Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Aardrijkskunde Wonen in Nederland H1-3

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 5600 woorden
  • 30 oktober 2012
  • 104 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
104 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1: Grote rivieren in lage landen

§1.1 Brede rivieren door oneindig laagland

Deelvragen:

  1. Welke eigenschappen van Rijn en Maas en hun stroomgebied zijn kenmerkend met het oog op wateroverlast?

Denkend aan Holland

Het gedicht Herinnering aan Holland van Marsman verwijst naar brede rivieren in laagland, dus met een lage stroomsnelheid. Deze grote rivieren zijn: Rijn, Maas en IJssel. Veel andere grotere wateren zijn gegraven om scheepvaart en waterafvoer te verbeteren. De Eems en Westerschelde zijn beide een estuarium. Een stroomgebied watert af op een bepaalde rivier. Een deel van Noord Nederland watert af op de Ems (Eems). De Schelde-delta is onderdeel van het stroomgebied van de Schelde.

De Rijn

Twee zijrivieren ontspringen in de Zwitserse Alpen. Vanaf Chur stromen ze samen als Rijn. Ze worden gevoed door gletsjers, maar al snel komt daar neerslagwater bij. De Rijn is dus een gemengde rivier.

Een waterscheiding is de grens tussen twee stroomgebieden. Het lengteprofiel verdeelt de Rijn in bovenloop, middenloop, benedenloop.  In de bovenloop (Alpenrhein) is het verval groot. Er is dus een hoge stroomsnelheid met grote erosieve kracht. In de middenloop (Mittelrhein, tussen Bingen en Keulen) snijdt de rivier zich diep in door het opgeduwde leisteenplateau. Oude vulkanische afzettingen vormen versmallingen en zijn een gevaar voor de scheepvaart en een obstakel  voor de waterafvoer. Daarna begint de benedenloop (Niederrhein) met een uiterst gering verhang. Vanaf de Nederlandse grens tot mondingen in de Noordzee en Waddenzee spreekt men van Rijndelta. De stroomsnelheid is laag en de sedimentatie groot. Het stroomstelsel omvat een groot aantal zijrivieren en zijtakken (zoals Moezel en Main).

De Maas

De Maas is een regenrivier van ongeveer 900 km met de bronnen in Noordoost-Frankrijk.

Het Franse deel is bevaarbaar vanaf Sedan. Het stroomgebied is smal met weinig verhang. Veel water zakt weg in de poreuze bodem. Het Belgische deel in de Ardennen is diep ingesneden in slecht doorlatende gesteenten. Er is een snelle afstroming van de neerslag en weinig indringing. Tal van kleine riviertjes wateren af op de Maas. De vertragingstijd is gering. Het stroomgebied is klein; dat geeft een grote kans op gelijke natte weersomstandigheden.

Bij Eisden komt de Maas Nederland binnen, en vormt te noorden van Maastricht de grens met België. De Grensmaas is bochtig en in de zomer onbevaarbaar. In dit gebied zijn er rivierkleiafzettingen op doorlatende grindlagen. In Midden-Limburg komen zand- en grindpakketten voor. Door grootschalige winning van delfstoffen zijn er grote meren gevormd, die voor recreatie en waterberging gebruikt worden.

Ten zuiden van Mook is het Maasdal begrensd door terrassen. Er zijn geen polders en dijken. Wel worden uiterwaarden vaak intensief gebruikt, waardoor overstromingen grote schade kunnen aanrichten. De Maas is het hele jaar bevaarbaar door kanalisatie en door stuwen en sluizen. Dit maakt het karakter anders dan de Rijntakken Waal en IJssel die vrij afstromen. Die zijn bedijkt en polders liggen als badkuipen achter de dijken

Meanders, uiterwaarden en kribben

Een meander is een natuurlijke bocht in een rivier. Door het verschil in stroomsnelheid is er sedimentatie in binnenbocht en erosie in buitenbocht. De buitenbocht is de erosieoever ofwel stootoever. De rivier is er diep. De sedimentatieoever ofwel glijoever is ondiep. Door het meanderen ontstaan er lussen die uiteindelijk zichzelf afsnijden. Wat overblijft is een hoefijzervormige dode arm en evenwijdige verlaten geulen, strangen genaamd, met een hoge ecologische waarde.

Uiterwaarden overstromen geregeld en worden gebruikt voor veehouderij. Winterdijken beperken de sedimentatie tot de uiterwaarden. Waterafvoer van de rivier is te versnellen door normalisering: bochtafsnijding, aanleg van kribben en aanbrengen van steenbestorting. Kribben versmallen het zomerbed waardoor de stroomsnelheid toeneemt en de vaargeul dieper wordt uitgesleten. Bochtafsnijdingen hebben hetzelfde effect. Gevolg is een daling van de rivierbodem en toename van de frequentie van lage waterstanden. Kanalisatie bereikt men door met de bouw van stuwen de waterstand te reguleren. Sluizen ernaast maken de scheepvaart mogelijk.

Delfstoffenwinning, normalisering en kanalisering zijn voorbeelden van ruimtelijke inrichting van de rivierbedding. Andere voorbeelden: dijkverzwaring, infrastructuur, bebouwing in uiterwaarden en aanleg van nieuwe natuur.

