Amerika (B 24 - B 83)

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 2018 woorden
  • 13 november 2002
  • 150 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
150 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
B 24 – breedteliggingen en temperatuur

De breedteligging van een plaats is van grote invloed op de temperatuur. Op hoge breedte is het kout, op lage breedte is het warm. Dat is in verbant met de hoogte van de zon. In de tropen (lage breedte) staat midden op de dag de zon heel hoog. De zonnestralen vallen dan bijna loodrecht op het aardoppervlak, die geven veel warmte. In de poolstreken (op hoge breedte) komt de zon nooit ver boven de horizon, schuine zonnestralen geven veel minder warmte. Vandaar de temp verschillen.

B 25 – Zonnestand en temperatuur.

Hoe komt het dat de zon bij de evenaar loodrecht staat en bij de polen schuin? Heel simpel: zon, zonnestralen, aarde is bol, hoe dichter na polen hoe schuiner de zonnestralen. Hoe komt het dat schuine zonnestralen minder warmte geven dan rechte? Omdat bijv je hebt 2 stralen de ene bij de polen de ander op evenaar. Dan moet ie bij de polen veel groter vlak warm maken en word de warmte verspreid. Er is nog een oorzaak, in de dampkring bevinden zich wolken en stofdeeltjes die een deel van de zonnestralen terugkaatst, en schuine zonnestraal moet veel langere weg afleggen dan een rechte.

B 26 – Hoogteligging en temperatuur

Als de stralen van de zon op het aardoppervlak vallen geven ze hun warmte af. Het opgewarmde oppervlak begint nu ook warmte uit te stralen en deze stralen verwarmen de lucht wel. Het wordt dus van onderaf verwarmd en hoe hoger op een berg hoe kouder.

B 27 – Land of water en temperatuur.

Het verschil van temp is heel anders bij land en water er zijn 2 dingen waar je aan moet denken. Land word sneller warm dan water maar ook sneller koud.
Dat verschil in temp heeft ook gevolgen op de lucht erboven, boven de zee zal de lucht temp nooit erg hoog en ook niet erg laag zijn. De temp verwisselingen verloopt heel geleidelijk, de zee heeft dan ook een matigende invloed op de natuur. Boven land kan de temp erg koud maar ook warm worden. De temp verwisselt ook heel snel.

B 27 – windrichting en temperatuur.

Windrichting is van grote invloed van de temp. In de Nederlandse winter brengt een noordoosten wind vorst en een zuidwesten windt dooi. Zomers zorgt de oostenwind in Nederland voor warmte en de westenwind voor afkoeling. Dat heeft te maken met de herkomst van de winden. Onze oostenwind is afkomstig van het vasteland van europa, het is een landwind. De westenwind komt van de Atlantische oceaan, het is een zeewind.
Aanlandige winden: zeewinden
Aflandige winden: een aanlandige landwind.
Een aanlandige wind heeft in de zomer een ander effect op de temp dan in de winter.
Bij een aanlandige wind word het in de zomer minder warm (verkoeling) en in de winter minder koud (dooi)
Bij een aflandige wind word het in de zomer warmer(een hittegolf) en in de winter kouder (dooi)

B 29 – zeestromen en temperatuur.

Zeestromen ontstaan doordat wind boven zeewater langdurig dezelfde richting uitwaait. Zeestromen kunnen warm zeewater uit de tropen naar de poolstreken voeren. Ze kunnen ook oud poolwater naar warmere streken brengen. Een zeestroom kan daardoor veel invloed hebben op de temp. V.b: hammerfest ligt op 70° NB, je zou verwachten dat het ‘s winters 30° vriest. Maar het is er maar enkele graden onder nul. De oorzaak is dat er voor de Noorse kust een warme zeestroom loopt. Elke zeestroom heeft een naam, die voor Noorwegen heet de Golfstroom. Hij brengt warm water uit de golf van Mexico naar de westkust van europa. Het aanlandige westen winden blaast warme lucht naar Scandinavië, het Scandinavische hoogland zorgt ervoor dat de zeelucht niet diep het land binnen kan dringen.

B 30 – Gebergten als temperatuurscheiding.

Wind, warm of koud kan gehinderd worden door een gebergte. Bijv: Scandinavië in de winter. De golfstroom brengt warmte uit de tropen naar de Noorse kust, die word tegen gehouden door t Scandinavisch hoogland. Alleen de Noorse kustplaatsen profiteren er van, de haven vriezen niet dicht. Aan de anderekant van t gebergte, zweden dus blijft het koud, havens aan de Zweedse oostkust vriezen daardoor wel dicht. Het Scandinavische hoogland werkt als scheidingsmuur tussen de klimaten van Noorwegen en zweden. Langs de Noorse kust is het 0 tot -5 graden en aan de Zweedse kant 10°c kouder. Zomers in zweden hebben ze weer profijt. De koele zeelucht word dan tegen gehouden daardoor zijn de Zweedse zomers warmen dan de Noorse.

