Basisboek nummers

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3949 woorden
  • 26 juli 2007
  • 102 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
102 keer beoordeeld

B 1 Aardrijkskunde gaat meestal over gebieden. Een gebied kan grot zijn maar ook klein. In een gebied zie je een bepaald soort landschap, die kun je veredelen over 2 hoofdsoorten: - Natuurlandschap = bijna niet ingericht, en alleen natuurlijke elementen (bergen en rivieren etc.) - Ingericht landschap= wel ingericht, inrichtingselementen bv. Akkers, wegen, gebouwen etc. B 3 Gebieden bekijken we door 3 dingen - beschrijven = antwoorden op de vragen WAT en WAAR - verklaren = waarom Dat en waarom DAAR - waarderen = WAT VIND JE ER VAN B 5 Er zijn 2 soorten hoofd factoren. Welke? - Natuurlijke en Menselijke factoren

Voorbeelden van Natuurlijke factoren zijn: - klimaat - reliëf - bodem - opbouw aardkorst - aanwezigheid van rivieren
Voorbeelden van menselijke factoren zijn: - aantal mensen - ontwikkelingspeil - bestaansmiddelen - godsdienst - indeling in staten B 8 Op een goede kaart staan 4 dingen. Welke? - Titel - Legenda - Schaal / Schaalstokje - Noordpijl / Windroos B 9 Er zijn 3 verschillende soorten kaarten. Welke? ~ Topografische kaarten * Overzichtskaarten ^ Thematische kaarten ~ = Topografie = Plaatsbeschrijving * = Om een beter beeld te krijgen van een groter gebied ^ = Kaart met een onderwerp (Bv. Bevolkingsdichtheid, toerisme) B 10 Je kunt afstanden op 2 manieren uitdrukken. Welke 2? 1. Kilometers
2. Tijd
Absolute = kilometer (kan niet veranderen) Relatieve = tijd (ligt aan het voertuig ; fiets gaat langzamer dan een auto) B 11 Waarop kun je het preciest wereld delen natekenen? - Op een globe. Waarom kan je het niet op een gewoon blaadje tekenen? - Dat geeft een vertekend beeld
Hoe heet het als een bepaalde manier hebt om een kaart te tekenen? - Een kaartprojectie B 13 Voor plaatsbepaling is een vast punt nodig. Een aardas levert die. * Noordpool - bovenste uiteinde van de aardas * Zuidpool - Onderste uiteinde van de aardas * Evenaar - Denkbeeldige ‘cirkel’ rond de aarde, even ver van de zuidpool als van de noordpool (23 2/3 graad)
B 17: Nut van de dampkring > zonder dampkring is er geen leven. Dan is de aarde hetzelfde als de maan. □ De dampkring is belangrijk want: - Zuurstof, koolzuurgas maakt leven mogelijk en zit in de lucht. - De lucht vormt beschermende laag: ozonlaag. - De dampkring regelt temperatuur. B 18: Broeikaseffect > Het verschil in golflengte is belangrijk. -De langgolvige aardstralen gaan niet zoals de kortgolvige zonnestralen zomaar door de dampkring. Ze geven warmte aan moleculen. Gassen: koolzuurgas, co2 en waterdamp. > Het hele verschijnsel – het water kan er wel in maar niet meer uit – heet het broeikaseffect. □ Het effect van waterdamp en wolken kun je merken bij woestijn. Daar is het in de nacht soms 50 graden kouder dan overdag. > Media vind broeikaseffect ramp anders is de wereld onbewoonbaar. - Als er meer co2 in de lucht zit word het broeikaseffect sterker. Daardoor zal het de komende honderd jaar warmer op aarde worden. □ Mensen zijn tegen. BB 25 zonnestand en temperatuur * Zonhoogte = hoe de zon op de aarde schijnt. * Stralen van de zon staan evenwijdig. Hoe meer je naar de polen komt, hoe schuiner ze staan. * Schuine stralen moeten een groter oppervlak verwarmen. - Schuine stralen hebben meer kans op terugkaatsing door een langere weg door de dampkring. BB 26 hoogteligging en temperatuur * Op de top van een berg is het kouder dan aan de voet terwijl het dichter bij de zon zit. * Bij temperatuur gaat het om de lucht van de dampkring. * De stralen geven pas warmte af aan het aardoppervlak. Dus hoe hoger je komt hoe kouder het wordt. BB 27 land of water en temperatuur * Er is verschil in verwarming van land en water. * Land wordt warmer maar ook kouder dan water. * De gevolgen van de luchttemperatuur daarvan zijn: - Boven zee zijn er kleine en langzame temperatuursschommelingen. - Boven land zijn er grote verschillen in temperatuur en snelle wisselingen. BB 28 windrichting en temperatuur * Windrichting = de richting waar de wind vandaan komt. De wind heeft invloed op de temperatuur. * Landwind = Een wind die afkomstig is van het vaste land. Zeewind = Een wind die van zee af komt. Aanlandige wind = Een zeewind. Aflandige wind = Een landwind. - Bij een aanlandige wind wordt het in de zomer koeler en in de winter minder koud. - Bij een aflandige wind wordt het in de zomer heel warm en in de winter heel koud.