Na de Watersnoodramp van 1953 kwamen nationale normen voor veilige dijken. Het verhogen en verbreden van dijken tast gebouwde omgeving en landschappen aan. Hoogwater 1995 leidt tot Deltawet Grote Rivieren en later de Wet op de waterkering, waardoor een snelle grootscheepse dijkversterking kan plaatsvinden.

§1.2 Met de klompen in het water

Deelvragen:

  1. Welk gevolg heeft klimaatverandering voor de waterafvoer van de grote rivieren?
  2.  Welk verband bestaat  tussen het dalen van de bodem en een toenemend gevaar voor overstromingen?
  3. Hoe beïnvloeden de ruimtelijke activiteiten van de mens en de waterafvoer van de grote rivieren elkaar?

De waterafvoer

De manier waarop overtollig water uit een gebied wordt verwijderd, heet de waterafvoer.

Debiet is aantal kubieke meters water dat per seconde een bepaald punt in de rivier passeert. Het debiet kan per jaar sterk schommelen.

Dit heet het regime van een rivier: hoeveel de waterafvoer schommelt binnen een jaar.

Het regime van een gemengde rivier is kleiner dan van een regenrivier. In de zomer komt door evapotranspiratie (water dat rechtstreeks verdampt + water dat via organismen verdampt) niet alle regenwater in de rivier terecht.

De Rijn vertakt zich na de Nederlandse grens in de Waal, de Neder-Rijn en de IJssel.

De gemiddelde afvoer zegt weinig over de veiligheid. Daarom moet gelet worden op pieken in waterafvoer (tijdsduur, waterhoogte en frequentie).

Hoog water ontstaat door een lange periode met veel neerslag.

Extreem hoogwater: liever niet

Extra hoog water:

  • Brengt de veiligheid van binnendijks land in gevaar.
  • Meer waterdruk -> dijkbreuk (versterkt door verzadiging van de dijk met water)
  • Er zijn vaarbeperkingen nodig vanwege de schade die hoge golfslag meebrengt, en overstromingen betekenen schade aan recreatie en oogst.

Extra laag water:

  • Meer zout water vanuit zee
  • Minder doorspoeling van wateren in laag-Nederland
  • Verzilting en algenbloei
  • Onvoldoende koelwater voor elektriciteitproductie
  • Lager zuurstofgehalte wat de visstand en het waterecosysteem beïnvloedt.
  • Scheepvaart heeft minder manoeuvreerruimte.
  • Een langdurig laag peil zorgt voor een daling van het grondwaterpeil en verdroging van kwetsbare natuur.

Nog meer water

Door intensivering van het grondgebruik stroomt water sneller af en klimaatverandering kan leiden tot toename van de neerslag. De hogere afvoer leidt tot bijstelling van de veiligheidseisen.

Het stroomgebied van de Rijn is sterk verstedelijkt en versteend. De infiltratie neemt af en de waterafvoer gaat sneller. Ook de intensivering van landbouw leidt tot snellere afstroming, vanwege het gewenste lagere grondwaterpeil, efficiënte snelle waterafvoer en verharding (glastuinbouw).

Dalend land

De zeespiegel blijft stijgen. Maar het land daalt ook. We onderscheiden absolute (eustatische) zeespiegelstijging, relatieve zeespiegelstijging en absolute bodemdaling (t.o.v. vast referentiepunt = NAP).

Oorzaken van bodemdaling zijn:

  • Door het smelten van de ijskap op Scandinavië na de laatste ijstijd komt de Baltische plaat nog steeds omhoog, waardoor Nederland daalt.
  • Door sedimentatie in de Noordzee wordt het Noordzeebekken steeds zwaarder waardoor Nederland kantelt en laag- Nederland nog lager komt te liggen.
  • Delfstoffenwinning, met name gaswinning, leidt tot regionale bodemdaling.

Door de lokale bodemdaling moet lokaal het waterpeil worden verlaagd omdat dijken en bruggen anders te laag worden.

Zakking (veelvoorkomende bodemdaling) ontstaat door:

  • inklinking: graven van sloten en vaarten leidt tot minder water in de bodem
  • krimp: veen dat door ontwatering ‘droog’ komt te liggen, zakt
  • oxidatie: veengrond vergaat door contact met zuurstof
  • zetting: druk van buitenaf (zware machines bijv.)

Inklinking, krimp en oxidatie zijn irreversibel (onomkeerbaar).

Door uitschuring (erosie) daalt de zandige Nederlandse rivierbodem. In Duitsland ontstaat zo een lagere waterstand, dat geeft sneller problemen met scheepvaart.

Er zijn grote regionale verschillen m.b.t. de relatieve zeespiegelstijging. De laagste en meest kwetsbare gebieden hebben de meeste last van bodemdaling.

Pompen is verzuipen

Ontwatering van Nederland leidt tot verzakking. Daardoor is kunstmatige ontwatering nodig (eerst windmolens, later stoomgemalen en dieselpompen). Maar deze extra ontwatering leidt weer tot zakking. De dijken schermen land af tegen overstromingen, waardoor ook geen sedimentatie mogelijk is.

Van koelkast tot broeikas

Door menselijk handelen is er een versterkt broeikaseffect, met grote invloed op kustgebieden dus ook op Nederland. Er zal een wereldwijde temperatuurstijging optreden van 1,4 tot 5,8 °C. De waterkringloop verandert. De bedekking met sneeuw en ijs vermindert en er zal meer water door rivieren worden afgevoerd dan er verdampt.