B 35 – Ontstaan van neerslag.

De dampkring bestaat uit lucht, in die lucht zit ook water. Soms onzichtbaar als waterdamp soms zichtbaar in de vorm van druppels of ijs.
Wolken: zichtbare druppels of ijs die in de lucht blijven zweven.
Neerslag: water in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring op aarde neerslaat. Vaste vorm is sneeuw en hagel en vloeibare vorm is regen en mist. Hoe ontstaat neerslag.
Koude lucht kan minder water bevatten dan warme lucht, als het warm is verdampt er veel water en raakt de lucht vol damp. Die damp is onzichtbaar. Als die lucht daarna afkoelt zit er te veel waterdamp in. Dat teveel damp verandert in zichtbare water druppels of sneeuwvlokken. Die kunnen op de aarde neervallen als neerslag. De lucht wordt kouder als hij gedwongen word te stijgen. Dat kan gebeuren bij een gebergte. De windkant van het gebergte heet de loefzijde, aan de loefzijde stijgt de lucht, die koelt af en brengt regen en sneeuw. De andere kant van het gebergte heet de lijzijde. De lijzijde is dus de kant die uit de wind ligt. De lucht daalt daar en word warmer. Aan die kant is het dus droog. Het gebied achter de berg ligt in de regenschaduw.

B 50 – Droge gebieden.

Droge gebieden zijn heel ongelijk over de wereld verdeeld, ze zijn onderling ook heel verschillend. Sommige zijn onbegroeid: dat is puur woestijn, de andere zijn min of meer begroeid, dat zijn woestijnsteppe.
We noemen een gebied droog als er te weinig neerslag valt voor akkerbouw. Droge gebieden zijn meerstal dun bevolkt en nauwelijks ingericht. 2 manieren om tog aan water te komen: uit de grond of van ergens anders. Water van ergens anders wordt soms wel door de natuur gebracht, v.b de nijl. In de V.s brengen mensen het zelf door middel van enorme pijpleidingen, die honderden kilometers naar woestijnsteden zoals Las Vegas. Dat kost veel geld en het kan dus alleen in een rijk land. In droge gebieden gaat naar de randen toe iets groeien en word het wat vochtiger, daar valt dus wat regen. Wat erger is, is dat die regen onbetrouwbaar is. Jaren achter elkaar valt er redelijk wat en dan plotseling een paar jaar niet. De woestijn wordt dan groter. Ook het vee moet van de steppe leven, als er te veel dieren grazen, we noemen dat beweiding, worden zelfs de wortels opgegeten. De plantengroei heeft dan geen kans om zich te herstellen. Dat heet verwoestijning.

B 56 – Reliëf

De aarde is een van de 4 planeten met een stenen korst, het vertoon een reliëf: hoogteverschillen in het landschap. Er zijn 4 verschillende reliëf vormen.
 Hooggebergte: meeste toppen hoger dan 1500 m. V.b Rocky Mountains in Amerika.
 Middelgebergte: meeste toppen tussen de 500 en 1500 m. v.b zwarte woud.
 Heuvelland: meeste toppen tussen 200 en 500m.
 Laagland: meeste toppen lager dan 200m

B 66 – Erosie

Erosie: het afscheuren en uitscheuren van hard gesteente door met verweringspuin geladen water, ijs of wind.
Door rivier erosie en gletsjer erosie kunnen dalen wel kilometers diep zijn. The Grand Canyon is een voorbeeld daarvan.

B 68 – Geologische geschiedenis.

De wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van de aardkorst is de geologie. Geologen houden zich bezig met geologische processen zoals de vervorming van bergen door endogene krachten als plooiingen, en de afbraak ervan door exogene krachten als verwering en afvoer van verweringsmateriaal. Maar het duurt meestal miljoenen jaren voor bijv: het opvullen van een zee met 1000m verweringsmateriaal. De namen van de 3 belangrijkste tijdperken zijn: Paleozoïcum, mesozoïcum en kenozoïcum. In de geologische geschiedenis zijn er enkele tijdperken geweest waarin nieuwe gebergten ontstonden, dat gebeurde voor het laatst zo’n 65 miljoen jaar geleden. Uit die tijd komen de alpen, de himalaya en de Rocky Mountains. We noemen dat jonge gebergten. Er zijn ook veel oude gebergten, v.b: appalachen er zijn geen hoge toppen en geen scherpe kammen, de dalen zijn voor een deel opgevuld met verwerings materiaal. Het is door de exogene krachten al erg afgesleten. Bij jonge gebergten is dat niet het geval die hebben nog hoge toppen etc…………

B 82 – Migratievormen.