BB 29 zeestromen en temperatuur * Zeestromen = stromen die ontstaan als de wind boven zee langdurig uit 1 richting komt. Zeestromen kunnen warm zeewater uit de tropen naar de poolstreken voeren en koud poolwater naar warmere streken brengen. * Een zeestroom kan daardoor veel invloed hebben op de temperatuur. - Golfstroom = de stroom die warm water uit de Golf van Mexico naar de westkust van Europa brengt. B30 Gebergten als temperatuurscheiding • Wind kan gehinderd worden door een gebergte. • In de winter zijn de havens van Noorwegen niet dichtgevroren doordat er de Golfstroom loopt. In Zweden zijn de havens wel dichtgevroren, omdat er een gebergte (Het Scandinavisch Hoogland) in de weg ligt. De warme lucht die van het warme water afkomt kan hierdoor dus niet naar Zweden toe; immers koude lucht bevat minder waterdamp  dus regen. • In de zomer heeft Zweden weer voordeel van het gebergte omdat de bergen de koude zeelucht tegen houden. • Een ander gebergte als temperatuurscheiding zijn de Alpen: Daarom is het aan de zuidkant veel warmer dan aan de noordkant. B 34: Neerslag - Bij neerslag zijn drie dingen belangrijk: - In de lucht zit water. Twee vormen: onzichtbaar: waterdamp en zichtbaar: wolken, bestaan uit druppels of ijskristallen. - Neerslag heeft verscheidene vormen: bijvoorbeeld regen, sneeuw, hagel. - Neerslag wordt gemeten in mm of cm. Gemiddelde jaarlijkse neerslag in Nederland: 750 mm = 75 cm. - 10 cm sneeuw = 1 cm water. - 1 mm regen = 1 liter water per m2. B35 Ontstaan van neerslag • Dampkring bevat water in twee vormen: onzichtbaar: waterdamp; zichtbaar: water of ijs. Neerslag = water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op de aarde neerslaat. • Hoe ontstaat neerslag? Door afkoeling van de lucht. In koude lucht kan minder waterdamp dan in warme. • Hoe kan lucht kouder worden? Door stijging. Voorbeeld: tegen een berg. • Loefzijde berg = windzijde; lucht stijgt  neerslag
Lijzijde berg = uit de wind; lucht daalt  droog, gebied aan de lijzijde ook wel regenschaduw.
