Opslaan van gassen

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 4960 woorden
  • 11 mei 2005
  • 80 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
80 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Opslaan van stoffen algemeen
Opslaan doe je niet zomaar. Het heeft enkele redenen.

Reden 1: Het bewaren van stoffen. Als je een product gemaakt hebt moet je het ergens opslaan. Dit kun je in de open lucht doen maar meestal gaat dit niet. Vanwege dat de stoffen bijvoorbeeld in een bepaalde toestand gehouden moet worden (temperatuur, aggregatietoestand, druk en luchtvochtigheid). Ook heb je te maken met zogenaamde piekbelastingen dit betekend dat je product niet constant word afgevoerd. Een voorbeeld is een boot die om een lading komt, deze komt in een keer een grote hoeveelheid product afhalen. Daarom is het ook verstandig om een opslag te hebben.

Reden 2: Je product in een zo goed mogelijke toestand houden. Je wilt niet dat je product andere waardes krijgt zoals jij ze geproduceerd hebt. Ook kan je product bij een bepaalde temperatuur.
Reden 3: Veilige manier om een product te houden. Als je bijvoorbeeld een bijtende stof moet opslaan kun je deze moeilijk buiten in een bassin opslaan. Ook is dit het probleem bij gassen, explosieve, giftige en kankerverwekkende stoffen.
Om een opslagkeuze te maken voor een bepaalde stof moet je op enkele dingen letten. Je moet bijvoorbeeld op de aggregatietoestand toestand letten van de stof. Sommige stoffen (zoals fosfor) worden al een vaste stof bij 50 graden waardoor je de opslagtank warm moet houden.
Verschillende soorten opslag

• Open opslagruimte
Deze opslagruimte is de goedkoopste van allemaal. Hierbij leg je je product gewoon open in de lucht. Dit is geen probleem bij sommige producten. Een ding is wel belangrijk, de weeromstandigheden moet geen invloed hebben op het product. Voorbeelden van producten die je in de open lucht kan opslaan is steen, zand, rioleringspijpen.

• Beschutte ruimte
Bij deze soort opslag maak je gebruik van wanden en een dak. Voorbeelden van deze soort opslag zijn een loods, magazijn, silo’s of tanks. Hierdoor heeft het product geen kans om nat te regenen of weg te waaien (de weeromstandigheden hebben geen invloed op het product “geen conditieverslechtering”). Ook heeft door deze manier van opslag de mens en de omgeving geen last van de opslag. Voorbeelden van producten die je op deze manier kunt opslaan zijn graan, zout etc.
• Gesloten opslagruimte
Bij een gesloten opslagruimte komt het product op geen enkele manier in aanraking met de buitenlucht. Bij deze manier van opslaan kun je bepaalde omstandigheden regelen. Dingen zoals druk, temperatuur, luchtvochtigheid etc. Ook kun je door deze manier van opslaan stoffen opslaan die normaal gaan reageren gaan met lucht (explosiegevaar).
Bij lichtontvlambare of explosieve stoffen moeten enkele dingen aanwezig zijn.
1. In of rondom automatisch brandsignaleringssysteem
2. Blusinstallatie
Welke soorten gassen zijn er, gelet op brandbaarheid, giftigheid etc.

Er zijn verschillende soorten gassen. Je kunt ze in een aantal groepen opdelen:
• Brandbare gassen
• Niet-brandbare gassen
• Explosieve gassen
• Giftige gassen
• Edel gassen