In Nederland zal het neerslagregime veranderen: meer neerslag in de winter, en ook ongelijkmatiger en heftiger. De zomers en winters zullen iets warmer zijn. De zomers worden droger, waardoor er watertekorten en lagere rivierstanden zijn. Het gevolg is een ongelijkmatiger regime van de rivieren.

Amersfoort aan Zee

Satellietmetingen geven een nauwkeurig beeld van de absolute zeespiegelstijging. Verwachtingen voor het toekomstige zeeniveau worden berekend met klimaatmodellen, die werken met simulaties en toekomstscenario’s. Het IPCC stelt dat in 2100 zeespiegel 9 tot 48 cm hoger dan in 1990.

Dat komt door:

  • uitzetten van zeewater door temperatuurstijging
  • smelten van landijs
  • toenemen van sneeuwval op Antarctica (negatief effect)

In veel modellen is er een verband tussen temperatuurstijging en zeespiegelstijging.  Ook wanneer de hoeveelheid broeikasgassen niet meer stijgt, zal de zeespiegel nog lang stijgen (na-ijl-effect).

De gevolgen

 De gevolgen van de klimaatverandering zijn groot voor Nederland:

  • De kans dat rivieren overstromen stijgt
  • Het afvoergedrag van Rijn en Maas wordt extremer
  • Er is meer ruimte in het winterbed nodig van de Rijntakken
  • Er ontstaat meer hinder voor de scheepvaart vanwege laagwater
  • Het waterpeil van het IJsselmeer is moeilijker te handhaven
  • De landbouw krijgt meer te maken met verzilting en natschade vanwege wateroverlast
  • De kans op overstromingen door de zee neemt toe
  • Door de hoge zeespiegel ondervindt de waterafvoer van de rivieren  meer tegenstand
  • De verandering in zeestromen leidt tot meer kusterosie

De slotconclusie is dat het menselijk ingrijpen in stroomgebieden meestal heeft geleid tot een onregelmatiger regime en verkorting van de vertragingstijd. Een andere aanpak is nodig.

§1.3 Ruimte voor de rivier

Deelvragen:

  1. Wat verklaart de duidelijke ommekeer in de manier van denken over overstromingsgevaar?
  2. Welke aanpassingen in het stroomgebied zijn mogelijk om de waterafvoer van de grote rivieren te beheersen?
  3. Hoe kan de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied worden verbeterd?

Een nieuw waterbeleid

Het waterbeleid voor de 21ste eeuw breekt met de traditie van zo veel mogelijk pompen en lozen, en zoekt oorzaakgerichte oplossingen. De oplossing: meebewegen met de natuur in het gehele stroomgebied. Kern van het nieuwe beleid is dat water de ruimte moet krijgen.

Het steunt op twee uitgangspunten:

  1. Slim combineren van techniek en ruimte
  2. Werken volgens de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren.

Een slimme combinatie van techniek en ruimte

Bij hogere dijken zijn gevolgen van overstromingen groter omdat hogere dijken zwaarder zijn waardoor ze op een drassige ondergrond eerder wegzakken.

Het water kan ruimte krijgen door:

  1. Het versmallen van het zomerbed waardoor meer diepte-erosie plaats vindt
  2. Kribverlaging; verdieping door baggeren (kostbaar)
  3. Verlagen van zomerdijken
  4. Graven van nevengeulen
  5. Aanleggen van een aparte hoogwatergeul
  6. Verlagen van uiterwaarden
  7. Verwijderen van obstakels (bruggehoofden, veerstoepen, oude steenfabrieken),
  8. Verbreding van het winterbed
  9. Het aanleggen van retentiebekkens

Een retentiebekken is multifunctioneel omdat het, als het niet onder water staat, gebruikt kan worden voor andere functies. Het moet een structurele bijdrage leveren aan de verwerking van de zogenaamde maatgevende afvoer. Dat is de hoeveelheid water die veilig controleerbaar afgevoerd moet worden. Het voordeel van retentie is dat de hoogwatergolf wordt afgetopt.

Het uiterste vangnet is een noodoverloopgebied. Dit wordt gebruikt voor de opvang van afvoer die groter is dan de maatgevende afvoer.

Flessenhalzen

Uitbreiding van steden langs het water beperkt de ruimte voor de rivier. (voorbeelden: Kampen-IJsselmuiden, Arnhem, Lent-Nijmegen). Er  zijn extra beschermende maatregelen nodig.  Bij Kampen kan zeer hoog water voorkomen door een combinatie van grote waterafvoer met opstuwing uit het IJsselmeer bij noordwesterstorm. Dit is ondervangen met vloedkeringen in de stad en de achterliggende polders. Verder is er een plan voor een bypass. Die is geaccepteerd door een combinatie te maken van waterafvoer, wonen, werken, recreatie en natuur.

§1.4 Een omgangsregeling met water

Deelvragen:

  1. Wat zijn de hoofdpunten in het tegenwoordige nationale rivierbeleid?
  2. Wat is het effect van het huidige rivierbeleid op het beperken van wateroverlast en het vermijden van overstromingen?

De watertoets

De ruimte die beschikbaar is voor bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet op zijn minst behouden blijven. Om te zorgen dat daar genoeg aandacht voor is, is sinds 2003 een Watertoets wettelijk verplicht. Ruimtelijke besluiten moeten een waterparagraaf hebben die aandacht besteedt aan veiligheid, wateroverlast, verdrogingseffecten en waterkwaliteit. Er is een strikte controle op de volgende punten:

  • De bouwactiviteit mag de drietrapsstrategie (vasthouden, bergen, afvoeren) niet in de weg staan
  • Waterproblemen mogen niet worden afgewenteld op naburige gebieden
  • Herstelmaatregelen voor het watersysteem moeten worden aangegeven

Een drietrapsstrategie

Commissie Waterbeheer 21e eeuw verplicht de drietrapsstrategie.

  1. Het opvangen van water voorkomt afwenteling en verdroging. Vasthouden wil zeggen het water in beperkte hoeveelheden verspreid over een groot gebied opslaan, bijvoorbeeld in sloten, vijvers, laagten en de bodem. 
  2. Lukt vasthouden niet dan geldt als tweede stap het bergen: het tijdelijk opslaan in open water. Extra berging kan door de dijken te verhogen (de kom te vergroten) of extra oppervlaktewater aan te leggen.
  3. Pas als laatste mogelijkheid en in uiterste noodzaak kan water worden afgevoerd naar een ander gebied, bijvoorbeeld de zee.

Verdroging en verzilting aangepakt

In Nederland is verdroging een belangrijke oorzaak van de afname van de biodiversiteit. Het is een gevolg van aanpassing watersysteem aan de eisen van grondgebruik (ontwatering en versnelde afwatering voor de landbouw). Een ander oorzaak is het onttrekken van grondwater voor consumptie, industrie en beregening. Daarnaast spelen ook toename van verharding, bebossing en zandwinning een rol. Dit alles leidt tot verlaging van de grondwaterstand, een afname van de kweldruk en de aanvoer gebiedsvreemd water.

Verzilting betekent een hoog chloridengehalte. Dit is nadelig voor land- en tuinbouw en sommige natuurlijke ecosystemen. Een oorzaak is indringing vanuit zee in riviermondingen vooral in het zomerseizoen.

Internationale afspraken

Het fluviale schaalniveau is van belang bij de waterproblematiek. Er is samenwerking tussen landen nodig voor een goede aanpak. Tegenwoordig is er naast aandacht voor waterkwaliteit ook oog voor waterkwantiteit

Hoofdstuk 2: De lage landen bij de zee

§2.1 Kust in beweging

Deelvragen:

  1. Welke kusttypen vormen in Nederland de grens tussen land en zee?
  2. Op welke manier dragen natuurlijke kustprocessen en de mens bij aan de opbouw en de afbraak van het land?

Zachte kusten en harde kusten

Vanaf het begin van het Holoceen (10.000 jaar geleden) steeg de zeespiegel en begon de vorming van de Noordzee. De Nederlandse kust is onderdeel van de zandige kust van Skagen tot Noord-Frankrijk. De Nederlandse kust is voor driekwart duinkust en bestaat voor het overige uit zeedijken en dammen. Naar ontstaan en uiterlijk kent Nederland drie kusttypen: een waddenkust (zeegaten en waddeneilanden), een gesloten kust (duinen en strandwallen) en een estuariumkust (zeearmen, riviermondingen en eilanden). Een kust die bestaat uit duinen, zandplaten, wadden en kwelders wordt een zachte kust genoemd. Ook estuaria vallen hieronder, dat zijn een trechtervormige riviermondingen. Ze zijn onderhevig aan grote getijdenverschillen. Door getijdenstromingen wordt als gevolg van erosie veel sediment verplaatst en meandert de vaargeul. Sedimentatie belemmert de scheepvaart. Duinlandschap is geologisch jong en het resultaat van stromingen en wind. Oude duinen liggen enkele kilometers landinwaarts. Jonge duinen zijn hoger, niet meer dan 1000 jaar oud en vormen de Rijkszeewering. Wadden zijn buitendijkse gronden die alleen bij vloed overstromen. De geulen zijn de diepere gedeelten en staan altijd onder water. Kwelders zijn de delen die bijna altijd droog liggen. De aanslibbing overtreft de afslag doordat de eilanden het gebied beschermen tegen de ruwe zee. Het waddengebied kent een grote biodiversiteit en is onderdeel van de Ecologische Hoofd Structuur.

Harde kusten zijn door de mens aangelegd en versterkt met bijvoorbeeld dijken en dammen. Op kwetsbare plaatsen liggen hoofden (haakse strekdammen) als stroombrekers.

De mondingen van de grote zeekanalen zijn voorzien van pieren tegen duinafslag en verzanding van de monding. De primaire waterkeringen, waaronder zeedijken, beschermen tweederde van Nederland tegen buitenwater. Ze worden vooral beheerd door de waterschappen.

Wind

De wind is medeverantwoordelijk voor het ontstaan van golven, zeestromingen, opstuwing, zandtransport en sedimentatie. Als de aanvoer van zand achterblijft bij de afvoer, heeft dit kusterosie tot gevolg.

Golven

Golfsnelheid hoger in dieper water. Daarom zal zand bij de kust sedimenteren. In ondiep water breken de golven en stroomt water terug, waarbij voortdurend zand wordt verplaatst: de stranddrift.

Zeestromingen

Zeestromingen zijn grootschalige zoutwaterstromen, zoals de Golfstroom of Noord-Atlantische Drift die als reststroom een rondje Noordzee maakt.

Opstuwing

Opstuwing is een samenspel van wind en hoogwater (bijv. springtij). Dit is vooral riskant in wateren die steeds nauwer worden en in open zeearmen. De erosieve kracht kan groot zijn.