BB 37 het klimaatsysteem van Köppen * Köppensysteem = Systeem wat de Duitser Köppen heeft bedacht waarin de klimaten duidelijk begrensd worden. * Er zijn 5 klimaatzones. Van de evenaar naar de polen. A tropische vegetatie. B woestijnvegetatie
C loofbomen
D naaldbomen
E toendra’s, eeuwig ijs * A, C, D en E hebben te maken met de temperatuur. * Köppen heeft met de vegetatie de grenzen gelegd. - de 18°C grens, is de A/C grens. - de *3°C grens is de C/D grens. - de 10°C grens is de D/E grens. * Je kunt de 5 klimaten weer onderverdelen. Dit doe je met de letters f,s of w. f droge tijd ontbreekt
s droge tijd in de zomer
w droge tijd in de winter BB 41 oorspronkelijke plantengroei en natuurlijke zones * Oorspronkelijke plantengroei of natuurlijke plantengroei = de planten groei die er was toen er nog geen mensen waren. Vegetatie = ander woord voor plantengroei. Vroeger was de plantengroei anders dan nu. * Cultuurgrond = grond die gebruikt wordt voor landbouw. * Natuurlijke zone = gebied dat nog steeds de oorspronkelijke plantengroei heeft. BB 42 plantengroei en temperatuur * De temperatuur bepaalt wat voor een vegetatie er in een bepaald gebied is. * Homogeen = gelijksoortig. In de gematigde zone zijn er meestal homogene loofbossen. De temperatuur moet in de zomermaanden boven de 15°C komen. * In de taiga groeien naaldbomen. In de zomermaanden moet het hier boven de 10°C zijn. - Gemengde bos = waar de taiga en de gematigde zone door elkaar heen groeien = heterogeen bos. * Boomgrens = als de temperatuur in de zomer niet hoger wordt dan 10°C. In de poolstreken (toendra) staan helemaal geen bomen meer. Er ligt 9 maanden sneeuw en het is 3 maanden moerassig. - Tussen de taiga en de toendra is het overgangsgebied. * Er ligt poolijs op de plekken waar de temperatuur zomers niet boven het vriespunt komt. Op het land is landijs en op de zee drijven ijsbergen.
BB 43 plantengroei en neerslag * Invloed van afnemende neerslag op de plantengroei. Dwars door Afrika. Van evenaar naar de Sahara: * Tropisch regenwoud. Geen droge tijd. Altijd groen. Bladerdak in etages. * Savanne. In de winter droog. Tropisch gras en verspreid een paar bomen. * Woestijnsteppe. 8 maanden de droge tijd. Grassoorten in pollen en doornige struiken. - Op het zuidelijk halfrond is de droge tijd in hun winter. * Woestijn. Het hele jaar droog. Geen begroeiing. Zand/grind bodem. Oasen bij rivieren of bronnen. B 50 : Droge gebieden -Twee soorten: woestijnen en steppen -We noemen een gebied droog als er te weinig neerslag valt voor akkerbouw. Gevolg
daarvan: dun bevolkt. -Grootste probleem: Hoe kom je aan water? Antwoord: grondwater of water elders of door rivier of door pijpleiding. -Plantengroei erg kwetsbaar. Vooral grensgebied steppewoestijn. Twee oorzaken verwoesting: Menselijk oorzaak: overbeweiding
Natuurlijke oorzaak: onbetrouwbare neerslag B 52: bossen zijn belangrijk > bosgebieden verdwijnen. O.a. in dichtbevolkte gebieden. Bijv. midden en zuid-Europa de VS en Zuid-oost-azie. ~ nadelen geeft het bossen zijn belangrijk: - mensen hebben hout nodig bijv. voor brandstof. Als er geen hout is gebruiken mensen uit de derde wereld gedroogde mest. - bossen voorkomen bodemerosie. - bossen zijn van invloed op het klimaat. - natuurlijke bossen zijn belangrijk vanwege hun verscheidenheid in soorten. - mensen die denken dat bossen voor zuurstof zorgen hebben het goed. B 58: Endogene en Exogene krachten > Aarde is gloeiende bol van vloeibaar gesteente. Aardkost is de harde schil om de aarde. 6 tot 30 km dik. - De steenschaal, de harde schil, veranderd voortdurend van vorm, oorzaak natuurkrachten. >Er zijn 2 soorten natuurkrachten - Exogene krachten, komen van buitenaf door het weer en plantengroei - Endogene krachten komen van binnenuit, bijvoorbeeld door een vulkaan en een aardbeving. ~ magma= vloeibaar gesteente binnen de aarde ~ lava= het magma als het naar buiten komt. ~ aardbevingen, het bewegen van een plaat ten opzichte van een andere plaat.