Brandbare gassen
Dit zijn gassen die (zoals de naam al zegt) brandbaar zijn.
Zodra deze in aanraking komen met een vlam, warmtebron, ontsteking etc. Kunnen deze gassen ontbranden. Deze gassen worden goed afgeschermd bewaard.
Deze gassen kunnen na ontsteking zeer gevaarlijk zijn. Zij kunnen lelijke brandwond en ander letsel achterlaten.
Een paar voorbeelden van deze gassen zijn:
• Methaan
• Ethaan
• Butaan
• Propaan
• Pentaan
Niet-brandbare gassen
Dit zijn gassen die (zoals de naam al zegt) niet-brandbaar zijn.
Deze kunnen bij een brand gebruikt worden om het vuur te laten stikken, waardoor het vuur uit gaat. Deze gassen worden ook wel gebruikt voor blanketing. Hierbij wordt bewijzen van spreken een deken over de stof geplaatst, door dit kan de stof niet reageren met zuurstof.
Een paar voorbeelden van deze gassen zijn:
• Stikstof
• Etheen
• Chloor
• Koolstofdioxide
Explosieve gassen
Dit zijn gassen die een explosie kunnen veroorzaken als ze met andere gassen of stoffen in aanraking komen. Deze stoffen worden heel goed beschermt tegen enige vorm van beschadiging. Als een gas in aanraking komt met zuurstof kan het al een explosief mengsel vormen. Er hoeft maar een vorm van ontsteking bij te komen en het kan exploderen.
Enkele voorbeelden van deze gassen zijn:
• Ammoniumnitraat
• Benzine damp
• Carbid (gemengd met water vormt het acetyleen)
• Kaliumchloraat
• Nitrieten
Giftige gassen
Dit zijn gassen die bij inademing of aanraking ernstige ziektes of zelfs de dood kunnen betekenen. Ook giftige gassen worden heel goed beveiligd als er een lek of een tank zit kan dit voor ernstige gevolgen betekenen. Als er een gifwolk vrij komt kan deze door de wind verplaatst worden en tast als aan op zijn weg tot het gas is uit gewerkt.
Enkele voorbeelden van deze gassen zijn:
• Arseen
• Waterstofcyanide (Blauwzuur)
• Koolstofmonoxide
• TCDD
Edelgassen
Alle edelgassen komen voor in de atmosfeer van de aarde. De edelgassen vormen een speciale groep met gassen. Ze reageren namelijk met geen enkele andere stof. Ze zijn zeer stabiel, dit komt omdat ze 8 elektronen in de buitenste schil hebben, zodat de schil helemaal vol zit. Ze worden gassen genoemd omdat ze bij kamertemperatuur in gasvorm voorkomen.
Enkele voorbeelden van deze gassen zijn:
• Helium
• Neon
• Argon
• Krypton
• Xenon
• Radon
Welke soorten gasopslag zijn er

Veel vaste stoffen kunnen op een terrein in de openlucht worden opgeslagen. Bulkgoederen zoals cokes en steenkool worden dan ook meestal in de openlucht opgeslagen. Stukgoederen zoals vaten of zakken worden ook wel met pallets in de openlucht opgeslagen. Je kunt deze stukgoederen beschermen tegen bijv. Neerslag door ze onder een afdak te plaatsen. Een ondoorlaatbare bodem is heel belangrijk want deze zorgt ervoor dat er geen opgeslagen stoffen in grond terecht kunnen komen. Een ondoorlaatbare bodem is kan gemaakt zijn van beton of asfalt. Vaak wordt er een beschermend folie onder de bodem gelegd voor een extra bescherming van de grond. De bodem moet sterk genoeg zijn om de opslag te dragen. Als er bulkgoederen opgeslagen liggen zoals cokes en steenkool is het niet de bedoeling dat deze goederen zich met elkaar gaan vermengen. Om dit te voorkomen worden de hopen steenkool en cokes ver uit elkaar geplaatst of er wordt een schot tussen de twee hopen gezet. De aan-en-afvoer van bulkgoederen gebeurt meestal met een verrijdbare kraan, shovel of vrachtwagen.

Vloeistoffen worden opgeslagen in bassins in de openlucht. Dit mag alleen als de vloeistof niet stink en onschadelijk is voor de omgeving. De vloeistof mag niet in contact komen met de onderliggende of omringende grond. Het bassin heeft opstaande randen die ervoor zorgen dat de vloeistof er niet overheen kan gutsen. Ook heeft het bassin een ondoorlaatbare bodem van bijv. Staal. De aan-en-afvoer van de vloeistof gebeurt via pompen en leidingen.
Loodsen en magazijnen

