Arm en Rijk

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vmbo | 3852 woorden
  • 7 juni 2017
  • 134 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
134 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting arm en rijk

Hoofdstuk 1

Arme en rijke Nederlanders

Arm en rijk in je eigen woonplaats

In Nederland zijn de verschillen in welvaart niet zo groot als in andere landen. Echte armoede komt in Nederland bijna niet voor, maar je kunt wel een onderscheidt maken tussen armere en rijkere wijken. Kenmerken van een rijke wijk:

  • Mensen met hoge inkomens
  • Dure huizen
  • Brede straten
  • Veel groen

Kenmerken van een arme wijk:

  • Mensen met lage inkomens
  • Smalle straten
  • Of verouderde flats

De woon- en leefomstandigheden verschillen, er zijn verschillen in welzijn.

Binnen een wijk zijn de verschillen tussen arm en rijk niet zo groot, omdat de wijken in een bepaalde tijd voor een bepaald deel van de bevolking is gebouwd. Om verschillen tussen wijken goed in beeld te brengen kijk je naar de volgende kenmerken:

  • Wonen: wat voor soort huizen staan in de wijk?
  • Werken: staan er kantoorpanden en fabrieken in de wijk of alleen huizen voor om te wonen?
  • Verkeer: veel of weinig openbaar vervoer? Smalle straten of brede straten? Veel of weinig parkeergelegenheid? wijkverkeer of doorgaand verkeer?
  • Recreatie: veel groen, parken en speelplaatsen.
  • Voorzieningen: veel of weinig winkels? Zijn er scholen een bibliotheek of een museum?

Rijke wijken hebben meer:

- koopwoningen

- kantoorpanden

- brede straten met veel groen

- luxewinkels dan armere wijken

Negentiende-eeuwse arbeiderswijken

Woongebieden 1945-1970

Woongebieden na 1970

Lange, eentonige rijen huizen

Hoogbouw in het groen

Veel eengezinshuizen

Slechte kwaliteit

Door hoogbouw veel ruimte voor andere bestemmingen

Speelse, gevarieerde bebouwing

Smalle straten

Bebouwingsdichtheid lager

Veel tuinen

Hoge bebouwingsdichtheid

 

Lagere bebouwingsdichtheid

 

Verschillen in de bevolking kun je beschrijven door te kijken naar de bewonerskenmerken.

Economie (inkomen, opleiding en werk): mensen met hoge inkomens en hoge opleiding of niet. Veel werkelozen of veel mensen die werken.

Samenstelling van de bevolking: veel jongeren of weinig jongeren? Veel allochtonen of veel autotonen?  Alleenstaanden of gezinnen? Paren zonder kinderen of eenoudergezinnen?

In rijke wijken wonen vaak hoogopgeleide mensen met hoge inkomens, meer autochtonen dan allochtonen. Meer gezinnen dan alleenstaanden.

2 Verandering in de wijk

De samenstelling van de bevolking is in de loop van de tijd erg veranderd. Het aandeel jongeren nam sinds 1960 af, tegenwoordig is de ontgroening gestopt. Door vergrijzing stijgen de sterftecijfers in de toekomst.  Er wonen steeds meer alleenstaanden en steeds minder grote gezinnen. Dit heet gezinsverdunning. Het groeiende aantal alleenstaanden komt door een toenemend aantal echtscheidingen, doordat mensen langer zelfstandig blijven wonen en door de vergrijzing.  Door het aandeel allochtonen dat is toegenomen is de samenstelling in Nederland ook veranderd.

De mensen die in oudere wijken leefden (vooral grote gezinnen) trokken weg naar andere nieuwbouwwijken in andere gemeenten. De bevolkingssamenstelling werd steeds eenzijdiger: mensen met een lage opleiding, weinig inkomen en vaak een allochtone afkomst bleven in de oudere wijken wonen. De leefbaarheid nam af en er trad verpaupering op.

Stadscentrum: appartementen met welgestelde ouderen. Ouderen willen graag gebruik maken van de voorzieningen die de stad biedt. Ze willen dicht bij alle voorzieningen wonen.

Opgeknapte arbeiderswijken: de wijken werden ontdekt als hippe plekken om te gaan wonen. Paren zonder kinderen trokken vooral daar naartoe. Door de aanwezigheid van allochtonen nam de welvaart en welzijn toe.