B 60 : Platen en breuken >Door de endogene krachten ontstaan in de aardkost breuken. Schollen of platen, stukken aardkost tussen die breuken. Breuklijnen, randen van de platen. Pacifische plaat is de grootste plaat. - De aardkost is voortdurend in beweging langs plaatranden. -Wanneer platen uit elkaar schuiven komt er magma naar boven, dat vormt een gebergte bijv. midden Atlantische rug. - Langs grote breuklijnen zijn vulkanische uitbarstingen en aardbevingen. B 61: Aardbevingen Voorbeeld van endogene krachten is aardbeving. Het diepste punt is het hypocentrum. Daar recht boven op het aardoppervlak zit het epicentrum, daar zijn de zwaarste trillingen. Seismologen = geleerde die aardbevingen bestuderen. Met een seismograaf meten ze de trillingen. De schaal van richter is bedacht door de Seismoloog Richter. De schaal geeft de kracht van een aardbeving aan. De lichtste trilling is 0 en kracht dat hij naar boven gaat is de kracht 10 keer zo zwaar. Pas bij 3 voel je iets. De zwaarste trilling ooit gemeten is 8.6. Hoger dan 9.0 kan waarschijnlijk niet. In Nederland komen weinig aardbevingen voor. Aardbevingen zijn levensgevaarlijk en kunnen veel schade aanrichten. In bewoond gebied wordt de schade veroorzaakt aan gebouwen, bruggen, viaducten en verkeersknooppunten. Door dat dit instort vallen de meeste slachtoffers. Ook kan er brand uitbreken. Ook kunnen er landverschuivingen komen en raken er mensen bedolven. Een zeebeving ontstaat als de bodem trilt. Er komen vloedgolven. Ze ontstaan bij een kracht van minstens 8 of bij een vulkanische uitbarsting. De vloedgolven heten Tsunami. Op zee zijn ze het snelst naar de kust toe worden ze minder snel maar hoger. De hoogste golf was 85 meter. B62: Vulkanisme >bij vulkanisme kunnen 3 vormen materiaal naar buiten komen; gasvormig, vloeibaar, vast. Zolang het nog in de aarde zit is het magma, komt het buiten is het lava. Grote klonten stollen en vormen zijn vulkanische bommen, de kleine deeltjes: (vulkanisch) as. Uitbarsting is eruptie. 0 het uitgestroomde en uitgeworpen materiaal vormt rond de krater: (het uitstroomgat) een berg, een vulkaan. 0 er kunnen altijd vulkanische verschijnselen bij een dode vulkaan voorkomen dat noemen we: postvulkanische verschijnselen (post = na). □ een voorbeeld van een postvulkanisch verschijnsel zijn mineralen bronnen. B 70 : bodemerosie door water - Bodemerosie = verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag door wind en water. Door water meeste kans in: vochtige gebieden met veel reliëf. Kans klein, mits: beboste hellingen. - Oorzaak bodemerosie: de mens: ontbossing, hellingen, aanleg akkers. Wat gebeurt er bij ontbossing? Toestand van ontbossing: wortels houden bomen vast, bladeren zorgen ervoor dat regen zachtjes neerkomt, regenwater stroomt af door de grond, regelmatige wateraanvoer in de rivier. Toestand na ontbossing: bodem ligt los, regen striemt neer, regenwater stroomt over de grond. Onregelmatige overstromingen. - Hoe voorkom je bodemerosie door water? - Bossen staan of nieuwe bossen laten aanplanten - Bij landbouw zorgen dat bodem zoveel mogelijk begroeid is. – Terrassen maken. B 71: bodemerosie door wind > Bodemerosie = verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag. - weggespoeld - weggewaaid, groot in droge gebieden minder plantengroei. 0 Er zijn 2 manieren waardoor het fout kan gaan. □ Manier1: overbeweiding, als het weinig regent en op een stuk gras te veel vee graast. Het gras heeft geen kans om te groeien. Wind vrij spel □ Manier2: omploegen, mensen proberen akkers te maken dat gaat dan mis. Akkers blijven onbegroeid. Wind vrij spel en er ontstaan enorme stofstormen. 0 Verkeerd gebruik in gebieden met een onbetrouwbare neerslag: in het ene jaar regent het veel dan weer niet. In een nat jaar houdt men mee vee en bouwt men nieuwe akkers. 0 Winderosie voorkomen: □ 1: het gras niet te veel omploegen en teveel vee op laten grazen. □ 2: windsingels breekt de kracht van de wind, dat zijn rijen bomen die water krijgen door irrigratie.