Loodsen

Stoffen die niet tegen weersinvloeden zoals neerslag kunnen worden opgeslagen in loodsen of magazijnen. Bulkstoffen worden in een loods opgeslagen in een loods. De vaste stof wordt dan los op de grond gestort. Bijv. zout. Er worden vaak meerdere stoffen in een loods gestort om de ruimte goed te benutten. De loods wordt dan in verschillende delen gescheiden. Deze delen worden compartimenten genoemd. De aan-en-afvoer van de stoffen gebeurt met een transportband en shovel. Met de transportband wordt de vaste stof in het midden van de ruimte gestort. Hierdoor ontstaat er een piramide. Het voordeel hiervan is dat de wanden van de loods niet belast worden. Het nadeel is dat je niet de gehele opslagcapaciteit van de loods benut. Daarom wordt de loods meestal helemaal volgestort. Er komt dan een hele hoge druk op de wanden te staan hierdoor moeten zij verstevigd worden.
Magazijnen
Een magazijn biedt een opslag voor stukgoederen, deze goederen worden vaak met een pallet in een stelling geplaatst. Deze stellingen kunnen zeer hoog zijn. Voor beelden van stukgoederen zijn vaten en zakken. De aan en afvoer van de stukgoederen gebeurt met een vorkheftruck. In enkele gevallen met een computergestuurde hefarm. Maar dit is een zeer dure machine en wordt niet vaak in een magazijn gebruikt.
Silo’s
Silo’s zijn een opslagplaats voor bulkgoederen van fijn poeder of klein korrelig materiaal. Deze goederen moeten beschermd worden tegen weersinvloeden zoals neerslag. Een silo is een smalle hoge kolom met een trechtervormige onderkant. De silo staat op een voetstuk of steunen, hierdoor kan de silo gemakkelijk worden afgetapt. Een silo kan uit meerdere cellen bestaan die elk een eigen aan en afvoer hebben. Ook staan er vaak meerdere silo’s bij elkaar. Silo’s zorgen ervoor dat de stoffen in de silo zelf gemakkelijk en direct beschikbaar zijn. Grote silo’s worden vaak van gewapend beton gemaakt, kleine silo’s van staal of gewapend kunststof. Er staat een hoge druk op de wanden en de onderkant van de silo. In een silo kun je geen stoffen opslaan die samenkoeken want anders kunnen er verstoppingen aan de onderkant van de silo ontstaan en kan de silo niet meer afgetapt worden. Een bunker is ook een soort van silo allen is het een bak die een heel stuk lager is als een silo. Een bunker wordt vaak gebruikt als opslag voor bulkgoederen met een groot volume zoals suikerbieten en aardappelen. Ook is een bunker geschikt voor bulkgoederen die wel samenkoeken, zoals soda en zetmeel. De aan en afvoer bij silo’s en bunkers gebeurt met een transportband, schroeftransporteurs, kettingtransporteurs, elevatoren of door een luchtstroom. Door het vele stof in een silo kan er een stofexplosie ontstaan, dit kan ontstaan door drie elementen die alledrie aanwezig moeten zijn: zuurstof, brandbaar materiaal en een ontstekingsbron. Om dit te voorkomen wordt een silo vaak afgezogen zodat het stof niet in de silo achterblijft. De kans dat er een stofexplosie ontstaat, blijft wel aanwezig maar in mindere mate. Als extra voorzorgsmaatregel zijn er vaak explosieluiken of een los dak.
Welke opslagvorm is geschikt voor welke gassoort

Brug vorming
Brugvorming is één van de lastigste en meest opvallende problemen met silo's. Het kan optreden omdat de deeltjes van een product verklemmen boven de opening. De opening moet ca. 7 maal zo groot zijn als de diameter van het grootste deeltje om deze verklemming te vermijden.
Maar veel brugvorming problemen komen juist voor bij poeders. Hier is het de cohesie, het aan elkaar plakken van deeltjes, die ervoor zorgt dat het product blijft hangen. Afhankelijk van de omstandigheden (bijvoorbeeld opslagduur) kan stabiele brug van een poeder een overspanning bereiken van wel 3 meter.
Anderen manieren om brugvorming te voorkomen zijn: trillen, kloppen, transportschroef, drogelucht (als het product droog is zal het ook niet aan elkaar plakken.)

Broei
Door drukken en vochtigheid kan steenkool gaan zelfontleden.
Dit kan voor extra warmte gaan zorgen en zo een ketting reactie veroorzaken.
Door een ketting reactie kan het product gaan verkolen, dit heet broei.
Door broei gaat de kwaliteit van het product achteruit.
Als er zuurstof bij de broeihaard komt kan er vuur ontstaan.
Om broei te voorkomen kan je het volgende doen:
- kleinen opslag hoogte voor lage druk.
- droog proberen te houden.
- vochtigheids graad bijhouden.
- product omzetten om eventueel broeihaard uit elkaar te trekken.
- landbouw folie over het product voor bescherming.
Bezinken
In een vloeistof zitten soms vaste stofdeeltjes.
Door de grote dichtheid hebben die deeltjes de neiging om naar de bodem te zakken dit is bezinken.
Om bezinken te voorkomen kun je het volgende doen:
- roerwerk
- rondpomp installatie
Een rondpomp installatie is er voor om het water in beweging te houden. Zo zakken de fijne deeltjes niet naar de bodem en krijg je een gelijkmatige temperatuur verdeling.
Conditionering
Sommige producten vragen om speciale omstandigheden bijvoorbeeld ze moet droog bewaard worden of warm.
Er moet ook rekening gehouden worden met de opslagconditie zoals de temperatuur vochtigheids gehalte en zuurstof gehalte.
Conditioneren is het in een bepaalde omstandigheid brengen en handhaven van de atmosfeer in de opslag ruimte.
We onderscheiden hier in: Klimaat beheersing
Inertiseren
Klimaat beheersing staat voor het beheren van het klimaat en de luchtvochtigheid in de opslag ruimte.
Het product kan dan beter worden bewaard.
Micro organisme krijgen zo ook niet de kans zich te ontwikkelen.
Inertiseren is het conditioneren van de lucht over een vloeistof met behulp van een inert gas.
Sommige vloeistoffen veranderen als ze in aanmerking komen met vloeistof daarom moet je een inert gas gebruiken.
Voorbeelden van een inert gaas zijn: stikstof, helium, argon.
Het afdekken van een vloeistof met een inert gas heet blanketing.
Soortelijke massa