Verhuizen van het ene gebied naar het andere gebied heet migratie. Buitenlandse en binnenlandse migratie. Bij buitenlandse migratie verhuis je dus naar een ander land. bij landverhuizing gebruiken we 2 termen:
Emigratie en immigratie. Emigratie is het verlaten van het land. en immigratie is het binnenkomen van het land.
Bij binnenlandse migratie gebruiken we de termen urbanisatie en suburbanisatie.
Onder urbanisatie verstaan we het verhuizen van het platteland naar de stad (urbus = stad)
Onder surbanisatie verstaan we het verhuizen van de stad naar het platteland vlak rond de stad. Daar liggen dorpjes die door toeloop van stedelingen uitgroeien tot voorsteden van de naburige grote stad. De engelse term voor voorsteden is suburbs. Daarom spreken we van suburbanisatie.

B 83 – Landverhuizing.

In de 19e eeuw namen tientallen miljoenen landverhuizers de bood van Europa naar amerika. In de helft van de 20e eeuw trokken vele miljoenen gastarbeiders van arme landen, zoals de landen rond de Middellandse Zee ne mexico naar rijke gebieden zoals west-Europa en VS. Mensen hebben verschillende motieven om van het ene land naar het andere te verhuizen, die zijn te verdelen in drie hoofdgroepen.
Economisch motief: men hoopt dat in het andere land meer werk is en meer te verdienen valt dan in het vaderland. Daarom trokken Europeanen naar de VS.
Politieke motief: vluchtelingen die bijv in hun vaderland met de dood bedreigt worden. Soms vluchten ze zelf soms worden ze weggejaagd.
Godsdienstige motieven: miljoenen mensen zijn naar een ander land verhuist omdat ze in hun eigen land hun eigen godsdienst niet mochten uitoefenen.

§ 5 Land van dee onbegrensde mogelijkheden.

De eerste immigranten in de V.S vestigden zich aan de kust in het noordoosten. In 1800 begon de immigrantenstroom sterk te groeien.

Lijn New York naar Los Angeles.

 In het oosten ligt de kustvlakte, smal in het noorden maar breed in het zuiden. Het gebied is erg geschikt voor landbouw, de bodems zijn vruchtbaar, er valt voldoende regen en er is nauwelijks reliëf. De Apalachen is een middel gebergte gem. 500-1500 meter hoog. De apalachen is een oud gebergte: de bergen hebbe dus geen spitse toppen. Vooral de hogere delen zijn bebost maar in de brede dalen liggen ook landbouwgronden
 Dan kom je in de centrale laagvlakte (200-500m) van oost naar west is de vlakte onge 1600km. Kaarsrechte wegendoor een grootschalig landbouwlandschap. De bodum is er vruchtbaar en er valt voldoende regen voor producten zoals mais en sojabonen. Dit landgebied staat bekent als de Cornbelt (maisbelt)
 dan gaat t landschap over in een hoogvlakte en het word er droger, deze vlaktes noemden ze de great plains of prairies, er werd daar door vee gegraast. Nu door het gebruik van sterke tarwesoorten, die langdurige droogte kunnen overleven is er nu ook akkerbouw mogelijk. Er liggen dan ook rijke grootschalige tarwegebieden: de wheatbelt (tarwegordels).
 Aan de westkant worden de great plains begrensd door een hooggebergte met spitse toppen: the rocky mountains (= rotsgebergte) het is net als de alpen een jong gebergte: sommige toppen zijn er meer dan 4000m hoog. Op die hoogte blijft sneeuw altijd liggen.
 Tussen de rocky mountains in het oosten en de Sierra nevada en de Cascade Range in het westen liggen hoogvlakten, die bekent staan als hoge bekken. Het zijn plateaus van onge 1500m hoog. Het is er kurkdroog.
 Langs de kust van de grote oceaan ligt het kustgebergte (the coastal Range) dat de stille zeewind opvangt. Het regent er dan ook veel maar de 100km brede langgerekte vallei achter dit gebergte ligt in de regenschaduw. Daar valt niet meer neerslag dan 200-500mm per jaar. Ook de gebergten bij de westkust zijn jonge gebergten. Het is opmerkelijk dat deze gebergten in de richting noord zuid liggen.

REACTIES

E.

E.

Buurlanden van Amerika

De buurlanden van Amerika zijn Mexico en Canada.

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.