Getijden

Vloed zorgt twee maal per etmaal voor hoogwater op zee, ruim zes uur later afgewisseld door eb. Samen worden ze  het getij(de) genoemd en ze ontstaan onder invloed van de aantrekkingskracht van de maan. De hoogste stand heet hoogtij, de laagste laagtij. Tijdens de kentering als de stroomrichting omkeert is er een moment geen stroming. Springtij ontstaat als de aantrekking van zon en maan samenvallen. De getijden langs de Nederlandse kust komen voor uit twee getijdengolven. Beide draaien tegen de wijzers van de klok in. De vloedstroom loopt sneller dan de ebstroom waardoor het getij een netto-opbouwend effect heeft. Het getijdenverschil hangt af van de kustvorm en de omvang van het zeebekken en is in Nederland het kleinst waar Noordzee het breedst is.

De mens

In het begin van de jaartelling zochten kustbewoners hoge plekken op of bouwden terpen en wierden. Omdat het zeewater steeg legde men dijken en spuisluisje aan. Door de ontwatering daalde het land en pompten de bewoners zichzelf omlaag. Door het graven van greppels en de aanleg van dammetjes werd de aanslibbing bevorderd. Inhammen en zee-armen werden bedijkt en drooggemalen. De activiteiten die de mens heeft ontwikkeld ten opzichte van de kust zijn talloos: duinbeplanting, bouw van sluizen, havens, pieren, dammen, deuren, deltawerken, baggeren van vaargeulen en inpoldering. Wellicht kan ook de klimaatverandering tot de menselijke activiteiten worden gerekend. Tegenwoordig zijn er nieuwe vormen van landaanwinning in zee voor de kust ten behoeve van industrie, transport of woningbouw.  

 §2.2 Koffers pakken..

Deelvragen:

  1. Hoe probeerde de mens tot voor kort het achterliggende land te beveiligen tegen de zee? 
  2. Wat betekent de mondiale klimaatverandering voor de Nederlandse kusten?

Een veilig gevoel

De overstromingskans aan de Hollandse kust  is eens in de 10.000 jaar. De overstromingskans is regelbaar door meer te investeren in kustbescherming. Elke 5 jaar toetst de overheid de veiligheid en neemt zo nodig maatregelen. De mogelijke schade door een overstroming hangt af van de oppervlakte overstroombaar achterland, de diepte beneden NAP, het aantal inwoners en de investeringen in gebouwde omgeving. De grootste overstromingsdreiging komt voor Nederland vanuit zee vanwege de onvoorspelbaarheid van het weer en de korte waarschuwingstijd. Beter dan over de overstromingskans is het te spreken over overstromingsrisico. Dit is de kans maal het gevolg.

Rijzende zeespiegel en verdwijnend zand

In de toekomst zal de zeewering naar verwachting zwaarder belast worden.  Door de klimaatverandering zal het aantal stormen toenemen en de zeewering zwaarder belast worden. Door het stijgende water komt men voor de keuze om duinen steeds verder op te hogen  of stukken land op te geven.De tegenwoordige kust kon in stand blijven dankzij: de flauwe zeebodem, voldoende aanvoer van zand door zeestromingen, niet te groot getijdenverschil, niet te vaak zware stormen en geen snelle zeespiegelstijging.  Kustafslag is tegenwoordig een structureel proces. Dit leidt tot duinverlies en strandversmalling. Meting van de afslag gebeurt aan de hand van de basiskustlijn. De Wadden kunnen een geringe stijging van de zeespiegel bijhouden. Lokaal is er ook sprake van aangroei van de zandvoorraad langs de kust, bijvoorbeeld  aan de westzijde van de Waddenzee 

Kustverdediging

Het kustbeleid is gericht op behoud en verbetering van de veiligheid tegen maritieme overstromingen. Er zijn vier soorten kustproblemen: handhaving van de kustlijn, garanderen van de veiligheid, beheersing van overstromingsrisico’s en de golfoverslag bij harde kustdelen. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor zorg voor de waterkering.  Risicobeheersing concentreert zich op de schade die kan ontstaan in de afslagzone. De schade als gevolg van golfoverslag kan fors zijn. Bij dijken kan het leiden tot een breuk van binnenuit. Golfoverslag zal toenemen bij een hogere zeespiegel en hogere windsnelheden.

 §2.3 Inspelen op de natuur

Deelvragen:

  1. Hoe gaat het dynamisch kustbeheer in zijn werk?
    1. Wat zijn de gevolgen van de dynamische handhaving van de zeekust voor de economische en de ecologische waarden en de veiligheid?

Meewerken met de natuur

In een ‘robuust’ systeem kan de natuur een groot deel van het werk doen en hoeft de mens niet in te grijpen. Bij dynamisch kustbeheer gebruikt de mens de natuurlijke processen. Wind en water hebben vrij spel binnen een bepaalde bandbreedte, waarbij de basiskustlijn maatgevend is. Dicht bij de kunst is er netto een zandverlies en zijn zandsuppleties nodig. Hoe meer zand wordt bijgespoten, hoe minder overschrijdingen van de basiskustlijn plaats vinden, maar ook hoe hoger de kosten zijn .

Zandsuppletie is tot in de verre toekomst voldoende om de kust te handhaven. Nadeel van een harde kustverdediging is het verlies aan dynamiek en zelfherstel.  Soms pakt een harde maatregel gunstig  uit, bijvoorbeeld op Texel waar de aanleg van een dam zorgt dat minder zandsuppletie nodig is.