Zowel vloeistoffen als vaste stoffen als gassen hebben een vaste dichtheid(constante).
De dichtheid is belangrijk voor het meten van het niveau en de druk in de tank.
Soortelijke stort massa: massa per eenheid van het volume inclusief de holle ruimtes.
Formules:
Pstort = m : v
Psort = soortelijke stort massa
(KG/m3)
m= massa
v= volume inclusief holle ruimtes
Als de holle ruimtes kleiner zijn is de Pstort groter.
In de meeste tabbellen boeken staat de soortelijke stort massa van bijvoorbeeld meel zand enz.

Hellingshoeken

Hellings hoek a =
Het hoek oppervlak met de horizon.
De talud hoek of natuurlijke hoek is de maximale hellings hoek die een vaste stof uit zich zelf aan neemt.
De hellings hoek is belangrijk om het oppervlak te kunnen bereken van de gestorte goederen.

Verdichting

Gassen worden vaak niet opgeslagen bij normale temperaturen zoals 20 graden en een druk van 1 bar zullen gassen een hoog volume innemen.

Een buffer voorraad is alleen voor kleien dingen omdat grote tanks met gassen in een mum van tijd leeg zijn.
Om het volume te verkleinen moet het verdicht worden tot vloeistof.
Dit kan door: te comprimeren en te koelen.
Het verdichten van een gas tot vloeistof is afhankelijk van de druk en temperatuur.
Bij de aggregatie toestand hoort een kritisch punt waar weer een kritische druk en temperatuur bij hoort.
Boven de kritische temperatuur is het gas niet meer vloeistof te maken.
Een stof boven de kritische temperatuur komt dus alleen maar als gas voor.
Over het algemeen is het zo dat een stof met een kritische temperatuur kleiner dan de normale kamer temperatuur word verdicht door middel van koelen dit gebeurt met bijvoorbeeld stikstof of gloor.
Als de kritische temperatuur groter is dan de normale omgeving temperatuur dan word het verdicht door middel van druk verhogen.
Het kan ook gecombineerd doormiddel van koelen en comprimeren bijvoorbeeld bij aardgas.
Het verdichten van stoffen is een fysische bewerking want de stof veranderd van aggregatie toestand.
Welke factoren spelen een rol bij het opslaan

Opwaartse kracht
Een vlotter drijft op een vloeistof. Door de opwaartse kracht van de vloeistof beweegt de vlotter mee met het veranderen van het vloeistofniveau.

