Basisboeknummers Paragraaf 5 t/m 11

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 2577 woorden
  • 15 april 2008
  • 78 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
78 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijkskunde paragraaf 5 tot en met 11

Basisboeknummers paragraaf 5:

B29: Soorten klimaten
Verschillende soorten klimaten:
Poolklimaat à hele jaar koud, veel neerslag in vorm van sneeuw
Tropisch klimaat à hele jaar warm, veel regen
Zeeklimaat à zomers nooit erg warm, winters nooit erg koud, hele jaar regen
Landklimaat à winters streng, zomers erg warm, hele jaar regen maar nooit veel
Droog(aride)klimaat à valt weinig neerslag

B51: Klitmaatsysteem van Köppen
Van de evenaar af naar de polen zijn er de volgende zones:

A = tropische vegetatie met als meest kenmerkende boom de kokospalm
B = woestijnvegetatie
C = gebied met loofbomen
D = gebied met naaldbomen
E = gebied met toendra’s en eeuwig ijs

A = het warmste klimaat
E= het koudste klimaat
B = een zone waar het zo droog is dat er niks wil groeien

Zeer droog woestijnklimaat = BW
Iets minder droog steppeklimaat = BS

Aan de letters A,C,C worden kleine letters toegevoegd.
f = fehlt: een droge tijd ontbreekt, er valt neerslag in alle jaargetijden
s = Sommer: de droge tijd valt in de zomer
w = Winter: de droge tijd valt in de winter

Cs à gematigd maritiem klimaat met een droge zomer (Middellandse-Zeeklimaat)
Aw à tropisch klimaat met een droge winter (Savanneklimaat)


A = tropisch klimaat
B = droog klimaat
Cs = mediterraan klimaat
C = gematigd maritiem klimaat
D = continentaal klimaat
E = poolklimaat

B56: Reliëf
De aarde is een van de 4 planeten met een stenen korst. De korst is niet glad maar reliëf. Definitie reliëf: hoogteverschillen in een landschap.
Hooggebergte: meeste toppen hoger dan 1500m
Middelgebergte: meeste toppen tussen 500 en 1500m
Heuvelland: meeste toppen tussen 200 en 500m
Laagland: meeste toppen lager dan 200m
Bij reliëf gaat het om hoogteverschillen.

B71: Natuulijke zones op aarde
Landijs en Drijfijs:
Poolklimaat à het gaat sneeuwen, deze sneeuw gaat nooit weg omdat het er zo

koud is. Het wordt steeds dikker. Zo ontstaat op het land een
gigantische dikke laag landijs van soms wel 3.000m dik.
Ijskap à van een ijskap glijdt ijs recht de zee in. Op de poolzee vind je drijfijs.
Dat is niet dikker dan een paar meter.

Toendra:
Zomertemperatuur lager dan 10ºC à geen bomen groeien. Ten noorden van de boomgrens ligt de boomloze toendra. Bodem is ong. 9 maanden keihard bevroren en met sneeuw bedekt. Iets dieper in de grond blijft de vorst het hele jaar zitten, dat noemen we permafrost. Op de toendra groeien vooral grassen, mossen en lage struikjes).

Naaldbossen (taiga):
Zomermaanden temperatuur hoger dan 10ºC maar niet hoger dan 15ºC à te koud voor loofbomen maar niet voor naaldbomen.

Loofbossen:
Als de temperatuur in de zomermaanden stijgt tot boven de 15ºC, dan is dat warm genoeg voor loofbomen.

Tropisch regenwoud:
3 kenmerken:
- heterogeen: veel soorten groeien in een warme vochtige omgeving. Rond de evenaar hele jaar tussen 25 en 30ºC. neerslag: ong. 2000mm per jaar.
- doordat het er nooit winter is, zijn de tropische bossen het hele jaar door groen.

- verschillende hoogtes tussen bomen zorgen voor een dak, daardoor is er veel schaduw en weinig begroeiing.

Savanne:
Aantal maanden per jaar geen regen à droge tijd (Savanne)
Overgangsgebied tussen gras en bomen
Winter à geen regen
Woongebied voor groot wild als leeuwen, tijgers, zebra’s, giraffen, nijlpaarden enz.

