Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

B125 - B139

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 1232 woorden
  • 30 september 2012
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
28 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting AK B125 t/m B139


B125 Bestaansmiddelen

De dingen waarmee de mens voorziet in zijn levensbehoeften noem je Bestaansmiddelen. Bestaansmiddelen kan je verdelen in 3 sectoren, de primaire, secundaire & tertiaire sector. Tot de primaire sector behoren de bestandsmiddelen die regelrecht uit de natuur worden gehaald. Delfstoffen zijn grondstoffen en brandstoffen die uit de aarde worden gehaald. De bedrijfstakken die voor verwerking van die productie zorgen, behoren tot de secundaire sector. De tertiaire sector bestaat uit bedrijven die diensten verlenen (dienstensector).

 

B126 Landbouw

Landbouw is de manier waarop mensen voedsel produceren door gewassen te verbouwen of dieren te houden. Er zijn 4 agrarische bestaansmiddelen: akkerbouw, tuinbouw, veeteelt en bosbouw. Akkerbouw is het verbouwen van voedselgewassen en niet-eetbare gewassen. Tuinbouw is een vorm van akkerbouw met speciale tuinbouwgewassen. De tuinbouwers hebben veel minder oppervlakte dan akkerbouwers maar per hectare grond gebruiken ze veel meer kapitaal en arbeid. Een mengeling van akkerbouw en tuinbouw is grove tuinbouw (grote akkers, veel verzorging). Veeteelt is het fokken en houden van dieren voor bepaalde producten. Bosbouw is het kweken van bomen.

 

B127 De industrie

In de industrie worden de meeste goederen in massaproductie gemaakt. Er zijn twee soorten industrie. De zware industrie bestaat uit bedrijven die veel grondstoffen gebruiken. Zware industrie kun je herkennen aan uitgestrekte terreinen met veel bebouwing en opvallende inrichtingselementen. Zware industrie vind je op 3 plekken: oude mijngebieden, aan de kust of aan het eind van een pijpleiding. De meeste industrie behoort tot de lichte industrie. Dat zijn bedrijven die werken met halffabricaten of onderdelen. De eindproducten gaan regelrecht naar de markt.

 

B128 Diensten

In rijke landen is de dienstensector het belangrijkste bestaansmiddel, maar een hoog percentage dienstverleners betekent niet meteen dat een land rijk is. In ontwikkelingslanden is dat juist een teken van armoede; ze vluchten daar in de dienstensector, daardoor wordt die ook wel de vluchtsector of informele sector genoemd.

 

B129 Productiemiddelen

Om te produceren heb je drie productiemiddelen nodig: arbeid, kapitaal en natuur. Met arbeid worden de mensen bedoeld die bij de productie betrokken zijn. Mensen die betaald werk willen doen in een van de drie sectoren, behoren tot de beroepsbevolking, dus ook werklozen die op zoek zijn naar werk horen daarbij. Kapitaal omvat alle gebouwen, machines, hulpmiddelen en voertuigen die voor de productie nodig zijn. Natuur gaat over die onderdelen van de natuurlijke omgeving die nodig zijn bij de productie.

 

B130 Grondstoffen

Grondstoffen zijn stoffen waarmee een fabriek de productie begint. Grondstoffen kun je indelen in twee hoofdgroepen: ruwe grondstoffen (nog niet bewerkt, afkomstig uit de primaire sector, vooral bedoeld voor de zware industrie) en halffabricaten (al bewerkt, afkomstig van andere industriële bedrijven).

 

B131 Arbeidsintensief en kapitaalintensief

Een bedrijf dat veel arbeid nodig heeft, noemen we arbeidsintensief. Is er weinig arbeid nodig, dan heet het arbeidsextensief. Een bedrijf dat dure installaties, machines en gebouwen nodig heeft is kapitaalintensief. Instellingen zoals scholen en ziekenhuizen zijn vaak arbeidsintensief. In de rijke landen zijn de lonen hoog. Arbeidsintensieve bedrijven proberen daarom de loonkosten te drukken door mechanisatie en automatisering (vervangen van arbeid door computers en computerprogramma’s). Ook verplaatsen ze de arbeidsintensieve productie naar landen waar de lonen lager zijn: de lageloonlanden.

 

 


B132 Specialisatie en mechanisatie

In de rijke landen hebben boeren vaak een sterke specialisatie (veeteelt of akkerbouw), meestal in één product. De specialisatie wordt veranderd door twee veranderingen: de lonen zijn sterk gestegen, waardoor boeren liever mechaniseren (mechanisatie is het vervangen van mensen door machines). De machines zijn meestal gericht op één type landbouw. Door de mechanisatie zijn de boeren zich dus meer gaan specialiseren, maar er is nog een reden: Er wordt voortdurend geprobeerd de productie per hectare en per dier te vergroten. Je noemt dat intensivering. Een boer kan zijn kennis over nieuwe ontwikkelingen alleen bijhouden door zich te specialiseren. Een gevolg van specialisatie is dat de bedrijven steeds groter worden.

