Filmgeschiedenis

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 5676 woorden
  • 7 maart 2010
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
45 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Hoofdvraag en deelvragen

Hoofdvraag:
Hoe ontwikkelde de filmindustrie zich in de 20e eeuw?

Deelvragen:
Deelvraag 1, Wat is film eigenlijk?

Deelvraag 2, Wat waren de vroege ontwikkelingen op het gebied van techniek en de filmindustrie?

Deelvraag 3, Welke gebeurtenissen hebben de filmgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog beïnvloed?

Deelvraag 4, Had de filmindustrie veel concurrentie?

Deelvraag 5, Voor welke veranderingen heeft Walt Disney gezorgd in de filmindustrie?

Deelvraag 6, Wat zijn de belangrijkste films uit de 20e eeuw?

Deelvraag 1:

Wat is film eigenlijk?
Wanneer je naar een film kijkt is de beweging die we zien een illusie want een film is geen doorlopend beeld maar een reeks van vierentwintig stilstaande beelden per seconden. Daardoor krijg je het idee dat het een vloeiende beweging is. Dat is dus eigenlijk niet zo.
Tijdens elke filmvoorstelling glijden honderden meters film voor de ogen van het publiek voorbij. Een minuut film vereist meer dan 27 meter film. Een hele film heeft wel 2,5 km nodig.

Over meerdere mensen wordt gezegd dat ze de eerste film hebben gemaakt. De eerste film is gemaakt door George Eastman uit Amerika, 1885.
De fransman Louis Le Prince maakte meerdere foto’s van het verkeer op een brug in Leeds, 1888.
De Amerikaan Thomas Edison was de eerste die een film met bewegende beelden maakte, maar de Franse broers August en Louis Lumiere lieten als eerste een film aan het publiek zien. De broers maakten in 1985 tien films en bouwden een apparaat waarmee ze deze in Parijse clubs en cafés konden vertonen,

Nickelodeon –zaal
Bioscoopbezoekers die een film wilden zien staken een muntstuk in de machine van Edison en zo konden zij een film kijken die 15 seconden duurt. De galerijen waar deze machines stonden werden nickelodeons genoemd, genoemd naar het Amerikaanse muntstuk nickel.

Script en scenario
Een script of scenario kan gezien worden als de uitvoering van een film of televisieserie. Het beschrijft alles in de film tot in het kleinste detail. De instructies van de camera en zo staan in een draaiboek. Een scenario bestaat uit twee belangrijke dingen: dialoog en actie. Een dialoog is wat de personages zeggen. Soms wordt er ook bij vermeld op wat voor een manier. Dit wordt meestal niet gedaan om de regisseur en de acteurs meer ruimte voor uitleg te geven. Actie is eigenlijk alles wat je ziet gebeuren en alle geluiden die je hoort. Dingen als gevoelens en gedachten horen niet in een scenario thuis, omdat je deze niet kunt laten zien in een film. Als een karakter genaamd Jan verdrietig is staat er niet: "Jan is verdrietig" maar eerder iets als: "Een traan rolt over Jan's wang"

Een scenario kan gebaseerd zijn op een roman een kort verhaal of een andere film. Waarbij dus al een duidelijk beeld staat waarover de film gaat. Een scenario kan ook gebaseerd zijn op een nieuw idee. Bij de Oscars is ook een prijs voor het beste scenario dat ergens op gebaseerd is (Academy Award for Writing Adapted Screenplay) en voor het beste, meest originele scenario (Academy Award for Writing Original Screenplay). Iedereen die bij de film betrokken is leest wel een keer het scenario. Aan de hand hiervan beslist de art-direction waar ze naar toe moeten en wat voor kleding er nodig is. De productie kan na aanleiding van het scenario ook zien hoe duur de film ongeveer gaat worden. Daarom is het belangrijk dat de tekst in het scenario in een bepaald formaat staat zodat iedereen begrijpt wat hij of zij moet doen. Vooraf en tijdens het draaien van de film.