Steppe:
Doornige struiken en grassoorten die zich aan de droogte hebben aangepast.
Er valt maar 3 tot 4 maanden van het jaar regen.

Woestijn:
Bijna geen neerslag. Één kwart is zand, de rest is grind- of rotsbodem.
- een plek waar water is, heet een oase. Bij een oase groeien vaak dadelpalmen.

B32: Temperatuurfactoren
De volgende factoren hebben invloed op de temperatuur:
- de breedteligging = hoe hoger de breedte, hoe kouder
- de hoogteligging = hoe hoger op een berg, hoe kouder

- de land- en zeeverdeling = langzaam of snel warmer?
- de wind- en zeestromen = aanvoer van kou of warmte van elders?
- de ligging van gebergten = wel of niet beschut?

B33: Breedteligging en temperatuur
Het aardoppervlak is van zichzelf koud. De zon verwarmt de aarde à temperatuur = 6.000ºC.
- De breedteligging van een plaats is van grote invloed op de temperatuur.
- hoge breedte (poolstreken) à koud
- lage breedte (tropen) à warm
Verband met de hoogte van de zon
Tropen: de zon staat heel hoog, zonnestralen zijn loodrecht, schaduwen zijn kort,
à veel warmte.
Poolstreken: de zon staat nooit ver boven de horizon, zonnestralen staan schuin,
schaduwen zijn lang à minder warmte dan loodrechte.

B45: Ontstaan van neerslag
Neerslag (regen, hagel of sneeuw) heeft te maken met opstijgende lucht. Hoe hoger je komt, hoe kouder het is. Lucht die opstijgt, koelt dan ook af. Koude lucht kan minder water bevatten dan warme lucht. Door het opstijgen van lucht kan er dus neerslag vallen.
Waardoor gaat de lucht stijgen?

Door opwarming stijgt bij de evenaar de lucht. Door de warmte stijgt de lucht en koelt af. Daardoor regent het veel in streken rond de evenaar.
- In de buurt van 20-30 NB en ZB daalt de temperatuur. Dalende lucht wordt warmer. Daardoor blijft het droog. Het regent bijna nooit. Gevolg: DE WOESTIJN.

De windkant van het gebergte heet de loefzijde.
De andere kant van het gebergte heet de lijzijde.
Het gebied achter de berg ligt in de regenschaduw.

Basisboeknummers paragraaf 6:
B100: Leeftijdsgrafieken
Een leeftijdsgrafiek is een staafdiagram dat de leeftijdsopbouw van de bevolking laat zien.
Linkergedeelte = mannen
Rechtergedeelte = vrouwen
2 manieren weergeven: absolute cijfers en procenten (%)
Leeftijdsgrafiek wordt ook wel ‘bevolkingspiramide’ genoemd.

B101: Vergrijzing en ontgroening
Als het aandeel van mensen ouder dan 65 jaar toeneemt is er vergrijzing.
Vergrijzing gaat samen met ontgroening: de vermindering van de het aantal mensen tot 19 jaar.

B107: Cultuurgebieden
Bijv. Westerse wereld: daartoe behoren bijv. Noord-Amerika en Europa

Inzoomen op één cultuurgebied à veel grote verschillen tussen bijv. taal en godsdienst.
Toch zijn al die Westerse landen samengevoegd tot één gebied. Dat is gedaan omdat je op mondiale schaal werkt. Als je grootschalig werkt, let je alleen op hoofdlijnen.

Basisboeknummers paragraaf 7:
B125: Arbeidsmarkt:
Op de arbeidsmarkt komen vraag naar en aanbod van arbeid bij elkaar. 2 factoren spelen op de arbeidsmarkt een grote rol:
- De loonkosten kunnen van land tot land verschillen. In rijke landen zijn de lonen hoog, in ontwikkelingslanden zijn ze laag. In Oost-Europa zijn de lonen veel lagen dan in West-Europa.
- Veel bedrijven hebben werknemers met gespecialiseerde, technische kennis nodig. Een voorbeeld van zo’n bedrijfstak is de micro-elektronica. Ze gebruiken nauwelijks grondstoffen en de hele wereld is hun markt.
Om het voor werknemers zo aantrekkelijk mogelijk te maken, zoeken bedrijven ook locaties waar mensen met veel kennis en een hoog salaris graag willen wonen, in een aantrekkelijk landschap met een prettig klimaat.

