Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

§14 IJstijden en zeespiegelstijging

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 942 woorden
  • 21 september 2003
  • 114 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
114 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Inspiratie nodig voor je profielwerkstuk?

Ben jij op zoek naar een onderwerp voor je profielwerkstuk, maar weet je niet waar te beginnen? Bij de Universiteit Twente vind je volop inspiratie. Van organen op chips tot fast fashion tot het programmeren van een robot – er is altijd wel een onderwerp dat bij jouw interesses past.

Lees meer!
§14 IJstijden en zeespiegelstijging

De 3 natuurkrachten die hebben gezorgd voor het ontstaan van Nederland zijn water, wind en ijs. De geologische geschiedenis is begonnen in een geologisch tijdperk dat het Pleistoceen heet. Dat begon tweeënhalf miljoen jaar geleden. Het Pleistoceen is een uniek tijdvlak, omdat het een tijdperk was dat afgewisseld werd door koude en warme perioden. Het Pleistoceen heet ook wel het ijstijdvlak. 130.000 jaar geleden begon de een na laatste ijstijd, de meest barre ijstijd die er is geweest. Het landijs rond de polen breidde zich enorm uit. Het kwam zelfs tot in Nederland. Het was afkomstig uit Scandinavië. Op het Scandinavische hoogvlak lag maar liefst een ijskap van 2000 tot 3000 m dik. Vanuit dat hoogland stroomde het ijs naar Nederland en andere richtingen. Aan het begin van de ijstijd lag Nederland in zee, maar tijdens de ijstijden daalde de zeespiegel en kwam de Noordzee, dus ook Nederland, droog te liggen. Gedurende het grootste deel van het Pleistoceen werd Nederland door rivieren als de Rijn en Maas overdekt door dikke lagen grof zand en grind. Die rivieren hadden toen veel meer water dan tegenwoordig. Daardoor konden ze ook heel veel grof materiaal meenemen. In de ondergrond van Nederland zit dus bijna overal grof zand en grind. De ijsstroom uit Scandinavië stopte pas in Nederland. Toen het hier aankwam was het ijs wel dunner geworden, maar het had nog wel een dikte van een paar honderd meter. Op het verste punt, midden Nederland, waren alleen nog een paar losse ijstongen over. Ze zochten zich een weg door de rivierdalen als dat van de IJssel en stuwden de oevers op tot heuvelruggen en soms 200 m : stuwwallen. Het ijs nam uit Scandinavië veel grote keien mee, sommige kwamen onder het ijs terecht en werden fijngewreven tot keileem. Tijdens de laatste ijstijd bereikte het Scandinavische ijs Nederland niet. Maar het werd wel zo koud dat er niks meer kon groeien. Daardoor ging de onbegroeide bodem door de wind heel erg stuiven. Dat zand noem je dekzand. De allerfijnste stof heet Löss, die in Zuid Limburg te vinden is. De laatste ijstijd eindigde ongeveer 10.000 jaar geleden. Toen begon het Holoceen tijdperk. Dat werd veroorzaakt door een temperatuurstijging. Het ijs smolt en de zeepspiegel steeg ongeveer 125 m. Daardoor liep de Noordzee vol. Toen het ongeveer 100 m gestegen was, stond het water tot onze tegenwoordige kustlijn. De zee begon door afzettingen van zand en klei de ondergrond van Laag-Nederland te vormen. De zeespiegelstijging ging rustig nog 25 m door. Het zeezand vormde brede zandbanken en strandwallen. De zandaanvoer van zo’n strandwal ging aan de zeekant door. Daardoor ontstonden er verschillende evenwijdige strandwallen. Die werden op een gegeven moment zo hoog dat ze ook bij normale vloed droog bleven. Toen begon het zand op te stuiven tot duinen, duinvorming is dus al duizenden jaren bezig. Achter de strandwallen lag een ondiep overgangsgebied. Een soort waddengebied. Terwijl de zeespiegel nog steeds steeg, werd dat waddengebied steeds verder opgevuld met wisselende combinaties van klei en zand. Die afzettingen samen heten oude zeeklei. Ongeveer 5000 jaar geleden nam de zeespiegel af. In het waddengebied was de oude zeeklei zo hoog opgeslibt dat het meestal droog lag. Daardoor konden er weer dingen gaan groeien zoals oeverplanten, riet. Uit de plantenresten ontstond veen. Dat werd uiteindelijk 5 a 6 m dik. I.v.m. de lage ligging heet dit laagveen. Het meeste laagveen is alweer verdwenen. Vooral in het noorden en zuidwesten. Waar de duinenrij grote graten vertoont, is door de zee bij stormvloeden weggeslagen. In de buurt van Laag Nederland werd veen uitgebaggerd en weg gegraven om als brandstof gebruikt te worden (in de vorm van turf). Zo ontstonden er weer meren waarvan een deel weer drooggelegd werd. In Nederland hebben we dus twee grote landschappen : Hoog-Nederland met een bodem die voor het grootste deel uit dekzand bestaat en Laag-Nederland met een bodem van klei en veen. In het Holoceen gebeurde er nog twee dingen waardoor de bodem veranderde. De vorming van hoogveen en rivierafzettingen. In de noordelijke helft van Nederland had dus het landijs keileem achtergelaten bedekt door fijn dekzand. Daardoor kon het regenwater slecht wegzakken. Op bepaalde plaatsen, iets hoger dan het Drentse plateau, vormden zich drassige gebieden met moerasplanten. Daarin vormde zich veen, wat we het hoogveen noemen, omdat het in het hoogland ligt. Daarvan is ook een deel afgegraven om er turf van te maken. Een dalgrond is goed te gebruiken voor de landbouw, omdat de veenresten onder het liggende dekzand weggeploegd werden. Door de stijgende zeespiegel verminderde in het Holoceen de stroomsnelheid van de Rijn en de Maas. Daardoor ontstonden de rivierafzettingen. Ze konden daardoor geen grind meenemen. Het gevolg daarvan was dat in Nederland alleen nog maar licht materiaal werd afgezet, zoals zand en klei. In het midden van Nederland werd over de ondergrond van dekzand een brede strookrivierklei afgezet.