De meest eenvoudige vlotter meting bestaat uit een kabel met aan het ene uiteinde een vlotter en aan het anderen uiteinde een contra gewicht. Het contragewicht beweegt langs een schaalindeling waarop je het niveau in de tank kunt aflezen.
Een meter gebruikt uitvoering is de vlottermeter met glasbuisschakelaar. Een glasbuisschakelaar sluit als je er een magneet bij houdt. De magneet is in de vlotter ingebouwd. De gesloten schakelaar geeft dus het niveau in de tank aan.
Een andere vlottermeting is de by0pass vlottermeter. Een vlotterbuis is aangesloten op de tank. In de vlotterbuis zitten magneetmellen. Deze magneetmellen klappen om als de magnetische vlotter langskomt.
Vlottermetingen kun je ook gebruiken voor niveaudetectie. We spreken dan van vlotterschakelaar.
Een eenvoudige vlotterschakelaar bestaat uit een vlotter aan een stang. Als het vloeistofniveau de vlotter bereikt, beweegt de vlotter omhoog. De stang bedient een elektrische schakelaar in het vlotter huis.
Enkele anderen uitvoering van de vlotterschakelaar is de kunstofvlotter waarin een kwikschakelaar zit. De vlotter hangt aan een flexibele elektriciteitkabel. Als de vlotter bij een te hoog niveau kantelt, sluit de kwikschakelaar.
Om verschillende niveaus met een meter te kunnen detecteren, gebruik je de vlotterschakelaar met geleidestang. In deze vlotterschakelaar zit een aantal glasbuisschakelaar.
De verdringer is een zwaar lichaam dat aan een veer hangt. Op de verdringer werken drie krachten:
- de zwaarte kracht
- de opwaartse kracht
- de veerkracht
Het schijnbare gewicht is het verschil tussen de zwaartekracht en de opwaartse kracht. Dit gewicht zorgt ervoor dat de veer uitrekt. De mate van uitrekking geeft het niveau in de tank aan.
Capaciteit en geleiding
De capaciteit niveau meter maakt gebruik van een elektrische condensator. Een condensator bestaat uit twee metalen elektroden die gescheiden zijn door een isolerende laag. Bij de capacitieve niveau meter vormt een metalen, geïsoleerde staaf de eerste elektrode. De metalen tankwand vormt de tweede elektrode van de condensator. De stof in de tank vormt de isolerende laag.
De capaciteit is de maximale hoeveelheid lading die een condensator kan vast houden. De capaciteit hangt onder andere af van de stof die tussen de elektroden zit.
Als de tank leeg is, is de capaciteit laag. Als de tank vol is, veroorzaakt de stof een hogere capaciteit van de condensator, uit de waarde van de capaciteit kun je dus het niveau afleiden.
Als de tank wand niet van metaal is, vormt de tankwand niet de tweede elektrode van de condensator. In dit geval brengen we op de tank een verticale metalen band of folie aan. Enkele anderen mogelijkheid is om een dubbelstaaf uitvoering te gebruiken. Bij niet cilindrische tanks kun je geen enkelstaaf uitvoering gebruiken, omdat de afstand van de tankwand tot de staaf niet constant is.
De geleiderdetector is alleen bruikbaar bij goed geleidende vloeistoffen. De meter bestaat uit een metalen staafelektrode die verticaal in de tank steekt. Als de vloeistof in de tank de staaf bereikt, gaat er een stroom lopen.
De geleidingsdetector kan ook met een dubbele elektrode uitgevoerd zijn. Je past deze toe bij niet metalen tanks. De elektrische stroom loopt dan tussen de twee elektroden.
Contactloos
Een contactloze meting is een meting waarbij het instrument geen direct contact maakt met het product.
De (ultra)sonore meter zendt een geluidspuls uit die op het stofoppervlak terugkaatst/ de meter vangt deze teruggekaatste geluidspuls, de echo, weer op. De ultrasonore meter meet het tijdsverschil tussen het uitzenden van de puls en het vangen van de echo.
De radar meter werkt hetzelfde als de ultrasonore meter. In plaats van met geluidspulsen werkt de radarmeter met radarpulsen.
De radioactieve niveaumeter bestaat uit een zender die gammastraling uitzendt en een ontvanger die de overgebleven intensiteit van de straling meet.
Beweging
De trilvork is een niveauschakelaar die werkt volgens het principe van beweging. De trilvork bestaat uit een trillend element en een elektronische eenheid. De frequentie van de meter verandert als de stof het rillend element bereikt. Zo kun je het niveau detecteren.
Enkele anderen niveauschakelaar die werken volgens het principe van beweging is de roterende niveaumeter. Deze meter bestaat uit een motor die een draaivleugel aanstuurt.
Het wel of niet draaien van de draaivleugel detecteert de draaivleugel.
Welke metingen kun je verrichten om te weten hoeveel gas/vloeistof je in opslag hebt?
Er zijn verschillende instrumenten waarmee je druk kunt meten bijv.
- U-buizen en J-buizen
- Balgdrukmeter
- Membraandrukmeter
- Bourdonbuisdrukmeter
- Capacitieve drukmeters
- Rekstrookdrukmeters
- Piëzo-resistieve drukmeters
De U-buis:

Bij de U-buis daalt het vloeistofniveau in het enen been als het vloeistofniveau in het andere been stijgt. Met een U-buis kun je overdruk, onderdruk, drukverschillen en absolute druk meten. U-buizen zijn wel goedkoop maar gaan vaak niet lang mee, ze zijn heel kwetsbaar en alleen geschikt voor nauwkeurige metingen bij lage drukken. Een scheve J-buis is een variant op de U-buis. Hij heeft een scheef been en is geschikt om kleine drukveranderingen te meten.