B127: Agglomeratievoordelen:
Agglomeratie: een stad met daaraan vastgegroeide (voor)steden en dorpen.
Agglomeratie kan ook betekenen: ruimtelijke samenballing van bevolking en bedrijven.
Het is voor bedrijven voordelig om vlak bij elkaar en bij de mensen gevestigd te zijn. Die voordelen noem je agglomeratievoordelen.

Een paar voobeelden:

- Consumentenmarkt en arbeidsmarkt zijn goed. Een grote bevolking is voordelig omdat al die mensen veel nodig hebben. Veel mensen à grote bevolkingsgroep.
- Een bedrijf heeft altijd andere bedrijven nodig. Dat kan zijn voor toelevering van onderdelen, of voor de afzet van de eigen producten. De meeste bedrijven leveren hun producten niet aan de consument, maar aan andere bedrijven. Bedrijven hebben elkaar nodig als afzetmarkt en leverancier van goederen en diensten.
- In een dichtbevolkt gebied is de infrastructuur vaak goed. Een bedrijf heeft dat nodig om producten gemakkelijk te unnen af- en aanvoeren. Maar ook voor de aanvoer van gas, water en elektra enz…

Basisboeknummers paragraaf 8:
B192: Economische systemen:
Economisch systeem: de manier waarop in een staat de productie van goederen geregeld is.

2 economische systemen:
- Kapitalistisch land: productie à particuliere ondernemers. Bepaald zelf wat er geproduceerd moet worden en hoeveel. Hij wil ze goed verkopen, dus produceert hij de goederen en de diensten waar een markt voor is. Wordt ook wel vrijemarkteconomie genoemd.
- Communistisch land: productie à centraal geleid door de staat. Geen vrije ondernemers. Bedrijven zijn eigendom van de staat. Ministerie à voor elk bedrijf productieplan maken. Het wordt ook wel planeconomie genoemd.
Þ Communistische planeconomie à bestaat alléén in dictatuur. Bewoners hebben geen democratische rechten. De regering bepaald alles over de bewoners. Burgers à vrijheid om zelf te ondernemen.


B124: Grondstof of markt:
- Bedrijven die veel zware grondstoffen gebruiken, zoeken een plek bij de vindplaats van die grondstoffen. Of ze kiezen een plek waar de grondstoffen goedkoop kunnen worden aangevoerd. Je noemt deze bedrijven grondstofgebonden. Een andere naam is zware industrie.
- Als de vindplaats bij bedrijven geen grote rol speelt. Kunnen hun grondstoffen zonder veel extra kosten aanvoeren. Dan spreek je van marktgebonden.
Þ Consumentenmarkt à bestaat uit mensen of bedrijven die het product willen kopen. Marktgebonden bedrijven hebben een gevolg: ze komen vaak terecht in dichtbevolkte, stedelijke gebieden.
Þ Arbeidsmarkt à vraag en aanbod van werk komen samen. Het gaat om 2 dingen: opleiding en lonen van werknemers. In stedelijke gebieden is er meer kans om goed opgeleide werknemers te vinden.

Basisboeknummers paragraaf 9:
B58: Endogene en exogene krachten:
Exogene krachten: de aardkorst veranderd van buitenaf. (regen, tornado enz…)
Endogene krachten: de aardkorst veranderd van binnenuit (vulkaan, aarbevingen enz…)
- Van buitenaf zorgen het weer en de plantengroei ervoor dat de harde steenschaal wordt vergruisd. Vergruizing is ook wel verwering. In gebieden met veel reliëf wordt het losse verweringsmateriaal weggespoeld door regenwater. Gebergten slepen langzaam af. Dat afslijpen van de aardkorst heet erosie.
- Van binnenuit werkt de hitte. Als je een gat boort van 100 m. diep , dan is het op de bodem 3 °C. Door hitte is het gesteente vloeibaar. In de aardkorst zit magma: gloeiend heet, vloeibaar gesteente.

