Aardrijkskunde BuiteNLand V4 - Hoofdstuk 1 Par 6 t/m 10

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2247 woorden
  • 6 december 2012
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
22 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Aardrijkskunde BuiteNLand

Paragraaf 6

In de economische geschiedenis van de wereld zijn 3

belangrijke veranderingen:

                1. De agrarische

revolutie: De overgang van jagen en verzamelen naar landbouw

                2. De industriële

revolutie: De overgang van handarbeid naar grootschalige fabrieksmatige      productie

                3. De opkomst van de dienstenmaatschappij

Dienstensectoren zijn verdeeld in:

                1. De primaire sector: De

sector die grondstoffen en voedsel levert, zoals landbouw en             veeteelt.

                2. De secundaire sector:

De sector met alle bedrijven die de grondstoffen van de primaire       sector verwerken. Ook wel de industrie.

                3. De tertiaire sector: De sector waarin bedrijven met de verkoop van hun goederen of            diensten winst willen maken. Ook wel

de dienstensector. Bijvoorbeeld, de kapper of een    transportbedrijf.

                4. De quartaire sector: De niet-commerciële sector. Ze worden gesubsidieerd of gefinancierd                door de overheid. Bijvoorbeeld de politie, onderwijs en de zorg.

In de centrumlanden begint na 1850 de uitstoot van arbeid uit de landbouw naar de industrie. Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw neemt door de mechanisering, automatisering en uitschuiving naar lageloonlanden de secundaire sector af.

In de semiperiferie is de overgang van een agrarische naar een industriele samenleving pas na de WOII. De echte periferie landen zijn nog voornamelijk agrarisch.

Het verschuiven van het zwaartepunt in de economie van de ene naar de andere sector noem je ‘het doorschuiven in de sectoren’. De

belangrijkste redenen hiervoor zijn:

                - De stijging van de

welvaart waardoor er meer vraag ontstaat naar hoogwaardige goederen en diensten.

                - De stijging van de arbeidsproductiviteit. Hierdoor zijn er in de landbouw steeds minder          mensen nodig om voedsel te produceren.

Door de internationalisering raken gebieden steeds meer met elkaar verweven. Dat heeft gevolgen voor de internationale arbeidsverdeling. Dit houd in, de specialisatie van werkgelegenheid in verschillende delen van de

wereld. Je kunt het aflezen aan:

                - de internationale

verdeling van de beroepsbevolking

                - de samenstelling van het

exportpakket van de landen

Tegenwoordig is het exportpakket van ontwikkelingslanden bestaat voor de helft aan grondstoffen, de andere helft zijn industriële producten.

Een exportpakket dat uit grondstoffen bestaat heeft 3

nadelen:

                1. De prijzen voor

grondstoffen zijn in de periode 1960-1990 veel minder snel gestegen dan    de prijzen van eindproducten.

                2. De prijzen van grondstoffen wisselen op de wereldmarkt veel sterker dan van          eindproducten. Het gevolg is dat een grondstoffenland zijn inkomsten sterk ziet wisselen en             dat maakt het moeilijk om een veeljarige planning te

maken.

                3. Wanneer de export uit handelsgewassen bestaat, dreigt altijd het gevaar van misoogsten.                 In een klap kan daardoor het inkomen van een land gehalveerd worden.

Paragraaf 7

Samenhang (relatie) > Economische ontwikkeling en demografie

Demografie = geboortecijfer, sterftecijfer etc.

Bevolkingsgroei = geboortecijfer – sterftecijfer= geboorteoverschot

Er zijn ook landen met een sterfteoverschot.

Migratiesaldo: vertrekoverschot (N) of vestigingsoverschot (P). Factoren zijn werk of stedelijke omgeving.

Groei wereldbevolking:

                - De wereld groeit steeds

sneller

                - De wereld groeit niet overal even snel

Natuurlijke bevolkingsgroei – 2007 = 12‰ (hoger geboortecijfer dan sterftecijfer.

Vruchtbaarheid: Aantal levendgeborenen daalt bij meer onderwijs/welvaart/ontkerkelijking.

Demografische druk: verhouding tussen het actieve en het non-actieve deel van de bevolking.

Leeftijdsopbouw: Aantal mensen in verschillende leeftijdsgroepen m/v. Veel jongere mensen (Piramidemodel/periferie). Of, jongere bevolkingsgroepen steeds kleiner (urnmodel)

Demografische transitie: Overgang van hoge geboorte- en sterftecijfer

naar lage geboorte- en sterftecijfer. Het bestaat uit 4 fasen:

                1. Zowel het geboorte- als

het sterftecijfer is hoog.

                2. Het geboortecijfer

blijft hoog, maar het sterftecijfer daalt sterk. De bevolking groeit snel.

                3. Het geboortecijfer gaat

dalen en de groei neemt af.

                4. Geboorte- en sterftecijfer komen op een veel lager niveau weer in evenwicht. Soms is het                sterftecijfer groter, dan krimpt de bevolking.