Dynamiek en diversiteit               

Slufter (zachte kustverdediging): Een getijdengebied waarbij zout water vanuit zee onder invloed van de getijden het land binnen dringt. Er is een gradiëntrijk gebied met allerlei overgangen in hoogteligging, grondsoort en waterhuishouding.  Door deze overgangen vormt een slufter een rijk gevarieerd ecosysteem.  De kust heeft ook buiten de slufters grote ecologische waarde. De duinstreek is voedselrijk gebied en daardoor rust- en foerageergebied voor (trek)vogels. De natuurwaarden zijn in conflict met economische waarden. In het kustgebied zijn dit:  bollenteelt, glastuinbouw, haven- en industriefunctie, wonen, recreatie; winning van delfstoffen en zoet water;  transport en energiewinning. Vanwege het toeristische en economische belang wordt de historische bebouwing van dertien kustplaatsen in het buitendijks gebied beschermd.

Wonen aan de kust

De toename van welvaart en bevolking leiden tot grote druk op de kustruimte. Meer bebouwing aan de landzijde maakt landinwaartse verbreding van de waterkering onmogelijk. Bolwerkvorming leidt tot een afname van de veerkracht van de kust en een toename van het overstromingsrisico;  het vraagt veel zandsuppletie, terwijl zo’n strook in de toekomst alleen maar meer wordt aangevallen door het stijgende water. In streekplannen staan zogenaamde contouren rond bestaande bebouwing, waarbuiten niet gebouwd mag worden. Als de kust in de toekomst niet kan meegroeien met de natuur, bijvoorbeeld door zeespiegelstijging, zal de overheid moeten kiezen. Een landwaartse oplossing betekent het storten van zand achter de duinen. Hier mogen geen activiteiten worden ontplooid die een landinwaartse verplaatsing van de kustlijn onmogelijk maken.  Een zeewaartse oplossing ontstaat door zandbuffers in zee aan te brengen.

Hoofdstuk 3: Stedelijke ontwikkeling van de Randstad en haar invloedsgebied


§3.1 Veel steden maken (g)een Randstad

Deelvraag:

  1. Wat is de aard en achtergrond van ruimtelijke veranderingen in de Randstad?

Differentiatie binnen de Randstad; de Randstad in delen

De Noordvleugel van de Randstad is het financiële, educatieve en culturele centrum van Nederland. Zakelijk is de regio Amsterdam er van belang vanwege commerciële dienstverlening, mainport Schiphol, de industrie langs het Noordzeekanaal en de hoofdkantoren van belangrijke ondernemingen. Een ander belangrijk stadsgewest in de Noordvleugel is Utrecht, een uitgesproken dienstenstad (ICT, biomedische sector, creatieve sector en de grootste Universiteit). Verder is Utrecht een verkeersknooppunt. De Noordvleugel sterkt zich, gemeten aan de intense woon-werkrelaties, uit tot

Almere en groeistad Amersfoort.

De Zuidvleugel strekt zich uit van Leiden tot Dordrecht. Belangrijk is het stadsgewest Rotterdam, vanwege de haven (mainport Rotterdam) en alle daaraan gekoppelde economische activiteiten. Het andere belangrijke gewest is Den Haag: het nationale bestuurscentrum. De stad is ook internationaal van belang door het Internationaal Gerechtshof en gerechtelijke organen van de VN. Ook de intensieve bloemen- en tuinbouw aan de rand van de steden zijn een

belangrijke economische sector.

Het Groene Hart was vroeger een zuiver agrarisch, landelijk gebied. Het staat onder druk door suburbanisatie. Sinds de jaren ’60 is er een groeikernbeleid om volbouwen te voorkomen. Nu heeft het Groene Hart in het ruimtelijk beleid betekenis gekregen als Nationaal Landschap. Toch blijft versnippering een gevaar. Het is deel uit gaan maken van de ‘pendelzone’ en van de stadsgewesten.

Eén bestuur?

De drie delen van de Randstad vormen een geheel omdat hier alle nationale grootstedelijke functies te vinden zijn, omdat de arbeidsmarkten elkaar overlappen, omdat er veel forensisme is tussen de delen en omdat de term ‘Randstad Holland’ werkt in het buitenland. Toch is het in een aantal opzichten géén geheel omdat het in de praktijk geen functionele eenheid is. Woon-werkrelaties spelen zich veelal binnen de stadsgewesten af en bestuurlijke problemen worden meestal op het niveau van de stadsgewesten opgelost.

De ruimtelijk invloedsfeer van de Randstad

De aanwezigheid van twee mainports (Schiphol en haven Rotterdam) is van internationaal belang. Een goede bereikbaarheid via de hoofdtransport-assen is daarom cruciaal. Ook de kennisinfrastructuur hoort bij een internationaal centrum (kenniseconomie). De Randstad vormt in veel opzichten het centrum van de Nederlandse kenniseconomie, met een concentratie van onderzoekers en creatieve mensen. Multinationals zijn belangrijk in de ruimtelijke ontwikkelingen van stedelijke netwerken. Concurrentie tussen steden en regio’s om aantrekkelijk te zijn als vestigingsplaats voor multinationals gaat veelal over landsgrenzen heen.