Nieuwbouwwijken: aan de rand van steden en in dorpen gingen veel gezinnen met jonge kinderen wonen.

3 Herinrichting van de wijk

De 19e -eeuwse arbeiderswijken: na de industriële revolutie was er behoefte aan woningen, maar die waren van slechte kwaliteit. Na 1980 werd aan stadsvernieuwing gedaan, waardoor de huizenvoorraad is verbeterd. In wijken waar de huizenvoorraad niet voldoet aan de woonwensen, wonen mensen met lage inkomens en er is nog steeds verpaupering.

De woongebieden 1945-1970: na de Tweede Wereldoorlog was er behoefte aan een uitbreiding van het woningaanbod. Er kwam een stadsuitbreiding en er kwamen flatwijken van na 1950. Flatwijken bleken minder succesvol te zijn als woning.

Als probleemwijken verpauperen, dan moet er gemeentenoplossingen komen. In sommige gemeente wordt voor saneren gekozen. Op de plaats van gesloopte woningen worden nieuwe woningen gebouwd. In sommige wijken worden de bestaande woningen opgeknapt(renoveren). Soms krijgen de gebouwen een andere bestemming, de overheid hoopt om zo nieuw leven in te blazen.

Met een wijkenaanpak probeert de overheid de probleemwijken te verbeteren. In het bestemmingsplan wordt geschreven wat er precies met een wijk moet gebeuren. Veel gemeenten besluiten om te saneren of door huurwoningen te koop te zetten. Dat doen ze zodat een andere bevolkingssamenstelling ontstaat en er gemengde wijken komen. Het idee is dat er hogere inkomens komen en dat trekt meer voorzieningen aan.

Hoofdstuk 2

Arm en rijk in Nederland en Europa

Verschillen in welvaart

Als je de welvaartsverschillen tussen regio’s en landen wilt meten, dan kijk je naar de volgende kenmerken:

  • Bruto binnenlands product (bbp)
  • Bbp per hoofd, bruto regionaal product (brp)
  • Brp per hoofd
  • Gebruiksgoederen
  • Armoedegrens.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Bbp is het totale inkomen van een land.

Bbp per hoofd is het gemiddelde inkomen per persoon in een land.

Brp is het totale inkomen van een regio.

Brp per hoofd is het gemiddelde inkomen per persoon in een regio.

Gebruiksgoederen: rijkere mensen kunnen meer kopen dan armere mensen. Gebruiksgoederen wordt gemeten per 1000 inwoners.

Armoedegrens: in armere landen leven meer mensen onder de armoedegrens dan in rijkere landen.

In de rijkste regio in de EU (London) is het brp per hoofd 290% meer dan het EU-gemiddelde.  De armste regio (Nord-Est) in Roemenië heeft slechts 23% van EU-gemiddelde. De verschillen in welvaart zie je terug in de beroepssamenstelling. Gebieden waar veel mensen werken in landbouw werken zijn armer, gebieden waar veel mensen in diensten werken zijn rijker.

Patronen binnen de EU in welvaartsverschillen:

  • Landen in West-Europa hebben hogere inkomens dan landen in Oost-Europa.
  • Zuid-Europa heeft meer armere regio’s dan Noord- en West-Europa.
  • Het gebied rond de hoofdstad is vaak het rijkst, gebieden aan de grenzen van de landen zijn vaak het armst.

Een Nederlander verdiend gemiddeld 30% meer dan het Europese gemiddelde. De Randstad is rijker dan de rest van Nederland. Gebieden in Oost-Groningen zijn het armst. Verschillen binnen Nederland zijn kleiner dan de verschillen binnen de EU.

2 Verschillen in welzijn

Welzijn meet je met Human Development Index (HDI). HDI meet de gemiddelde prestaties van en land op basis van: onderwijs, gezondheidszorg, en levensstandaard.

1 Onderwijs: veel of weinig analfabetisme, hoeveel jongeren en kinderen naar school?

2 Gezondheidszorg: wat is de levensverwachting? Hoe hoog is de zuigelingensterfte?

3 levensstandaard: hoeveel goederen en diensten die voor een bepaald inkomen kunt krijgen.

Een andere manier om welzijn te meten is kijken naar het geluksgevoel. Hoe hoger het welzijnsniveau, hoe gelukkiger je voelt. Binnen Europa in Nederland is het welzijnsniveau erg hoog.

Er zijn verschillen tussen mensen en gebieden. In Nederland verschillen de opleidingsniveaus van elkaar. Allochtonen volgen vaak een lagere opleiding dan autochtonen, maar de achterstand halen ze vaak in. Er zijn verschillen tussen stad en platteland. In de stad is het voorzieningsniveau hoger dan op het platteland. Er zijn ook meer verschillende soorten scholen. Mensen gaan nu steeds vaker dood aan welvaartsziekten dan vroeger.

In een aantal Europese landen is de levensverwachting gedaald en dat komt door de slechte gezondheidzorg. In Oost-Europa zijn de welvaart en het welzijn lager dan West-Europa.

3 verklaar de Europese verschillen

Als je kijkt naar welzijn dan zijn de verschillen tussen Zuid-Europa en West-Europa niet zo groot. Om de verschillen te verklaren kijken we naar de politiek, economie en de bevolking. Politieke ontwikkelingen hebben de economie sterk beïnvloed.

Noord- en West-Europa hebben een lange traditie van democratie. Mensen hebben de mogelijk om zelf hun leiders te kiezen. Noord- en West-Europa ontwikkelden een welvarende economie.  Daardoor ontstonden grote welvaartsverschillen.

In Zuid-Europa hebben landen lange tijd dictatuur gehad. De leiders bleven met geweld aan de macht. Dit heeft de ontwikkeling van Zuid-Europa belemmerd. Economie bleef voor een groot beperkt door landbouw, waar minder mee verdiend kan worden.

Oost-Europese landen hebben tot 1991 communistische leiders gehad. De inkomensgelijkheid ging ten koste van de vrijheid en het ondernemerschap van mensen. Door de beperkte afzetmarkt kon men niet veel investeren in industrie of diensten, waardoor de economie achterliep.

De bevolking in de EU groeit steeds langzamer er zijn wel grote verschillen. In het oostelijke gedeelde van de EU worden minder kinderen geboren per vrouw. In Roemenië en Bulgarije is de zuigelingensterfte hoger dan in Nederland want daar is de gezondheidszorg slecht.

Na de Tweede Wereldoorlog zijn landen in de EU gaan samenwerken. Op dit moment bestaat de EU uit 27 landen. Het doel van de EU is vrede, welvaart en vrijheid voor alle burgers brengen. Landen betalen contributie om lid te mogen zijn, maar daarmee kunnen landen wel gebruikmaken van maatregelen om welvaart en welzijn te vergroten. De EU investeert ook in welzijn bijv. onderwijs en cultuur. Hierdoor worden de verschillen binnen de EU kleiner.

4 invloed van de EU op welvaart en welzijn

De leiders van de landen in de EU wilde meer welvaart voor alle landen. Samenwerken binnen de EU heeft alle inwoners meer welvaart gebracht. De EU streeft naar vrij verkeer van personen, goederen en diensten, zonder beperkende tarieven en bepalingen. Door de EU kunnen grensoverschrijdende problemen beter worden aangepakt.

Nederland betaald meer geld aan de EU dan dat Nederland terugkrijgt. Nederland heeft een open economie en profiteert van de groeiende arbeids- en afzetmarkt. Door de uitbreiding van de EU neemt de handel toe.

De uurlonen in de nieuwe lidstaten van de EU zijn lager dan in Nederland, de productiekosten zijn ook lager. Bedrijven trekken weg om daar producten te laten maken en dat levert nieuwe werkgelegenheid voor Nederland. De nieuwe lidstaten kunnen zich snel ontwikkelen en er kan met dit deel van de EU gehandeld worden. Als consument krijgen we goedkopere producten uit de nieuwe lidstaten.

De mensen kunnen door het vrije verkeer van personen in de EU zich makkelijk vestigen waar ze maar willen.

Om meer welvaart voor alle inwoners te krijgen, is er een stimuleringsbeleid. Dat is een beleid die achtergebleven bewoners uit arme regio’s helpt om meer welvaart te krijgen. Veel regionale ontwikkelingsgebieden in Oost-Europa krijgen extra steun, maar Nederland krijgt ook steun. Projecten worden gefinancierd op het gebied van onderwijs en werk, de verschillen in de EU worden kleinen. 