B 72: rivieren >water is een van de belangrijkste stoffen op aarde. H2o komt voor in 3 toestanden: vast, vloeibaar, gasvormig. Het voortdurend overgaan van water van de ene toestand in de andere noemen we de kringloop van het water, >rivieren spelen een belangrijke rol bij de kringloop. 0 het gebied binnen de rode lijn heet het stroomgebied. 0 de rode lijn heet de waterscheiding, de definitie hiervan is dan ook: de grens tussen 2 stroomgebieden. 0 schommelingen in de waterafvoer noemen we het regiem. □ het regiem van water hangt af van wat er in het stroomgebied gebeurt. B80: Aantal, spreiding en dichtheid. Hoe meer mensen er op 1 gebied wonen, hoe meer inrichting. Daarvoor is het belangrijk dat je van een land het aantal inwoners, spreiding en dichtheid weet. Bevolkingsdichtheid is het aantal inwoners per vierkante meter. Berekening: aantal mensen gedeeld door oppervlakte. Nederland staat in de top -3 van dichtbevolkte landen. Mensen zijn niet gelijkmatig over een land verspreid. Mensen gaan zich in bepaalde delen van een land concentreren (dicht bij elkaar wonen). Dan spreken we van bevolkingsconcentratie (vb: stad). B81: Demografie. Demografie is een wetenschap die zich bezig houdt met bevolkingsaantallen en alles wat daarmee te maken heeft zoals het aantal geboortes, het aantal sterfgevallen, bejaarden, verhuizers, jongeren enzovoort. Het aantal bewoners van een gebied verandert steeds. Dan heb je te maken met natuurlijke veranderingen en migratie. Daar behoren ook sterfgevallen en geboortes bij. Migratie is het verhuizen (van het ene naar het andere gebied gaan). B82: Migratievormen. Verhuizen van het ene naar het andere gebied heet verhuizen. Je hebt buitenlandse (naar het buitenland) en binnenlandse migratie. Bij landverhuizing heb je twee termen: Emigratie (het verlaten van een land) en immigratie (het binnenkomen van een land). Bij binnenlandse verhuizing gebruiken we de termen urbanisatie (van het plattenland naar de stad verhuizen) en suburbanisatie (van de stad naar het plattenland vlak rond de stad verhuizen). BB 83 landverhuizing * Landverhuizing = Dat veel mensen uit hun land weggaan om in 1 ander land zich te gaan vestigen. Gastarbeiders = Mensen die uit arme landen naar de rijke landen komen om daar te werken. * Je hebt drie redenen om naar een ander land te verhuizen: - Economisch motief. Als je hoopt dat je in dat andere land een rijker leven hebt. - Politiek motief. Als mensen in hun eigen land in gevaar zijn. - Godsdienstig motief. Als mensen in hun eigen land hun godsdienst niet meer mogen uitoefenen.
B87 Economische Systemen • De manier waarop de productie van goederen is verdeeld is het economisch systeem. • In een kapitalistisch land wordt de productie geleid door particuliere ondernemers, dus hoeveel producten en welke. Het kapitalistische productiesysteem wordt daarom ook wel vrijemarkteconomie genoemd. • In een communistisch land wordt de productie geleid door de staat. Geen vrije ondernemers, bedrijven zijn eigendom van de staat. Een afdeling op een ministerie maakt voor elk bedrijf een productie plan. Het communistische productiesysteem wordt daarom ook wel planeconomie genoemd. • Een communistische planeconomie kan alleen maar bestaan in een dictatuur, dan hebben de bewoners namelijk geen democratische rechten. • Er waren in de 20e eeuw twee communistische wereldmachten: de Sovjet-Unie en China. Rond 1990 is het communisme daar ingestort. In China bestaat het echter nog wel, maar het land wordt langzaam aan steeds kapitalistischer. BB 94, Natuurlijke factoren en onderontwikkeling * Tropisch klimaat hoge temperatuur en meestal grote vochtigheid. * Klimaat heeft invloed op de gezondheidstoestand van de bevolking. - Bij warm weer kan op voedsel sneller rottingsbacteriën ontstaan. - In warme plassen kunnen ziekteverwekkende insecten leven. * Als het veel regent. Is er veel water in de grond waardoor voedingsstoffen in de grond al worden opgelost. * Droge klimaten zijn wel gezond. * Het probleem is alleen dat je op