Congestie

Bereikbaarheid staat onder druk door globalisering, welvaart en grotere woon-werkafstanden.  Verkeer geeft te veel milieubelasting (luchtverontreiniging en lawaai). Regionaal en sectoraal beleid zijn nodig om de groene ruimte te beschermen.

Huisvesting

Woningnood is een terugkerend verschijnsel. Vinex-nieuwbouw loopt achter bij de planning waardoor er nu opnieuw woningnood is. Verandering van de huishoudens-mix vraagt om aanpassingen van de woningmarkt. Binnenstedelijk bouwen wordt gestimuleerd.

§3.2 Grote en middelgrote steden in Nederland

Deelvragen:

  1. Op basis van welke ruimtelijke gegevens zou een stedelijk gebied bestuurd moeten worden?
  2. Hoe zou het beleid eruit moeten zien om congestieproblemen te lijf te gaan?
  3. Is het zo dat steden ‘de motor van de kenniseconomie’ vormen?

Middelgrote steden en stedelijkheid

Een stad wordt beschreven aan de hand van inwonertal, aanwezigheid van centrale diensten en leefstijl. Stad is een plaats waar veel mensen wonen en waar het voorzieningenniveau hoog ligt. Een veel gebruikte maat voor stedelijkheid is de adressendichtheid. De top-4 van steden (G4) is constant. Middelgrote steden tellen steeds meer inwoners.

Grote steden hebben een hoog verzorgingsniveau. Dit vereist bereikbaarheid (grotere reikwijdte). De G4 zijn hoofdcentra op het gebied van centrale diensten. In steden kom je meer verschillende culturen en meer verschillende leefstijlen tegen dan in dorpen. De sociale controle is minder groot. Steden verschillen van landelijke gebieden in samenstelling van de bevolking op het gebied van etniciteit maar ook in demografisch opzicht. In de stad wonen bijvoorbeeld relatief meer jongeren en ouderen.

Bestuurlijk-ruimtelijke vraagstukken van grote en middelgrote steden

Samenwerking van nabijgelegen steden leidt tot netwerken op bestuurlijk gebied. WGR+ gebieden zijn bestuurlijke samenwerkingsverbanden van stedelijke kernen met hun ommeland.

Publiekprivate samenwerking

PPS is (financiële) samenwerking tussen bedrijven (privaat) en bestuur (publiek). Plannen van overheden en private investeerders worden gecombineerd.

Mariënburg

Het project Mariënburg voor een nieuw stadscentrum in Nijmegen is een voorbeeld van PPS. Een voordeel van PPS is dat de overheid kan profiteren van kennis, ervaring en financiën van de marktpartij. Een nadeel kan zijn, dat de belangen verschillend zijn. De een wil winst maken en de ander moet burgers dienen.

Congestievraagstukken

Meer activiteiten buitenshuis leidt tot combinatieritten. Verkeersmaatregelen zijn een vast onderdeel bij stedelijke vernieuwing. Het gaat daarbij om:

-        veiligheid

-        parkeervoorzieningen

-        milieu

Beleid op het gebied van stedelijke distributie

Bevoorrading moet aangepast worden bij de ruimtelijke ordeningsdoelen. Het gebruik van ‘venstertijden’ houdt in dat delen van de stad alleen op rustige tijden voor vrachtverkeer bereikbaar zijn. Om het vrachtverkeer in de binnenstad terug te dringen kan de toegankelijkheid gekoppeld worden aan milieueisen (milieuzone).

Mobiliteit tussen de steden

Files zullen de eerste jaren alleen maar toenemen. Uitbreiding van verkeersvoorzieningen staat op gespannen voet met leefbaarheid en landschap. De uitbreiding van de Rotterdamse haven moet zo weinig mogelijk invloed hebben op de natuur, en natuur die verloren gaat moet gecompenseerd worden. De HSL kan aanvulling bieden op enkele vluchten vanaf Schiphol.

In de grote steden vind je van oudsher de drie T’s van Talent, Technologie en Tolerantie:

De T van Talent

Creatieve steden passen in de aandacht ontwikkeling als kenniseconomie. Innovatie, het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten, is een element van de kenniseconomie en belangrijk voor de export. Creativiteit is de sleutel om producten zo mooi, trendy, goed of smakelijk te maken dat er een markt voor ontstaat. De zakelijke dienstverlening die hierop gericht is (onderzoek, architectuur, media, kunst, softwareontwikkeling of marketing) is een sector waarin veel nieuwe banen ontstaan. De kantorensector is vooral in de grote steden geconcentreerd.

De T van Techniek

Op gebied van technologie zijn niet de vier grote steden maar Brabantstad het belangrijkst. Regionale samenwerking werpt hier zijn vruchten af.

De T van tolerantie

Van oudsher is de stedelijke cultuur tolerant voor afwijkingen, maar de laatste jaren staat deze onder druk. Er is minder tolerantie voor misdragingen. Er is een tendens voor welgestelden om zich terug te trekken in veilige exclusieve woonwijken. Op een aantal gebieden is er 'zero-tolerance'-beleid en er zijn meer camera's.

Amsterdam, een creatieve stad?

Naast harde vestigingsfactoren is er aandacht voor zachte factoren zoals aantrekkelijk bewonersklimaat en tolerantie.

§3.3 Klimaatverandering in de stad?

Deelvraag:

  1. Hoe komen sociaal-culturele verschillen in de stedelijke bevolking tot uiting in de stad? Hoe beoordeel je de verschillen?

