Aardrijkskunde hoofdstuk 1
Aantekeningen:
Warme lucht stijgt op (lage drukgebied) koelt af en daalt weer (hoge drukgebied). Een hoge drukgebied stroomt dan naar een lage drukgebied. Iets wat wij voelen als wind
Gemiddelde luchtdruk is 1013 hectoPascal.
Hoge- en lage drukgebieden
- De atmosfeer word door zwaartekracht naar de aarde getrokken en heeft dus gewicht
De wet van Buys Ballot
- Teveel aan lucht in hoge drukgebieden stroomt langs het aardoppervalak naar lage drukgebieden
- Dit voelen wij als wind
- Door het draaien van de aarde om haar eigen as heeft de wind te maken met het coriolise effect en krijgt op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
Kenmerken lagedrukgebieden
- Opstijgende luchtbeweging
- Lucht koelt steeds meer af
- Lucht kan minder waterdamp bevatten
- Waterdamp condenseert tot kleine druppels à bewolking
- Er ontstaat (veel) neerslag
- Vb. tropisch regenwoud
Kenmerken hoge drukgebieden
- Dalende luchtbeweging
- Lucht wordt warmer
- Lucht kan meer waterdamp opnemen
- Bewolking verdwijnt
- Droog en helder weer
- Vb. sahara/woestijnen
Moesson: halfjaarlijks draaiende wind
Passaat: constante wind
Waterstromen :
Vershil in temperatuur en zout gehalte
Hoe kouder hoe zwaarder, hoe zouter hoe zwaarder
Evapo-transpriatie: het “zweten” van de planten
Zout water:
Zout en gassen uit continentaal gesteente. Het water verdampt en het zout blijft achter.
Waarom word zeewater dan niet steeds zouter:
- Evenwicht tussen aan- en afvoer van zouten
- Zout ‘verdwijnt’ uit de kringloop (bv. In gesteente)
Weer: toestand van de dampkring op een bepaald moment op een bepaald moment
Klimaat: het weer, gemeten over 30 jaar en in een groot gebied.
(zie schrift voor tekeningen met uitleg)
Boek:
Paragraaf 2:
Straling van de zon naar de aarde à instraling
Straling van de aarde naar de ruimte à uitstraling
Het overzicht van instraling en uitstraling noem je de stralingsbalans of energiebalans.
Hoeveel straling het aardoppervlak bereikt hangt af van:
- Dichtheid van het wolkendek (reflecteert een deel van de straling)
- Breedteligging op aarde (op evenaar meer dan op de polen)
- De lengte van de dag en de zonnestand gedurende de dag.
(bron 7)
Aardeà hyrdro/litrosfeer à troposfeer à stratosfeer à mesosfeer à thermosfeer à heelal
Atmosfeer: 78% stikstof, 21 % zuurstof, 1% overig
In de troposfeer zit bijna alle waterdamp en driekwart van de gasmassa.
In de stratosfeer zit de ozonlaag. De ozonlaag beschermt tegen ultraviolette straling
In de atmosfeer zitten een aantal broeikasgassen die ons beschermen tegen straling: natuurlijk broeikas effect.
Neemt het percentage broeikasgassen toe dan heb je een versterkt broeikas effect.
Paragraaf 3:
Tropopauze: als de stijgende lucht zover is afgekoeld dat het dezelfde temperatuur heeft als de omgeving (houdt dan ook op met stijgen)
Isobaar: lijn die alle punten van gelijke luchtdruk met elkaar verbindt
Polair maximum: hoge druk (90)
Subpolair minimum: lage druk (lucht stijgt) (60)
Subtropisch maximum: hogedruk (30)
Equatoriaal minimum: lage druk (evenaar) (0)
Depressie: grote lage drukgebied. Komt voor bij het subpolair minimum door de botsing van koude en warme lucht.
Paragraaf 4:
Vanaf het subtropisch maximum waait er een noord en een zuid passaat naar de evenaar. Het punt waar deze elkaar tegen komen noem je de Intertropische Convergentiezone.
In de zomer verschuift de ITCZ naar het noorden. Door het coriolise effect krijgt de zuidoostpassaat op het noordelijkhalfrond een afwijking naar rechts. à een moesson: halfjaarlijks draaiende wind. (zie schrift)
Warme en koude lucht mengen niet zo goed, de grens ertussen noem je een front. De koude lucht komt onder de warme lucht en de warme lucht stijgt op. Hierdoor ontstaat er een groot lage drukgebied à depressie.
Warme lucht stijgt op in een spiraal waardoor een krul ontstaat in de wolken en je een depressie kunt herkennen.
Straalstromen: winden die hoog in de troposfeer waaien (jetstreams), komen voor rond 30 en 55 ZB en waaien van west naar oost. Depressies verplaatsen zich onder invloed van straalstromen.
Paragraaf 6
(bron 23 kringloop)
Zeestromen/driften: bewegende watermassa’s aan het oppervlak van de oceanen (oorzaak: wind)
Langs sommige kusten (afrika en amerika) word zoveel water ontrokken aan de driften dat er dieper gelegen en kouder water opwelt: coastal upwelling
à Voedselrijk water
Diepzeepomp/Thermohaliene circulatie: stroming op grote diepte
Veroorzaakt door verschil in zout (halien) en temperatuur (thermo).
(zie bronnen en laatste alinea)
Paragraaf 7
De aarde wordt verdeeld in fysisch-geografische zones.:
Tropische zone: warm en veel neerslag
Subtropische zone: koeler
Gematigde zone: temperatuur tussen zomer en winter verschilt veel. Redelijk veel neerslag.
Polaire zone: koud en sneeuw.
Uitzondering: droge gebieden rond de subtropische maxima. (sahara)
Kwartair (2,4 miljoen jaar geleden tot nu)
Warme en koude perioden wisselen elkaar af.
Warme periode: interglacialen
Koude perioden: glacialen
Glaciaal 20 000 jaar geleden de noordzee en waddenzee lagen droog, lage zeepsiegel, adriatische zee en perzische golf lagen droog. India zat vast aan Sri Lanka en Nieuw-Guinea aan australie.
Perm (250 miljoen jaar geleden)
Supercontinent: Pangaea
Super oceaan: pathalassa.
Door een sterke noordoostelijke passaatwind aangedreven brachten equatoriale zeestromen zeer warm water naar de oostkust van Pangaea.
Langs de westkust stroomde geen warm water
Grote landoppervlak zorgde voor extreme klimaten.
El nino
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden