Hoofdstuk 1: De actieve aarde
De gevaarlijke zones op aarde zijn de breuklijnen aan de rand van de platen. De platentektonische verschijnselen die daar voor komen zijn: vulkanisme, gebergte, tsunamis, ruggen. De landschappelijke gevolgen op korte termijn zijn aardverschuivingen door aardbevingen of vulkaanuitbarstingen. De landschappelijke gevolgen op lange termijn zijn verplaatsing van een heel continent. De platentektoniek is verschuiving en verplaatsing van de platen. Het tektonische geweld is niet of nauwelijks te voorspellen. De maatregelen die zijn genomen om de schade te beperken zijn: evacuaties, kansberekening, gebouwen aanpassen, satellietnavigatie.
Miljoenen jaren geleden vormden de continenten samen één super continent wat Pangea heet. Pangea werd omgeven door een oeroceaan die Pantalassa wordt genoemd. Deze gedachten (theorie) staat bekent als de continentale drift.
De continentale aardkorst (graniet) is ongeveer twintig maal jonger als de oceanische aardkorst (basalt). Lees verderop bij convectiestromen. De continentale korst moet niet als schip worden gezien die door de rotsen van de oceanische aardkorst ploeteren, maar het is de oceanische aardkorst die horizontaal beweegt en zo de continentale aardkorst meeneemt.
De aarde bestaat uit bolschillen die vrij abrupt in elkaar overgaan. Dit komt door de zogenaamde differentiatie. Dit houdt in dat de stoffen met een hoge dichtheid, zoals ijzer, naar de kern worden getrokken en stoffen met een lage dichtheid, zoals graniet en zuurstof, aan de buitenkant blijven. De aarde is uit de volgende delen opgebouwd: De continentale korst en de oceanische korst die samen de Lithosfeer wordt genoemd. Onder de lithosfeer ligt de vloeibare buitenmantel waarvan het buitenste gedeelte de athenosfeer wordt genoemd. In de athenosfeer vinden de convectiestromen plaats. Convectiestromen zijn kringlopen van gesmolten mantelmateriaal. Door het ontstaan van de aarde is er door hoge druk vele hitte ontstaan. De buitenste aardkorst koelde vervolgens af en de warmte bleef in de aardbol zitten. Dit is de rede dat er vloeibaar gesteente in sommige aardlagen zit. Zo ook in de buitenmantel. Door die hitte gaat het vloeibaar gesteente stijgen en komt tegen de aardkorst aan. Vervolgens gaat het twee kanten op. Naar mate het hoger komt koelt het weer af en daalt het weer naar beneden. Dit proces wordt convectiestromen genoemd. Op plekken waar die convectiestromen tegen de aardkorst komen, wordt de aardkorst naar boven gedrukt. Zo ontstaan de Mid-oceanische ruggen. Op deze ontstaat ook nieuwe aardkorst doordat de aardkorst op die plaats uit elkaar wordt gedrukt. Hierdoor stroomt er magma door de opening en vormt zo nieuwe bodem. Dit is de rede dat de oceanische bodem veel jonger is, hij wordt steeds vernieuwd.
In de komende miljoenen jaren vinden de volgende veranderingen plaats: Noord- en Zuid-Amerika worden van elkaar gescheiden, Afrika wordt van Europa gescheiden, de rode zee word een nieuwe oceaan en Oost-Afrika vormt een nieuw continent.
De platen kunnen ten opzichte van elkaar drie bewegingen maken:
Divergerend (uit elkaar): Dit gebeurt o.a. bij de Mid-oceanische ruggen (welvingen). De lithosfeer scheurt hierbij open en de magma vormt nieuwe aardkorst. Kenmerken zijn: ondiepe aardbevingen, rustig vulkanisme.
Convergerend (naar elkaar): Bij dit verschijnsel zijn drie mogelijkheden nodig: Een oceanische plaat botst tegen een continentale plaat. Hierbij gaat de oceanische plaat onder de continentale plaat, omdat basalt waaruit de oceanische plaat bestaat een hoger dichtheid heeft. Vervolgens zinkt de oceanische plaat in de mantel. Ditzelfde gebeurt ook bij neerwaartse convectiestromen. De plek waar dit gebeurt heet een subductiezone. Aan de oppervlakte is dit te herkennen aan een diepzeetrog. Daarnaast vind je er gebergte en vulkanisme.
Een botsing tussen twee continentale platen. De platen hebben de zelfde dichtheid waardoor ze niet onder elkaar duiken. Hierdoor ontstaan kreukelzones van samengeperst gesteente. Bij die kreukelzones (gebergtes) komen vaak aardbevingen voor.
Een botsing tussen twee oceanische platen. Hierbij duikt de plaat met het oudste gesteente (en dus het koudst) onder het jongere gesteente.
Langs elkaar heen: Gaat vaak met horten en stoten en veroorzaakt daarom vaak aardbevingen.
Bij een vulkaanuitbarsting komt er magma (lava aan de oppervlakte) vrij. Het herkomstgebied van die magma is een haard. Een haard ligt altijd in de aardkorst. De meeste vulkanen liggen in de aardkorst vast bij de breuklijnen. Bij sommige vulkanen is dat niet zo. Die vulkanen worden hot spots genoemd. Een hot spot zit vast in de mantel en bewegen niet mee met de platen. Lava kan ook uit kilometer lange scheuren in de lithosfeer naar buiten stromen. Dit wordt een spleeteruptie genoemd. Bij de meeste spleeterupties ligtdat aan onderliggende hot spots.
Er zijn 4 verschillende soorten vulkanen: schildvulkanen (groot met flauwe hellingen), sintelkegels en lavastromen, Stratovulkaan, complexe vulkaan.
Door de opbouwende spanningen in de lithosfeer bouwt er een spanning tussen de platen op. Bij ontlading van die spanning ontstaat er een seismische trilling die als golven door de aardkorst bewegen. De plek waar een aardbeving begint heet een hypocentrum (lang de breuk), de plek waar hij de aardoppervlakte bereikt heet het epicentrum. Een aardbeving kan ook ontstaan naast kleinere breuken en niet langs de breukvlakken van heel de platen.
Om aardbevingen te meten worden er twee systemen gebruikt: Richter en Mercalli. Richter kijkt naar de hoeveelheid energie die er bij een aardbeving vrij komt en Mercalli naar de hoeveelheid schade na een aardbeving.
Iets wat heel erg veel te maken heeft met aardbevingen zijn tsunamis (vloedgolven). Ze ontstaan door aardbevingen in de oceanen. De schokgolf van de aardbeving zorgt vervolgens voor de vloedgolf.
Vaak veroorzaakt de aardbeving zelf niet de meeste slachtoffers. Dit wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld ingestorte gebouwen, exploderende gasleidingen en hongersnood.
Naast aardbevingen kunnen ook vulkaanuitbarstingen veel gevaar met zich mee brengen. Er kunnen heten gassen ontstaan bij vulkanen met zeer taai magma. Naast gassen zijn er ook lavastromen. Deze gaan minder snel, maar kan ook gevaar opleveren. Het kan bijvoorbeeld branden veroorzaken.
Behalve aardbevingen en vulkanisme heb je ook tornado’s, overstromingen, aardverschuivingen, lawines en extreme droogte die voor gevaren kunnen zorgen. Belangrijk bij zulke rampen is dat ze goed kunnen worden voorspeld. Dat voorspellen van rampen wordt natural hazard risk management genoemd. Hierbij wordt ook bepaald of een natuurramp ook echt gevaarlijke gevolgen heeft (bv. Een aardbeving in een leeg gebied). Hoe mensen ook proberen natuurrampen te voorspellen, het blijft steeds nog erg gokken. Bij een tsunami daarentegen kunnen ze het al veel beter raden. Ook zijn over het algemeen vulkaanuitbarstingen beter te raden als aardbevingen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
GOED HANS!!!!!
Toppie!!
19 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
Een erg goed artikel hoor. Mijn complimenten!
16 jaar geleden
AntwoordenW.
W.
Respect Hans!
5 jaar geleden
Antwoorden