Þ Door de kracht van de stroming komen er in de korst breuken. In een breukgebied schuiven schoksgewijs stukken aardkorst langs elkaar weg. Gevolg: aardbevingen.
Þ Het kan ook gebeuren dat er in een breukgebied een gat ontstaat dat dwars door de korst heen gaat. Magma komt naar boven. Als het magma buiten is, noem je het lava. Lava kan stollen en een berg vormen: vulkaan.

B60: Platen en breuken:
Door endogene krachten ontstaan en breuken in de aardkorst. De stukken aardkorst tussen die breuken heten schollen of platen.
- Langs plaatranden is de aardkorst voortdurend in beweging. Ze schuiven – horizontaal langs elkaar, – duiken onder elkaar, – de platen schuiven vanaf de breuklijn van elkaar weg.
- Dat uit elkaar schuiven gebeurt bijv. op de breuklijn die midden door de Atlantische Oceaan loopt. De ruimte tussen de platen wordt van onderaf opgevuld door lava.
- Het is duidelijk dat juist langs grote breuklijnen de aarde voortdurend actief is. Het zijn de gebieden met vulkanische uitbarstingen en aardbevingen.

B61: Aardbevingen:
Een aardbeving begint ergens diep in de aardkorst, bijv. op 20 km diepte. Hypocentrum: het diepste punt.
Epicentrum: het punt aan het aardoppervlak daar recht boven. à zwaarste schokken.
- Seismologen: geleerden die aardbevingen bestuderen. à meten trillingen van de aardkorst met een seismograaf.
- Schaal van Richter à bij de allerlichtste trilling staat er het getal O. Als het 10 keer zo zwaar is, krijgt deze het getal 1 enz…
- De waarden O, 1, en 2 op de schaal van Richter zijn zo licht dat ze alleen door een seismograaf worden opgemerkt.


B63: Vulkanisme:
Vulkanisme à komt materiaal uit de aarde door openingen in de aardkorst naar buiten. Kan gasvormig, vloeibaar of vast zijn. Zit het nog in de aarde heet het magma, is het eruit heet het lava.
- Een vulkaan kan duizenden jaren achter elkaar actief zijn. Zelf bij een dode vulkaan kunnen nog vulkanische verschijnselen voorkomen. Dan zijn post-vulkanische verschijnselen.
- Een voorbeeld van een postvulkanisch verschijnsel zijn minerale bronnen. Grondwater wordt daar dus warm en in dit warme water lossen mineralen makkelijk op.

Basisboeknummers paragraaf 10:
B50: Moessons:
De loodrechte zon staat niet altijd loodrecht op de evenaar, maar ‘loopt’ heen en weer tussen de keerkringen. Het tropisch minimum verschuift met de loodrechte stand van de zon mee.
- In het gebied rond de evenaar wisselen de winden halfjaarlijks van richting. Deze winden heten moesons.

B79: Bodemerosie door water:
Bodemerosie: het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag. à de kans op bodemerosie door water is het grootst in natte gebieden met veel reliëf.
- Bodemerosie à veroorzaakt door mensen. Door verwijdering van plantengroei. Op berghellingen houden boomwortels de bodem vast. Als mensen die bomen kappen is de kans op erosie groot.
Hoe is bodemerosie te voorkomen?

- Het beste is om op de hellingen de bomen te laten staan. Andere nieuwe planten aanplanten.
- Als het regent, spoelt de bodem gemakkelijk weg.. Beter is het om ook gras te laten staan. Gras houdt de bodem vast.
- Ervoor zorgen dat regenwater niet snel langs de helling naar beneden kan stromen. Dag kan door het aanleggen van terrassen.