Hierbij gebruik je de formule P= h • ρ • g
De Balgdrukmeter:

Bij metingen met de balgdrukmeter verplaatst de balg binnenin de meter dit is een maat voor de druk. Er kunnen drukken mee gemeten worden tot ongeveer 10 bar. Ook kan hij als drukschakelaar gebruikt worden. De balgdrukmeter is eigenlijk ook een drukverschilmeter tenminste hiervoor kun je hem gebruiken. Het enige verschil is dat de meter dan twee balgen heeft die op twee verschillende plaatsen zijn aangesloten. Het aanwijzende instrument van de meter is meestal gevuld met olie of een andere vloeistof, dit voorkomt slijtage doordat de wijzer gedempt wordt bij snelle drukveranderingen.

Hierbij gebruik je de formule: F= p • A
De Membraandrukmeters:

Bij deze meter is de doorbuiging van het membraan een maat voor de druk. Met de membraandrukmeter kunnen overdrukken tot 25bar worden gemeten. De doorbuiging van het membraan hangt af van de druk, de oppervlakte van het membraan, het materiaal van het membraan en hoe dik het membraan is. Een groot voordeel van deze drukmeter is dat je de druk van verontreinigde en agressieve stoffen kunt meten. Een nadeel is dat je de meetmethode niet kunt gebruiken bij warmte, het membraan wordt dan warm en buigt sneller hierdoor heb je een foute meting.

Hierbij gebruik je de formule: F= p • A
De Bourdonbuisdrukmeter:

Hierbij is de verplaatsing van de bourdonbuis een maat voor de druk. Met deze drukmeter kun je zowel hoge als lage drukken meten. De verplaatsing van de bourdonbuis hangt wel af van een paar dingen: de druk, de straal van de buis, de lengte van de buis, de wanddikte van de buis en het materiaal van de buis. Ook zijn er verschillende soorten bourdonbuisdrukmeters zoals: de C-buis, de spiraalvormige buis en de schroeflijnvormige buis. Het kan ook zo zijn dat de bourdonbuisdrukmeter een scheidingmembraan heeft dit zorgt ervoor dat de vloeistof en de bourdonbuis niet met elkaar in contact komen, dit voorkomt slijtage (corrosie).

Hierbij gebruik je de formule: P= h • ρ • g
Elektrische drukmeters:

Deze drukmeters kunnen hoge tot zeer hoge drukken meten een paar elektrische drukmeters zijn: de capacitieve drukmeter, de rekstrook drukmeter en de piёzo-resistieve drukmeter.
Deze drukmeter heeft 2 metalen platen met een isolerende laag ertussen deze laag houdt de elektrische spanning vast. Hoe kleiner de afstand tussen de platen des te groter de capaciteit van de condensator. De capaciteit van deze condensator is een maat voor de druk. De capacitieve drukmeter kan een hoge druk tot 300bar meten. Bij de rekstrook is de elektrische weerstand van de weerstandsdraad in het rekstrookje een maat voor de druk. Als de druk hoger wordt zet de cilinder die om de rekstrook(jes) zit uit, hierdoor wordt de weerstanddraad langer. De rekstrook drukmeter kan een zeer hoge druk meten tot 6.000bar. De Piёzo-resistieve drukmeter is een drukmeter waarbij de weerstandsverandering van het halfgeleidermateriaal een maat voor de druk is. Als de druk verandert veranderd de elektrische weerstand ook. Door de weerstand te meten wordt de druk bepaald. Deze drukmeter heeft geen beweegbare delen, het is een wegloze meting. De Piёzo-resistievedrukmeter heeft nauwelijks slijtage en is ongevoelig voor ongekoekt vuil. Hij kan een druk meten tot ongeveer 3500bar.