 

B133 Intensieve landbouw

Het gebruik van veel kapitaal en kennis om een hoge opbrengst per hectare of per dier te halen, noem je intensieve landbouw. Vier vormen van intensieve landbouw: In Zuidoost-Azië hebben boeren natte rijstbouw op sawa’s. Dat zijn akkers die onderwater staan. Er wordt waar mogelijk meer dan 1 keer per jaar geoogst. Dat kan alleen als de grond arbeidsintensief wordt bewerkt. Er wordt veel gebruikgemaakt van hulpmiddelen. Een ander voorbeeld is de glastuinbouw. Het is kapitaalintensief en kennisintensief. Ook de intensieve veehouderij is kapitaalintensief en kennisintensief. Een ander kenmerk is dat de dieren op een klein oppervlak worden gehouden. In de intensieve veehouderij is het dier een ‘machine’ en de stal is de fabriek waar hij moet werken aan een zo hoog mogelijke productie. vandaar dat de intensieve veehouderij ook wel bekend staat als de bio-industrie. Op de bio-industrie is veel kritiek doordat voor het welzijn van de dieren niet goed wordt gezorgd. Een speciale vorm van intensieve landbouw is de biologische landbouw.

 

B134 Extensieve landbouw

Extensieve landbouw kenmerkt zich door hele grote boerenbedrijven, waar weinig kapitaal per hectare wordt ingezet. Aan de inrichting van een gebied kun je goed zien of het gebruikt wordt voor intensieve of extensieve landbouw. Extensieve landbouw vind je vooral in gebieden waar natuurlijke factoren ongunstig zijn (bijvoorbeeld dat het klimaat te koud of te droog is). Soms is het mogelijk de natuurlijke factoren te veranderen. dat kan door in droge gebieden water aan te voeren en door irrigatie intensieve landbouw mogelijk te maken. De uitvinding van kunstmest maakte ook intensivering mogelijk.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Extensieve landbouw kenmerkt zich door hele grote boerenbedrijven, waar weinig kapitaal per hectare wordt ingezet. Aan de inrichting van een gebied kun je goed zien of het gebruikt wordt voor intensieve of extensieve landbouw. Extensieve landbouw vind je vooral in gebieden waar natuurlijke factoren ongunstig zijn (bijvoorbeeld dat het klimaat te koud of te droog is). Soms is het mogelijk de natuurlijke factoren te veranderen. dat kan door in droge gebieden water aan te voeren en door irrigatie intensieve landbouw mogelijk te maken. De uitvinding van kunstmest maakte ook intensivering mogelijk.

 

B135 Landbouw en inrichting

Landbouw is de grootste grondgebruiker. Soms is er een ruilverkaveling (landbouwgebieden herinrichten) nodig om de opbrengsten van het land te vergroten. Het bestaat uit de volgende maatregelen: Vergroting van akkers en weilanden, verbetering van de afwatering van drassige gronden, verharding van zandwegen en het ruilen van akkers en weilanden met een andere boer indien nodig. Tegenwoordig speelt de natuur ook een grote rol bij een ruilverkaveling. Boeren werken nu vaak (tegen betaling) mee aan het onderhoud van landschap en natuur. Ook is er meer aandacht voor recreatie. dit heet landinrichting.

 

B136 Grondstof of afzetmarkt

Waar vestigt een bedrijf zich? Het maakt veel uit hoeveel en voor wie er geproduceerd wordt. Zware industrie zoekt een locatie bij de vindplaats van die voorwerpen of een plek waar ze goedkoop kunnen worden aangevoerd. Je noemt deze bedrijven grondstofgebonden. De meeste bedrijven zijn marktgebonden. Ze zoeken een plek bij de afzetmarkt. Die bestaat uit bedrijven of mensen die het product willen kopen. Marktgebonden bedrijven kunnen hun grondstoffen namelijk zonder veel extra kosten laten aanvoeren.

 

 

B137 Arbeidsmarkt

Op de arbeidsmarkt komen vraag en aanbod van arbeid bij elkaar. Bedrijfstakken met arbeidsintensieve bezigheden zijn gericht op lagelonenlanden. Bedrijfstakken met kennisintensieve bezigheden zijn gericht op mensen met veel kennis. Om het voor gespecialiseerde en hoogopgeleide werknemers die de banen vaak voor het uitkiezen hebben het werk ook aantrekkelijk te maken, zoekt een bedrijf een vestigingsplaats met een aantrekkelijke omgeving.

 

B138 Infrastructuur

Infrastructuur betekent alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of informatie te vervoeren. Tot de infrastructuur behoren ook de voorzieningen om ´onzichtbaar´ vervoer mogelijk te maken (telefoonverkeer en datacommunicatie). Voor bedrijven is een goede infrastructuur heel belangrijk.

 

B139 Agglomeratievoordelen

Bedrijven vestigen zich graag bij elkaar. Ze profiteren van elkaars aanwezigheid. De voordelen van het bij elkaar zitten van bedrijven noem je agglomeratievoordelen. Ze doen zich het sterkst voor in stedelijke gebieden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.