Aantekeningen

Pleistoceen : geologische periode met ijstijden

Nederland: 3 perioden in het Pleistoceen
1. Preglaciaal - voor de ijstijd
2. Het glaciaal - tijdens de ijstijd
3. Post-glaciaal - na de ijstijd

Soorten afzettingen -> sedimenten
1. Preglaciaal : met name fluviatiele rivierafzettingen van Rijn en Maas
2. Glaciaal : glaciale afzettingen en ijsafzettingen
Voorbeelden
-stuwwal of eindmorene
-keileem of grondmorene
-zwerfstenen(keien)
3.Eolische sedimenten of windafzettingen (postglaciaal)
Voorbeelden
-Dekzand en Löss

Wind/ijs/zee/rivier
-zeeklei – zee (mariene) sedimenten
-rivierklei – rivier (fluviatiele) sedimenten
-laagveen – organogene sedimenten
-hoogveen – organogene sedimenten
-löss – wind – eolisch
-zand – glaciaal/wind

Structuur = vast,lucht,water

Nederland – dekzandlandschappen
Zand komt het meest voor in Nederland.
Op de zandgrond komen Essen en dorpen voor.
Op droge gebieden is het meer geschikt voor akkerbouw ; op natte voor de veeteelt.
In het natte beekdal komen andere stoffen voor ; erg nat.
In de Drentse bodem zit keileem.

REACTIES

M.

M.

Dit is geen fout maar ik wilde even kwijt dat ik dit een geweldig werkstuk vind. Ik heb er dan ook veel aan.
Mijn aantekeningen ben ik vergeten op school en ik heb morgen een pw...
Door dit werkstuk snap ik gelukig weer waar het over gaat!!

19 jaar geleden

E.

E.

bedankt voor je samenvatting heb ik een ondersteuning voor de samenvatting die ik moet maken. :)Er staat havo maar ik hoop dat het een havo/vwo boek was.

Liefs, Elianne

21 jaar geleden

S.

S.

leuk

14 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.