Contrasten horen bij steden. Dat maakt ze zo interessant.

De Uit-stad

In de stad heeft een versterking van aan vrije tijd gekoppelde activiteiten plaatsgevonden. Dit maakt de stad tot een 'warme' stad. De keerzijde is de koude stad, een plek waar vereenzaming en verval het sociale cement in de samenleving aantast. Horeca bepaalt de binnensteden teveel.

Demografische kenmerken

De totale verhuisbeweging in en uit de grote steden is aanzienlijk, maar per saldo groeien ze maar langzaam. Iets meer autochtonen vertrekken en iets meer allochtonen komen erbij. Vooral twintigers komen naar de stad. Doorstromers zijn de (economisch) meest succesvolle migranten. In de Randstad en in oude industriesteden is het percentage allochtonen hoog. In de berichtgeving over multiculturele steden overheersen negatieve aspecten als segregatie en polarisatie.Gelijke monniken...

Sociaal-economische problemen zijn oververtegenwoordigd bij niet-westerse allochtonen.

Gentrificatie en polarisatie in het stadsgewest

De woningmarkt wordt in de sociale huursector sterk bepaald door overheidsregels en subsidies. Belangstelling voor de stad bij hoger opgeleiden en kinderloze huishoudens leidt tot gentrificatie (opwaardering), met name van wijken nabij stedelijke voorzieningen. Naoorlogse buurten zijn minder gewild en raken in toenemende mate bevolkt met allochtone bewoners. Deze scheiding tussen buurten noem je polarisatie.

§3.4 Wijken en buurten in Nederlandse steden

Deelvraag:

  1. Welke samenhang bestaat er tussen bewoners- en woningkenmerken van een buurt?

Woning- en bewonerskenmerken

In de opbouw van steden verschillen de bewoners- en de woningkenmerken.

Een stad is een mozaïek van wijken, naar functie, ouderdom en ligging verschillend. De bouwperiode toont verschillende inzichten in wijkopbouw. En daardoor verschillen hoe de buurt nu functioneert. Binnen buurten spelen koopkrachtverschillen een rol in de woonkwaliteit.

Voor een buurtprofiel let je op bewonerskenmerken, zoals huishoudengrootte, etniciteit, inkomen en gezinsfase, en op woningkenmerken, zoals: ouderdom, woningtype, ligging, eigendomsverhouding, waarde en onderhoud.

Op grond van bewoners- en woningkenmerken worden buurttypen onderscheiden:

-        de 19e-eeuwse buurt met weinig groen en niet berekend op moderne verkeer

-        de vooroorlogse buurt met meer groen en tuindorpen

-        de naoorlogse buurt met eenvoudige bouw als antwoord op naoorlogse woningnood

-        hoogbouw die nu door renovatie weer aantrekkelijk moet worden

-        de jaren ‘70 woonerven met eengezinswoningen

-        oude buurten in stedelijke centra die weer in trek zijn bij een- en tweepersoonshuishoudens

-        de suburbane woonbuurt uit de jaren ‘70 of meer recent in het duurdere segment

-        de Vinex-wijken die een eigentijdse stijl proberen uit te stralen met diverse bouwstijlen.

§3.5 De warme en de koude stad

Deelvraag:

  1. Welke objectieve en subjectieve factoren bepalen de leefbaarheid in de buurt?

Met de sociale cohesie wordt het 'cement' van de samenleving bedoeld. Segregatie op grond van inkomen en/of etniciteit zorgt dat groepen elkaar niet meer ontmoeten. Ook al woont men bij elkaar dan zie je in stadsvernieuwingswijken toch los van elkaar staande netwerken. De ruimtelijke scheiding tussen bevolkingsgroepen maakt de ontmoetingskans nog kleiner.

Stadsvernieuwing en herstructurering

Na de jaren '60 waarin oude wijken met huurwoningen werden gesloopt komt in de jaren '70 de stadsvernieuwing met het verbeteren van woningen voorop te staan. De laatste jaren is bij de herstructurering van oude stadswijken veel aandacht voor integratie en leefbaarheid. Maar om de problemen echt op te lossen is er veel aandacht nodig voor verbetering van werkgelegenheid en scholing in de buurt.

Sociale veiligheid

Veiligheid in de buurt wordt vaak in verband gebracht met overlast door jongeren. Objectieve veiligheid is gebaseerd op relatieve cijfers, subjectieve veiligheid gaat uit van hoe mensen een situatie waarderen.

Het resultaat

De steden hebben zich verbeterd op gebied van wonen en leefbaarheid, maar op buurtniveau is het anders omdat verschillend tussen bevolkingsgroepen groeiden.

Er zijn wijken die het beter zijn gaan doen het grote stedenbeleid (meer menging). De polarisatie van bevolkingsgroepen is echter niet afgenomen. Door subsidies van de overheid en investering van woningcorporaties en bedrijven probeert men de aandachtswijken te verbeteren. Naast de overheid kunnen burgers en verenigingen met eigen initiatieven de buurt verbeteren. 

REACTIES

A.

A.

Goede samenvatting! alleen snap ik het gedeelte van hoofdstuk 3 niet, dit is anders dan wat in mijn boek staat..?

10 jaar geleden

A.

A.

Ik ben t in andere sv's ook tegengekomen; in mijn boek heten de paragrafen van h3 anders en mijn boek heeft geen par. 4.. H1 en H2 zijn wel hetzelfde.

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.