een droge grond geen voedsel kunt verbouwen. * Extensieve veeteelt vee dat leeft aan de rand van de woestijn waar nog een beetje gras is. B102 Slechte infrastructuur • Moderne bedrijven kunnen in ontwikkelingslanden vaak niet goed werken omdat de infrastructuur heel slecht is. • Infrastructuur = verkeersvoorzieningen die nodig zijn om een bedrijf te laten functioneren. (Inclusief post- geld- telefoon- en faxverkeer) B103 Slechte sociale structuur • Slechte sociale structuur = de goepen waaruit een samenleving is opgebouwd en de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Als de sociale structuur slecht is, dan wil dat zeggen dat de verhouding tussen bepaalde groepen mensen niet goed is. • Ontwikkelingslanden: duidelijke scheiding tussen elite en massa. • Elite: Een kleine groep zeer machtigen zowel in de economie als in de politiek. • Als de tegenstelling in landen erg groot is, is de elite een rem op de ontwikkeling. Want hoe meer rijkere hoe minder geld dat er is er voor de elite minder over. BB 106, Zelfverzorgend en commercieel * Bestaansmiddelen middelen die je nodig hebt om te leven. * Zelfverzorging het produceren van goederen voor eigen gebruik. Vroeger was in Nederland veel zelfverzorging. * Commercieel productiesysteem Als niemand meer produceert voor eigen gebruik, maar als je je spullen koopt. [commercie = handel] - Mensen worden steeds meer afhankelijk van anderen doordat niemand meer zijn eigen bestaansmiddelen produceert.
B115 Vestigingsplaatsfactoren = locatiefactoren • De belangrijkste vragen voor een geschikte locatie voor een bedrijf te zoeken: 1. Grondstoffen
2. Afzetmarkt
3. Zo laag mogelijke loonkosten
4. Goed opgeleide werknemers
5. Bereikbaarheid
6. Inectie • Grondstoffen zijn nodig voor het begin van de productie; twee hoofdgroepen: o Ruwe grondstoffen  deze zijn nog niet bewerkt. Het zijn primaire producten uit de primaire sector: melk, huiden, wol, graan, ijzererts en ruwe olie. o Halffabrikaten  Grondstoffen die al bewerkt zijn, afkomstig van andere bedrijven bijvoorbeeld accu’s en banden in de autoindustrie. • Afzetmarkt is de kopers van een product. Op verschillende schaalniveau’s: 1. Op de hele wereld
2. In bepaalde werelddelen
3. In bepaalde landen • Loonkosten zijn in de rijke landen hoog, maar in de ontwikkelingslanden laag. • Kennis is vooral technische kennis van het personeel. B116 Richten op één locatiefactor • Er zijn bedrijven waarvoor een deze factoren belangrijker is. Bijvoorbeeld grondstoffen bij de zware industrie. Bij het zoeken naar een locatie richten ze zich vooral op deze factor. • Weer andere zijn vooral gericht op de afzetmarkt, omdat grondstof aanvoer geen (duur) probleem vormt. Vaak wordt dit gevonden in dichtbevolkte gebieden en steden. • Bereikbaarheid is altijd een belangrijke factor. Je moet namelijk snel aanvoer van grondstoffen en afvoer van fabrikaten hebben. • Arbeidsintensieve fabrieken zul je in rijke landen niet vaak tegen komen omdat er veel personeel voor nodig is, wat weer betaald moet worden. In een rijk land is dit natuurlijk meer dan in een arm land (lagelonenland). • Kennisgerichte bedrijven maken gebruik van high technoglogy en hebben daarom hoog opgeleide werknemers nodig. Deze industrie maakt vooral computerchips. B117 Zware en lichte industrie • Zware industrie = vooral georiënteerd op grondstoffen. Bijvoorbeeld: zware metaalindustrie met hoogovens en staalfabrieken en de olie-industrie met raffinaderijen en chemische fabrieken. Een industrie is pas zwaar als er massale grote hoeveelheden grondstoffen voor nodig zijn (miljoenen tonnen). Dus het vervoer moet goed zijn. Daarom vind je zware industrie op twee plaatsen. 1. In oude mijngebieden, omdat daar vroeger of nu nog kolen/ijzererts uit de grond worden gehaald. Vroeger was het transport moeilijk waardoor de bedrijven in de buurt gingen zitten. 2. Aan de kust of in ieder geval aan diep vaarwater. Zodat er met schepen gevaren kan worden (voor massagoederen/bulkgoederen) en pijpleidingen (voor “nat massagoed”).