5 De ontwikkeling van Nederland

Nederland staat in de top 10 met het hoogste bbp per hoofd. Nederland stond op de derde plek wat betreft welzijn.

Welvaart: tussen 1990 en 2010 is er bijna alleen een economische groei gekend, het ging toen goed met de wereldeconomie. Nederland is als handelsland erg afhankelijk van de wereldeconomie.

Welzijn: Nederland scoort met welzijn hoog omdat we gedegen overheidsbeleid hebben. Sinds 1901 moeten alle huizen voldoen aan een minimale kwaliteit en sinds 1957 krijgen alle ouderen een ouderdomsuitkering. De overheid heeft maatregelen getroffen op het gebied van ziektekostenverzekering, werkeloosheid, arbeidsgeschiktheid en onderwijs.

Hoofdstuk 3

Arm en rijk in de VS en Nigeria

Arm en rijk in de VS

De VS heeft een bbp van meer dan 10 biljoen euro en is het rijkste land ter wereld. Ongeveer een kwart van de Amerikaanse inkomsten is 1% van de bevolking. De binnenlandse ongelijkheid is groot in de VS. Veel mensen geloven in de American Dream: van krantenjongen tot miljonair.

Veel mensen in de VS zijn arm en hebben een lage koopkracht. Koopkracht is gemiddeld weinig kopen. Meer dan 10% van de bevolking leeft op voedselbonnen. De levensverwachting van armen is lager dan de levensverwachting van de rijkeren in de samenleving. De zuigelingensterfte is bij arme gezinnen hoger dan bij rijke gezinnen. De verschillen kan je terugzien tussen de staten in de VS.

Om de binnenlandse ongelijkheid te verklaren kijk je naar: politiek, economie en maatschappij.

Politiek: iedere staat in de VS mag zijn eigen beleid opzetten. De verschillen tussen de staten kan je vergelijken met de verschillen tussen de landen in Europa. In de VS is de sociale zekerheid minder en de uitkeringen en de minimumlonen zijn lager.

Economie (inkomen en werkgelegenheid): in gebieden waar het aandeel van landbouw hoog is, zijn de inkomen lager. Waar mensen in diensten werken, zijn de inkomens hoger.

Maatschappij: doordat de zwarte bevolking lange tijd gediscrimineerd is, heeft de groep een maatschappelijke achterstand opgelopen. ‘Hoe hoger opgeleid, hoe meer inkomen’, geldt in de VS sterker dan in Nederland.

2 landbouw en voedselproductie in de VS

Er zijn veel gebieden met ondervoeding, maar er zijn gebieden met overvoeding. je hebt twee soorten ondervoeding:

Kwantitatieve honger: door misoogsten of droogte is er te weinig voedsel, mensen krijgen honger. Hongersnood kan leiden tot een sterfteoverschot.

Kwalitatieve honger: gebieden met genoeg voedsel, maar te eenzijdig. Alleen maar hetzelfde eten, je wordt eerder ziek en het sterftecijfer is hoger.

In de VS is er sprake van overvoeding, de mensen hebben een slechte leefwijze. Per jaar overlijden veel Amerikanen aan welvaartsziekten. Door eenzijdig dieet met weinig groenten is soms ook sprake van kwalitatieve honger.

Een van de rechten van de mens is voedselzekerheid. Bij voldoende voedselzekerheid weet je zeker dat je dagelijks voldoende, gezond en veilig voedsel kunt eten. De regering van de VS heeft maatregelen voor de voedselzekerheid genomen.

Voldoende voedsel: landbouwsubsidies stimuleren boeren om genoeg voedsel te produceren.

Gezond voedsel: ouders en kinderen leren over gezond voedsel, vooral om overgewicht tegen te gaan.

Veilig voedsel: de overheid heeft regels opgesteld voor de kwaliteit van het voedsel, bijvoorbeeld voor het gebruik van gifstoffen bij de teelt van groente. Niemand wilt groente waar gif opgespoten is.