Montage:

Een sifonpijp is een beveiliging die vaak bij stoomketels gebruikt wordt. Het is een beveiliging die er voor zorgt dat een aanwijzend instrument niet kapot springt door de hoge druk. Er zijn twee soorten sifonpijpen, namelijk een krulvormige en een u-vormige sifonpijp. De stoom condenseert in het midden van de sifonpijp en zorgt ervoor dat de stoom niet in contact komt met het aanwijzend instrument. Ook biedt de sifonpijp een dempende werking tegen drukschokken. Het aanwijzend instrument kan op 2 manieren gemonteerd worden, onder of boven het meetpunt. Dat hangt af van welke soort stof er in de tank zit. Bij drukmetingen van nat gas zit het aanwijzend instrument boven het meetpunt want er mag geen vloeistof achter blijven in de leiding

Welke veiligheidsaspecten horen bij het opslaan van gassen

Het ontstaan van brand

Voor vuur zijn altijd twee dingen nodig: een brandstof en zuurstof. Zolang deze twee er zijn, houdt de reactie zichzelf in stand. Een brand zorgt voor een aantal dingen: rook, vuur en warmte maar ook schade aan de omgeving (milieu, voorwerpen in de omgeving).
Factor 1: Brandstof
Factor 1 die nodig is voor een brand is een brandstof (dit wil zeggen dat je zonder deze factor geen brand kunt krijgen. Deze zijn er in verschillende aggregatietoestanden: vast, vloeibaar en gas. Vloeistoffen moeten eerst verdampen om te kunnen branden. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Vloeiboer: Aceton, Spiritus, Benzeen, Ether
Gas: Aardgas, acetyleen, waterstof, koolstofmonoxide
Brandbare stoffen gaan pas branden vanaf een temperatuur van 100 °C. Voorbeelden van enkele brandbare stoffen zijn ammoniak, aluminium, zwavel en vaseline.
Brandgevaarlijke stoffen zijn op zicht niet brandbaar. Als ze verdampen kunnen ze echter wel tot brand leiden. Brandgevaarlijke stoffen noem je ook wel ontvlambare stoffen. Deze stoffen herken je ook wel aan de aanduiding ‘ontvlambaar’ op het etiket. Voorbeelden hiervan zijn stoffen zoals petroleum en ethylbenzeen.
Zeer brandgevaarlijke stoffen kunnen ook tot brand leiden. Het verschil met brandgevaarlijke stoffen is, dat zeer brandgevaarlijke stoffen heel snel verdampen. De brand kan dus veel sneller ontstaan vergelijken met brandgevaarlijke en brandbare stoffen. Je herkent zeer brandgevaarlijke stoffen aan het gevarensymbool met de tekst ‘licht ontvlambaar’ of ‘zeer licht ontvlambaar’. Voorbeelden hiervan zijn aardgas, ether en benzine.
Er bestaan ook stoffen die niet brandgevaarlijk zijn, maar die toch voor brand kunnen zorgen. Dit zijn stoffen die door een reactie met water brandbare gassen ontwikkelen.
Factor 2: Zuurstof
Factor 2 die nodig is voor het ontstaan van brand is de aanwezigheid van zuurstof. Zuurstof zelf is niet brandbaar maar is wel noodzakelijk voor de verbranding van allerlei stoffen. De lucht om ons heen bestaat voor 21% uit zuurstof, voor 78% uit stikstof en voor 1% uit andere gassen. Zuurstof is er dus genoeg aanwezig om een brand te laten ontstaan.
Oxiderende stoffen zijn stoffen die zelf kunnen zorgen voor zuurstof omdat zij zuurstofatomen in hun moleculen hebben. Een brand waarbij oxiderende stoffen zijn betrokken, is heviger dan een brand die reageert met zuurstof uit de lucht. Voorbeelden van enkele oxiderende stoffen zijn waterstofperoxide en natriumchloraat.
Bij te weinig zuurstof is, zal een brand afnemen of zelfs doven, het brandgevaar zal dus afnemen. Bij een overvloed van zuurstof verhoogt het brandgevaar. Elke verhoging van het zuurstofgehalte boven 21% is brandgevaarlijk.
Factor 3: Temperatuur
Factor 3 die nodig is voor het ontstaan van brand is de temperatuur. Er moet genoeg warmte aanwezig zijn om vuur te laten beginnen. Voor warmte bij vuur zorgt een ontstekingsbron voor. Een vonk van deze ontstekingsbron is vaak al genoeg. De warmte die minimaal moet ontstaat noem je ook wel ontstekingstemperatuur. Enkele voorbeelden van ontstekingsbronnen zijn:
• Open vuur (roken)
• Elektrische vonken
• Blikseminslag
Beïnvloedende factoren: Mengverhouding en katalysatoren

Maar er zijn nog enkele dingen die een rol spelen bij het ontstaan van een brand. Ook is er een juiste mengverhouding nodig. Dit wil zeggen dat er genoeg van allebei de factoren zich met elkaar moet mengen. Een goed voorbeeld hiervan is een automotor. Als de motor niet de juiste mengverhouding toevoegt (benzine met lucht)in de motor zal je de zogenaamde “verzopen motor” krijgen, waardoor de auto niet meer wil starten. De mengverhouding tussen benzine en lucht is dan niet juist (er is te veel benzine).