BB 120 Vervoermiddelen en vrachtgoed * Je kunt voor het vervoer kiezen uit verschillende vervoersmiddelen; vrachtauto, trein, schip en vliegtuig. * Schepen zijn het goedkoopst maar zijn ook het langste onderweg. * De trein kan ook veel vervoeren. Hij gaat sneller dan een groot schip maar ook iets duurder. * Een vrachtwagen kan niet zo veel vervoeren maar kan wel snel en van deur tot deur vervoeren. * Het vliegtuig is het snelste vervoermiddel op de lange afstand. Het is ook de duurste en je kunt er geen grote massa’s mee vervoeren. * Als we kijken naar vrachtgoed, dan zijn er vervoertechnisch twee groepen. * Om te beginnen zijn er massagoederen. Dat wordt los in de laadbak/het ruim/de tank gestort. Het overladen van het ene naar het andere vervoermiddel gaat mechanisch. Het levert dus niet veel werkgelegenheid op. * Tegenover de massagoederen staan stukgoederen. Stukgoederen zij verpakt en zijn daarna in containers gedaan. - De containers kunnen op een schip. Dan worden ze over zee vervoerd en daarna gaan ze op een vrachtwagen en kunnen ze bij de klant voor de deur afgeleverd worden. BB 125 Stadswijken * Je kunt een stad verdelen in wijken of buurten. Elke wijk heeft z’n eigen functie. Drie functies van wijken zijn: Wonen, werken en uitgaan. * Het centrum heet de oude binnenstad. Vroeger waren daar ook veel woonhuizen. Maar tegenwoordig zijn er vooral veel winkels en kantoorpanden omdat het mooi centraal ligt. De woonfunctie is dus voor een deel verdwenen. * In sommige delen van de oude binnenstad zijn helemaal geen huizen meer. Dat deel noemt men de centrale zakenwijk. * Het deel dat voor café’s, bars en discotheken wordt gebruikt heet de uitgaanswijk. * Bij de woonwijken wordt er onderscheid gemaakt tussen de volksbuurten en de dure buurten. In de volkswijken zijn de huizen oud en slecht onderhouden. De huizen in de rijke buurten zijn meestal nieuwer en goed onderhouden. Daar wonen de mensen met de betere inkomens. * Je kunt de opbouw van een stad maken zoals het figuur hieronder. * Zo’n simpele tekening met de opbouw van een stad heet een model. Zo’n model is theorie. * Nieuwe woonwijken * Oude woonwijken * Binnenstad BB 126 Etnische wijken * De VS is een immigratieland. Er zijn veel mensen naartoe geëmigreerd. Er leven veel etnische groepen door elkaar. * In de VS leeft iedere etnische groep in een eigen woonwijk. Een etnische wijk. Daar leven de etnische groepen ieder hun eigen leven. * Dat er etnische wijken ontstaan heeft te maken met de samenhang binnen een groep en de factoren van buitenaf. - De samenhang heeft alles te maken met dat mensen sociale wezens zijn en het liefst in een eigen groep leven, met mensen die dezelfde gewoontes en taal hebben. Daar voelen ze zich veilig. - Dat mensen alleen maar in hun eigen etnische wijk wonen heeft te maken met twee omstandigheden van buitenaf: * De huizen zijn daar vaak duur en ze kunnen dat niet betalen. * De mensen die in een ‘duurdere’ wijk wonen, kijken vaak op de mensen neer met een andere huidskleur. Dus mensen willen er vaak ook niet eens wonen. * In de VS bestaan de etnische wijken al heel lang omdat de VS al heel lang een immigratie land is. De landen in Europa zijn pas vanaf 1950 immigratielanden. 1 uitzondering: Al vanaf de middeleeuwen zijn er joodse wijken. In 1527 was er in Venetië een bepaalde wet dat de joden daar alleen in de wijk “getto” mochten wonen.

REACTIES

A.

A.

alle stukken die ik nodig heb zoals B63 staan er niet

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.