Het streven naar voedselzekerheid heeft vooral in de landbouw veel effect gehad. Boeren zijn zich gaan specialiseren in bepaalde producten. Door schaalvergroting zijn ze meer gaan produceren. De arbeidsproductiviteit per hectare en per mens is daardoor toegenomen. Vroeger verbouwden boeren alleen voedselgewassen, deels voor eigen gebruik. Tegenwoordig produceren de VS veel meer handelsgewassen, die voor een belangrijk geëxporteerd worden. De opbrengsten van landbouw lopen in miljarden euro’s. In elk gebied heeft de landbouw haar eigen specialisatie, gebaseerd op klimaat en landschap. Delen van de VS worden gebruikt voor: zomertarwegebied, kerngebied, tarwe en melkveeteelt.

3 wereldwijde invloed van de VS

Tussen landen zijn grote verschillen in welvaart. Twee miljard mensen leven van minder dan twee dollar per dag in ontwikkelingslanden. In rijke landen is het bbp per hoofd meer dan 200 dollar per dag. De samenstelling van beroepsbevolking veranderd als landen zich ontwikkelen. Mensen gaan meer consumeren en de vraag naar allerlei producten wordt hoger, de industriële sector groeit daardoor. Het aantal gebruiksgoederen stijgt, de economische groei is ingezet. In sommige Afrikaanse landen leven mensen nog steeds van de traditionele landbouw.  Dat verklaart waarom veel Afrikaanse landen achterlopen in de economische ontwikkeling. 

Rijke landen hebben meer invloed in de wereld dan arme landen. De VS behoort tot die landen en heeft grote invloed op twee terreinen:

Politiek: de VS heeft een sterk leger. De VS heeft sinds 1945 al tientallen keren hun leger ingezet om belangen te verdedigen. De VS geeft jaarlijks een groot bedrag uit aan ontwikkelingshulp. Bij hongersnood stuurt de USAID-voedselpakketten. VS is een belangrijk lid van de Verenigde Naties, waar wereldwijde afspraken tussen landen worden gemaakt. De VS hebben ook een vetorecht, net als enkele andere rijke landen. Als de VS niet eens is met een voorstel voor een besluit, dan gaat het ook niet gebeuren.

Economie: De VS voeren economische maatregelen uit die de handel tussen beïnvloeden. Er worden invoerrechten vastgesteld voor producten die ook in de VS worden gemaakt. Producten worden met een belastingmaatregel duurder gemaakt voor de Amerikaanse markt. De handelsbelemmeringen zijn vaak niet in het voordeel van arme landen. De VS beïnvloed ook grote bedrijven (multinationals). Veel hoofdkantoren van de multinationals staan in de VS gevestigd, vanuit daar wordt bepaald wat, hoeveel en waar geproduceerd wordt. De bedrijven hebben grote invloed op de wereldeconomie. 

Veel arme landen zijn afhankelijk van de beslissingen die in de VS wordt genomen. Ze zijn afhankelijk van de export van grondstoffen of landbouwproducten, waarvan de prijs door de wereldmarkt wordt bepaald. Soms kunnen de arme landen zich niet veroorloven om de handelsrelaties met rijke landen te verbreken. Dat zou verlies van inkomsten betekenen en die inkomsten hebben ze juist hard nodig.

4 landbouw in de VS en Nigeria

Vroeger werden veel handelsgewassen verbouwd en geëxporteerd, nu zijn aardolie en aardgas de belangrijke exportproducten. Belangrijke gewassen voor de Nigeriaanse exportlandbouw zijn rubber, cacao, palmolie en katoen. 70% van de beroepsbevolking werkt in de landbouw, waar ze weinig geld mee verdienen. In het grootste deel van het land leven mensen van minder dan 5 dollar per dag. Dat maakt concurreren in de wereldeconomie erg lastig voor de boeren.

Rijken landen als de VS hebben op verschillende manieren invloed op de landbouw in Nigeria:

Landbouwbeleid: boeren krijgen subsidies van de overheid. Het idee was om genoeg voedsel te produceren, maar de subsidies leidde tot overschotten aan landbouwproducten. Amerikaanse boeren produceren te veel katoen, waardoor de wereldmarktprijs van katoen laag is. De Amerikaanse boeren hebben hier weinig last van, want de boeren krijgen exportsubsidies. Hiermee kunnen ze overschotten op de wereldmarkt dumpen. Nigeriaanse boeren hebben hier wel last wel, want de overheid heeft het geld niet om de boeren te kunnen subsidiëren. Het is moeilijk voor de Nigeriaanse boer om zich verder te kunnen ontwikkelde.  

