Aardrijkskunde §14
Pleistoceen: de geologische afzettingen die in Nederland aan de oppervlakte liggen zijn bijna allemaal gevormd in de laatste 2,5 miljoen jaar. Verreweg het grootste deel van het Pleistoceen. Het Pleistoceen werd gekenmerkt door een afwisseling van ijstijden (=glaciaal) en warmere perioden (= interglacialen).
In het hele Pleistoceen is dat een keer of 10 gebeurd. Tenminste tijdens één van die ijstijden (de voorlaatste) bereikte het ijs zelfs Nederland. Gedurende deze Saaleijstijd lag het noorden onder een laag ijs van gemiddeld 150m dik. ‘’Onze’’ ijstijd heeft geduurd van ongeveer 150.000 jaar tot zo’n 100.000 jaar geleden. De tijd daarvoor heet het preglaciaal, de tijd erna (tot 10.000 jaar geleden) het postglaciaal.
Geologie: geologie houdt zich bezig met het bestuderen van de aardkorst.
Kwartair: Periode van 2.500.000 jaar geleden tot nu. Het is onder te verdelen in het Pleistoceen en het Holoceen.
Pleistoceen: onderdeel van de periode het Kwartair. Afwisseling van ijstijden (glacialen) en warmere perioden (interglacialen).
Holoceen: laatste 10.000 jaar.
Saale: de op één na jongste ijstijd, met in de koudste fase (de `Drente-tijd`) vergletsjering vanuit het Noorden tot, wat Nederland betreft, Haarlem-Utrecht-Nijmegen (HUN-lijn).
Preglaciaal: voor de ijstijd.
Glaciaal: tijdens de ijstijd.
Postglaciaal: na de ijstijd.
Reliëf: hoogteverschillen in het landschap.
Puinwaaier: rivierafzettingen van grind, grof zand, fijn zand en klei (van zuid naar noord).
Tongbekken: een door het landijs uitgediept rivierdal.
Stuwwal: door de druk van het ijs werden de zijkanten van de rivierdalen opzij geduwd.
Keileem: een mengsel van tot leem vermalen keien vermengd met nog heel gebleven stenen.
Dekzand: de bovenste laag van het keileem droogde uit en de wind blies het zand weg. Zo werd over de keileem, de stuwwallen en de puinwaaier een laag dekzand neergelegd.
Löss: heel fijn zand, komt voor in Limburg.
Bio-industrie: Niet aan grond gebonden landbouwbedrijven.
Geologische tijdschaal: de ouderdom van de aarde wordt geschat op vierenhalf miljard jaar. Die totale levensduur wordt verdeeld in een aantal tijdperken.
Kringloop van het water: voortdurend veranderen van toestand van water.
Korte kringloop: water valt direct terug in zee.
Lange kringloop: neerslag valt op het land en gaat dan via een ‘omweg’ terug naar de zee.
Stroomgebied: het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren.
Waterscheiding: scheiding tussen twee stroomgebieden.
Wadi’s: woestijnrivieren die een deel van het jaar droogvallen.
Regiem: schommelingen in het waterafvoer.
Verval: hoogteverschil tussen twee punten langs een rivier.
Verhang: gemiddelde hoogteverschil per kilometer in een rivier.
REACTIES
1 seconde geleden