water kwijt. Als je regenwater opslaat , onder de grond of in een regenton, kun je het opnieuw gebruiken voor bijvoorbeeld het besproeien van de tuin, dit water noem je grijs water.
Als je verschillende waterproblemen tegelijkertijd bekijkt en oplost is er spraken van integraal waterbeheer.
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
Handig!
9 jaar geleden
Antwoorden