Handelsbeleid: Nigeria heft net zoals de EU en de VS  invoerrechten op de landbouwproducten, zodat de overschotten van de EU en de VS niet in Nigeria worden gedumpt. Met de invoerrechten worden de producten kunstmatig duurder gemaakt en zullen consumenten eerder voor binnenlandse producten kiezen.

Multinationals: groot deel van de exportlandbouw in Nigeria is in handen van de buitenlandse bedrijven, die de grondstoffen naar rijke landen vervoeren om ze daar te verwerken en te verhandelen. De opbrengsten gaan voor een groot deel naar de VS.

Rijke en arme landen onderhandelen samen om handelsbelemmeringen af te schaffen. Men streeft naar een wereldeconomie waarin sprake is van volledige vrijhandel. In de EU en VS kopen steeds meer mensen fairtrade-producten. Dat zijn producten waar een eerlijke prijs voor betaald is en waarmee boeren meer kunnen investeren.

Nigeria krijgt ontwikkelingshulp van de EU en VS. Schulden van Nigeria worden aan rijke landen kwijtgescholden. Dit biedt mogelijkheden om het land op te bouwen op het gebied van onderwijs, gezondheidzorg en politiek.

5 olie in Nigeria

Aardolie is de belangrijkste natuurlijke hulpbron. Nigeria is de grootste olieproducent van Afrika en heeft nog veel reserves in de grond in de Nigerdelta. Door de overvloed van olie is Nigeria afhankelijk geworden van de opbrengsten van de olie. De elite profiteert van de oliewinning en dat leidt vaak tot corrupte situaties. Door de eenzijdige afhankelijkheid van olie is het land erg gevoelig voor prijsschommelingen op de wereldmarkt. Oliewinning zorgt ook voor veel milieuproblemen. Er worden veel aanslagen gepleegd op de werknemers van buitenlandse bedrijven en op de olieleidingen. De winning van olie levert jaarlijks miljarden dollars op. De stijging van de olieopbrengsten leidt tot stijging van het bbp per hoofd.

6 gezondheid in Nigeria

PharmAcces is een organisatie die multinationals ondersteunt met gezondheidzorg voor werknemers en hun familieleden. Deze organisaties richten zich op het bestrijden en voorkomen van hiv/aids. PharmAcces richt zich verder op het verbeteren van de kwaliteit van zorginstellingen. De Amerikaanse organisatie USAID is ook actief in Nigeria. USAID helpt de overheid om meer goede gezondheidszorg voorlichting te bieden bij de bestrijding van armoedeziekten. USAID verstrekt ook malarianetten, die je over je bed kunt hangen tegen de muggen. Muggen zijn de overdragers van malaria, het is een tropische ziekte voor veel Nigerianen. USAID geeft verder voorlichting over ziekten via onderwijs.    

 

Begrippenlijst

Hoofdstuk 1

Allochtoon = iemand die geboren is in het buitenland of waarvan minstens één van de ouders in het buitenland geboren is.

Autochtoon = iemand die in zijn of haar woongebied is opgegroeid en er is blijven wonen.

Bebouwingsdichtheid = gemiddeld aantal huizen per km2

Bestemmingsplan = nauwkeurig plan voor de inrichting van de ruimte in een gemeente, waaraan iedereen zich moet houden.

Gezinsverdunning = daling van het aantal mensen per huishouden.

Leefbaarheid = hoe mensen het dagelijks leven in een buurt of wijk ervaren.

Ontgroening = afname van het percentage jongeren.

Renoveren = het opknappen van slechte woningen.

Restaureren = het opknappen van oude huizen in de oorspronkelijke staat.

Saneren = sloop van slechte woningen, gevolgd door nieuwbouw.

Stadsvernieuwing = aanpak om de leefbaarheid in wijken te vergroten.

Vergrijzing = toename van het percentage mensen van 65 jaar en ouder.

Voorzieningen = dienstverlenende activiteiten waar alle mensen in een gebied (tegen betaling) gebruik van kunnen maken, bijvoorbeeld winkels, horeca, transport of gemeentelijke voorzieningen.