Ook kan er brand ontstaan met vaste stoffen. Als de vaste stof maar fijn genoeg is kan er een brand ontstaan (de lucht kan er heel gemakkelijk bijkomen).

De tweede factor die ook een rol speelt is een katalysator. Deze kunnen een brand versnellen (positieve katalysator) of vertragen (negatieve katalysator) zonder er aan mee te doen.

Voor een brand zijn dus altijd 3 dingen benodigd:
• Warmte
• Zuurstof
• Brandstof
En twee dingen die het beïnvloeden
• Katalysator
• Mengverhouding

Het uitbreiden van brand
Een brand ontstaat dus als je een brandstof in contact brengt met lucht en met een ontstekingsbron. De warmte die hierbij vrijkomt, zorgt ervoor dat de verbranding zich verspreidt (hij grijpt steeds verder en sneller om zich heen). Hoe snel de brand zich verspreid, is afhankelijk van:
• De bekledingsmaterialen (vloerbedekking en bekleding van machines)
• De aanwezige goederen en inventaris

Als een brand ontstaat en er staan brandbare materialen in de buurt heb je kans op doorslag van het vuur naar de andere voorwerpen. Op een gegeven moment kan heel de ruimte in de brand staan. Je spreekt hierbij over “branddoorslag”.

Het is echter ook mogelijk dat brand zich overslaat via de open lucht. Deze uitbreiding kan het gevolg zijn van de uitstraling van hitte, overslaande vlammen (vlamcontact) of vliegvuur, of overvliegende brandende delen. Uitbreiding via de open lucht noem je “brandoverslag”.

Door brandwerende materialen te gebruiken, kun je voorkomen dat een brand zich uitbreidt naar andere ruimten.

Soorten brand
• Brandklasse A
Branden van vaste stoffen (hout, papier en stoffen van organische oorsprong)

• Brandklasse B
Branden van vloeibare stoffen of stoffen die smelten (olie, benzine, vetten en diverse kunststoffen).

• Brandklasse C
Branden van gassen (propaan en aardgas)

• Brandklasse D
Branden van metalen. De metalen verbranden onder gloedvorming. Hierbij ontstaan zulke hoge tempraturen, dat deze branden niet te blussen zijn met normale blusstoffen.

Hoe kun je een brand blussen?
Een gasbrand kun je vaak eenvoudig blussen. Als het gas de enige brandstof is, dan is de brand geblust zodat je de gaskraan dichtdraait. Doordat je de brandstof weg heb genomen, heb je de brand geblust.

Extra: Gasexplosie België
In het Belgische Ghislenghien, in de Waalse provincie Henegouwen, zijn vijftien doden gevallen bij een explosie in een gasleiding. Meer dan honderd mensen waren overgebracht naar ziekenhuizen. Dertig mensen hadden zware brandwonden opgelopen. Onder de slachtoffers waren behalve brandweerlieden ook medewerkers van het energiebedrijf Electrabel.

Dit was het gevolg van geen veilige werkzaamheden. Bij graafwerken aan het onderzoekscentrum van Texaco was een lek geslagen in een gasleiding.

Rond negen uur ‘s ochtends gingen reparateurs de lek in de ondergrondse gasleiding op het industrieterrein van Gellingen dichten. Op het moment dat de drie medewerkers samen met hulpdiensten bezig waren om een veiligheidsperimeter rond de locatie in te stellen, deed de explosie zich voor. Het gaat om een internationale transportleiding die loopt van de Belgische kust tot aan de Franse grens. De schok van de ontploffing was tot tien kilometer in de omtrek te voelen. Ook werd de explosie door een weersatelliet geregistreerd.

Twee nabijgelegen fabrieken gingen in vlammen op. Volgens ooggetuigen werden automobilisten die passeerden op het moment van de ontploffing in hun voertuig verbrand. Omdat gevreesd werd dat er giftige rook vrijkwam, werden omwonenden verzocht ramen en deuren gesloten te houden en binnen te blijven.

Dit is een zeer goed voorbeeld van het niet veilig werken bij gassen. Uit dit (extreme) voorbeeld blijkt dat het niet altijd goed gaat. Dit was (achteraf gezien) fout gegaan door een simpel vuurtje maar die veroorzaakte een explosie die gigantisch was.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.