Waarom hebben arme landen zo’n hoog geboortecijfer?:

                1. Demografisch: Arme landen kennen een jonge leeftijdsopbouw en hebben dus veel            vrouwen in de

vruchtbare leeftijd.

                2. Onderwijs: In het algemeen daalt de vruchtbaarheid wanneer de scholingsgraaf van vooral                meisjes stijgt. Ze krijgen carrièremogelijkheden waarbij een kind niet in het patroon

past.

                3. Religie: Het katholieke geloof stimuleert grote gezinnen. In westerse landen gingen de        ontkerkelijking en

het gebruik van de pil hand in hand.

                4. Cultuur: In veel culturen geeft een groot gezin aanzien.

                5. Gezondheidssituatie: Voornamelijk de hoge zuigelingensterfte. Dat is het aantal baby’s per               duizend levendgeborenen dat in het eerste jaar sterft. Een hoog zuigelingensterfte stimuleert              het geboortecijfer. Het gezin wil er zeker van zijn dat een aantal kinderen

overleeft.

                6. Armoede: Veruit de belangrijkste reden voor het verschil is het verschil in welvaart. Er is      een direct verband tussen een stijgende welvaart en een dalende vruchtbaarheid. Wanneer         de welvaart stijgt, daalt de kindersterfte, de mensen worden beter opgeleid, de invloed van             godsdienst neemt vaak af en de sociale zekerheid wordt groter. De noodzaak om een groot              gezin te stichten verdwijnt.

Paragraaf 8

Het platteland lijkt de slag met de stad te verliezen. Meer dan de helft van de bevolking woont tegenwoordig in de stad. Het proces waarbij het aandeel van de bevolking dat in de stad woont groeit, noem je verstedelijking en dat druk je uit in de urbanisatiegraad. De hoogte van de urbanisatiegraaf hangt ook sterk af van de geografische omstandigheden. Wanneereen land voor een belangrijk deel uit woestijn of onherbergzame gebieden bestaat, woont er een groot deel van de bevolking al snel geconcentreerd in een paar steden. Zo komt een straatarm land als de

westelijke Sahara aan een urbanisatiegraad van 94%.

Er is ook een urbanisatietempo. Hiermee meet e de jaarlijkse toename van de urbanisatiegraad.

De groei van steden in de derdewereld kent drie oorzaken:

                1. De trek van het platteland naar de stad: In westerse landen was de ruraal-urbane migratie                 in de negentiende eeuw het gevolg van de mechanisering van het platteland en de               industrialisatie in de steden. Dat is in ontwikkelingslanden soms ook zo, maar vaak ook niet.               De stad is door geringe industriële ontwikkeling echter niet in staat al deze arbeidsmigranten                werk

te bieden.

                2. De trek van de ene naar

de andere stad: Bijvoorbeeld eerst naar een middelgrote en            daarna naar een grote stad verhuizen.

                3. Natuurlijke bevolkingsgroei: DE gezinnen in de steden van arme landen zijn kleiner dan op                 het platteland. Toch draagt de natuurlijke groei het meeste bij aan de snelle groei van de        stedelijke bevolking. Dat komt ook doordat vooral jonge mensen de sprong naar de stad    wagen.

Suburbanisatie: Proces waarbij mensen en bedrijven vanuit de stad naar het omringende platteland vertrekken

Paragraaf 10

Voedselzekerheid is wanneer er in een land altijd voor iedereen voldoende voedsel van goede kwaliteit beschikbaar is.

Kwantitatieve honger (1 miljard mensen):

                - Niet voldoende voedsel

voor minimale eetbehoefte

                - Meestal maar 1 maaltijd per dag

Kwalitatieve honger (2 miljard mensen):

                - Te eenzijdige

samenstelling van voedselpakketten.

                - Tekort aan mineralen en vitaminen.

Honger:

                - De ergste honger is in

Afrika

                - Ook in Azië en India

                - Permanente ondervoeding

                - Vooral op het platteland

                - Voedsel is niet bereikbaar

Draagkracht van de natuurlijke omgeving:

                - Hoeveel mensen kan een gebied voeden (Carrying capacity). Het aantal mensen dat in een                 gebied kan leven zonder schade

aan te richten in de leefomgeving (Maximale       bevolkingsgebied)

                - Afhankelijk van de welvaart van de bewoners

Als de productiviteit van de bodem sterk afneemt, heet dat bodemdegradatie.

Twee belangrijke ontwikkelingen dragen bij aan de toenemende

voedselproductie:

                - De groene revolutie(jaren 70): Door verdeling had men zaden van rijst, tarwe en mais            gemaakt die het driedubbele opbrachten wanneer je irrigatie, kunstmest en     bestrijdingsmiddelen

toepaste.

                - De genetische revolutie(jaren 80): Men kan nu de erfelijke eigenschappen van planten         veranderen zodat rijst in zout water kan groeien, mais tegen droogte kan en soja niet vatbaar              is voor schimmels. Zo kun je ook onder ongunstige omstandigheden goede opbrengsten          behalen.

REACTIES

E.

E.

Bedankt! maar het staat er allemaal wel slordig in.. :(

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.