Welvaart = de economische rijkdom van een gebied.

Welzijn = de woon- en leefomstandigheden in een gebied.

Wijkenaanpak = plan van de Nederlandse regering om probleemwijken op te knappen.

 

Hoofdstuk 2

Armoedegrens = het aandeel inwoners van een land dat in arme omstandigheden leeft.

Bbp per hoofd = het gemiddelde inkomen per inwoner van een land.

Beroepsbevolking = deel van de bevolking tussen 15 en 65 jaar (werkend en werkloos) dat in staat is betaalde arbeid te verrichten.

Brp per hoofd = het gemiddelde inkomen per inwoner van een gebied of regio.

Brp per hoofd = het gemiddelde inkomen per inwoner van een gebied of regio.

Bruto binnenlands product (bbp) = het totale inkomen van een land.

Bruto regionaal product (brp) = het totale inkomen van een gebied of regio.

Communisme = politiek en economisch systeem in een land waarbij gestreefd wordt naar zo veel mogelijk gelijkheid.

Dictatuur = bestuur van een land waarbij één persoon alle macht heeft.

Gebruiksgoederen = goederen (bijvoorbeeld bestek, een scooter of computer) die je gebruikt bij handelingen in het dagelijks leven.

Human Development Index (HDI) = manier om het welzijn tussen landen te meten aan de hand van onderwijs, gezondheidszorg en levensstandaard.

Levensverwachting = gemiddeld aantal jaren dat je te leven hebt.

Regionale ontwikkelingsgebieden = gebieden binnen de EU die extra steun krijgen.

Stimuleringsbeleid = subsidies van de EU voor gebieden om de welvaart te verhogen.

Welvaartsziekten = ziekten waaraan mensen doodgaan omdat ze door betere voorzieningen langer leven, zoals hart- en vaatziekten of kanker.

Zuigelingensterfte = gemiddeld aantal levendgeborenen dat sterft in het eerste levensjaar.

Hoofdstuk 3

Arbeidsproductiviteit = opbrengsten per mens in de landbouw.

Armoedeziekten (gt) = ziekten die ontstaan doordat de middelen ontbreken om ze te bestrijden.

Binnenlandse ongelijkheid = inkomensverschillen tussen de gebieden in een land.

Dumping = het afzetten van goederen op de buitenlandse markt om overschotten kwijt te raken, tegen lage prijzen.

Exportlandbouw = landbouw, waarbij met name handelsgewassen worden verbouwd voor de buitenlandse markt.

Exportsubsidies = als de overheid producenten extra geld geeft om hun producten te kunnen exporteren.

Fairtrade = handel waarbij de producent een eerlijke prijs krijgt voor zijn product.

Handelsbelemmeringen = economische maatregelen die de handel tussen landen beïnvloeden.

Handelsgewassen = gewassen die worden verbouwd met de bedoeling om ze te verhandelen voor consumptie.

Invoerrechten = extra geld dat landen vragen om goederen te mogen invoeren.

Koopkracht = je inkomen, omgerekend naar de hoeveelheid goederen en diensten die je ervoor kunt kopen.

Kwalitatieve honger = als je wel genoeg, maar te veel eenzijdig eet.

Hoofdstuk 3

Kwantitatieve honger = als je te weinig eten hebt.

Multinational = grote onderneming die in veel landen actief is.

Ondervoeding = als mensen te weinig voedsel hebben.

Ontwikkelingshulp = hulp van rijke landen aan de arme landen.

Ontwikkelingsland = land waar de ontwikkelingshulp gemiddeld laag is, waardoor een deel van de bevolking in armoede leeft (ook wel derdewereldland genoemd).

Overvoeding = als mensen te veel voedsel hebben.

Schaalvergroting = grotere hoeveelheden produceren met bijvoorbeeld machines.

Specialiseren = zich toeleggen op één product.

Tropische ziekten (gt) = ziekten die zich onder warme en vochtige weersomstandigheden snel kunnen verspreiden.

Voedselgewassen = gewassen die bedoeld zijn voor consumptie.

Voedselzekerheid = genoeg voedsel voor iedereen in een land.

 

REACTIES

Darryl

Darryl

Hallo, waarom is het lastig om te bepalen of een land arm of rijk is

3 maanden geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.