B26: De dampkring:
De aarde is omgeven door een dunne schil van lucht: de dampkring of atmosfeer.
- De zon verwarmt de aarde, maar de dampkring regelt de temperatuur. Zonder bepaalde gassen in de dampkring zou de temperatuur overdag stijgen tot +82 °C en ’s nachts dalen tot
- 140 °C. De dampkring kan de grootste hitte tegenhouden en de warmte vasthouden. Het vermogen om warmte vast te houden heet het broeikaseffect. Zonder dat effect zou de gemiddelde temperatuur op aarde -17 °C zijn in plaats van +15 °C. De aarde was dan onbewoonbaar.

B90: Luchtvervuiling:
Luchtvervuiling: vervuiling van de dampkring met giftige stoffen.
- Luchtvervuiling à door menselijke activiteiten sterk toegenomen. Oorzaak à de verbranding van brandstoffen. Dat gebeurt thuis, bijv. in de verwarmingsketel of in het verkeer door auto’s of scooters.
- Sommige gassen vormen in de lucht zure stoffen, zoals zwavelzuur en salpeterzuur. Als het regent komen deze zure stoffen met de regen naar beneden. à zure regen.
- Een andere vorm van luchtvervuiling is de toename van koolzuurgas.

Þ Een belangrijke maatregel om luchtvervuiling te beperken is het plaatsen van filters op schoorstenen van centrales en fabrieken. Een andere maatregel is energiebesparing.

B91: Koolzuurgas (CO²):
Koolzuurgas is hetzelfde al CO². Het zit als ‘koolzuur’ in frisdrank en zorgt voor de prik in het glas. CO² is voor het leven op aarde van het grootste belang. Mensen hebben die zuurstof nodig om te leven.
- De hoeveelheid CO² in de lucht is door menselijke activiteiten sterk toegenomen. Dat komt door de verbranding van brandstoffen. Een andere reden voor de CO²-toename is de ontbossing. Door het kappen van bossen nemen bomen minder CO² op uit de lucht.

B92: Broeikaseffect: opwarming van de aarde:
CO² werkt in de dampkring net als glas in een broeikas. Glas laat de zonnestralen door, maar houdt de warmte vast. Het is een van de broeikasgassen.
- Door de temperatuurstijgingen zal meer poolijs smelten en zal de zeespiegel stijgen. Ook klimaten zullen veranderen. Om de gevolgen van het broeikaseffect te beperken hebben veel landen afgesproken de uitstoot van CO² te verminderen door energiebesparing.

B93: Watervervuiling:
Waterzuivering: zuiveren= schoonmaken, van water
- In arme landen zijn de problemen met vervuild water nog groot. Voor hun dagelijkse gebruik halen de bewoners water uit een rivier. Maar die rivier doet ook dienst als afvoer van wc’s en als vuilstortplaats. Het is een open riool met bacteriën! Ongeveer 80% van alle zieke mensen in arme landen zijn door water ziek geworden. Vooral in de steden is de vervuiling enorm.
- Zolang er mensen op aarde zijn, gooien ze afval in het water. Een beetje vuil is niet zo erg, want water kan zich reinigen. Maar dit zelfreinigend vermogen heeft zijn grenzen. Vele wateren zijn sterk vervuild.


B94: Grensoverschrijdende vervuiling:
© Lucht is altijd in beweging. De wind verspreidt vuile stoffen over een groter gebeid. Vervuiling uit het ene gebied komt dus terecht in een ander gebied. Ook dunbevolkte gebieden met weinig industrie en verkeer krijgen zo te maken met vevuiling.
© Ook water is in beweging. Rivieren voeren vervuild wtaer af naar zee. Zeestromen verplaatsen de vervuiling op hun beurt naar andere plekken op aarde.
De vervuiling verplaatst zich over grote afstanden en trekt zich niets aan van landsgrenzen. Ook de luchtvervuiling stopt niet bij de grens van een land. Dat heet Grensoverschrijdende vervuiling.

REACTIES

Z.

Z.

Wauw! Hier heb ik super veel aan gehad! Dankjewel!

12 jaar geleden

M.

M.

Ik vind het een interessante leerervaring voor als ik een ding dong heb also ik rate 8/8 nah eerder 7/8 je had iets meer günther moeten adden mooie aftereffects stay gay xx

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.