Er zijn meestal twee verschillende boeken gemaakt over hetzelfde verhaal. Het ene boek mogen de acteurs of actrices lezen. Daar staat in wat ze moeten zeggen. Dat heet het script. In het andere boek staat ook precies wat ze moeten zeggen. Maar er staat ook in of ze dan buiten of binnen de lijnen zijn. Moeten ze elkaar aankijken of juist niet? Moeten ze lopen of rennen, of moeten ze zitten? Dus er staan allerlei aanwijzingen in over wat ze moeten doen.

De stomme film
De allereerste speelfilm ( begin 1900) was in zwart-wit te zien.
Bovendien waren deze films zonder geluid. Je zag de spelers in de film praten maar je hoorde ze niet. We noemen dit soort films stomme films.
Bij deze films trad vaak een verteller op. Die gaf uitleg bij de film, maakte er grapjes bij of zong een lied. De projector maakte nog veel lawaai. Daarom speelden er ook vaak iemand op de piano. Dan hoorde je al dat lawaai niet. In Amerika en Duitsland ontstonden grote filmbedrijven. In studio’s werden hele dorpen nagebouwd. Hollywood werd het centrum voor de filmindustrie.

Sprekende film
In 1927 begon de stomme film te spreken. Het publiek hield van de nieuwe “ talkies ” (sprekende film). Maar de Hollywoodsterren waren niet gelukkig met de overdreven gebaren welke bij de stomme film zoveel uitdrukkingskracht had. Hoewel men 1927 opgeeft als het beginjaar van de sprekende film was er al eerder geluid in de film.
In de periode van de stomme film hadden de bioscopen muziek als begeleiding. De muziek had twee doelen. In de eerste plaats voor de sfeer en de stemming en ten tweede om het geluid van de projector te dempen. Men bleef op grote schaal weg bij de sprekende film. De theaterdirecteuren wisten dat het publiek niet in alle stilte kon blijven zitten. En naast de sprekende tekst maakte men ook muziek bij de film. Toen kwam er een periode dat het geluid belangrijker werd dan het beeld. Filmmaatschappijen zochten acteurs in theaters met een duidelijke stem, zonder accent. Voor veel Hollywoodsterren was dit het einde van hun carrière. De dialoog (het praten van de acteurs) beslaat een derde van de geluidsband. De film muziek (achtergrond muziek of begeleidende muziek) en de geluidseffecten zijn even belangrijk voor de film. Een korte periode gebruikte men de camera als stilstaand beeld, op statief. Al snel waren er creatieve regisseurs die begrepen dat het geluid hen ten dienste kon zijn als men het op dezelfde manier gebruikte als een bewegend beeld.

In dezelfde tijd dat men het geluid ging toepassen werden er ook kleurprocessen ontwikkeld. In 1935 verscheen de eerste geluidsfilm in kleur. De kwaliteit van de kleurenfilm werd steeds verbeterd en geperfectioneerd. Na de tweede wereld oorlog werden kleurenfilms algemeen. Tegenwoordig vinden wij kleur in een film de normaalste zaak van de wereld. Toch worden er nu nog steeds zwart-wit films gemaakt.

Vaak worden films in een andere taal nagesynchroniseerd, dat wil zeggen: de gesproken tekst wordt vervangen door een gesproken vertaling daar van. Het grappige daarvan is dat de lipbewegingen van de acteurs en de gesproken woorden niet met elkaar kloppen. De vreemde taal kan ook zorgen voor vreemde effecten. In Nederland word vooral gebruikt gemaakt van ondertiteling.

Op de filmset
De hele filmset is niet een plek. De filmset verhuist steeds. Overal waar de camera wordt neergezet, is “de filmset”.
Soms is dat binnen, soms buiten. Nu eens aan het strand of in het bos, dan weer in een oud huis. Een enkele keer in een echte studio.

Alle voorbereidingen kosten veel tijd. Daar gaan vaak maanden overheen. Maar het opnemen van de film gebeurt zo snel mogelijk.
Anders wordt de film te duur. Voor het filmen zelf zijn ongeveer 6 weken beschikbaar. Iedereen moet keihard werken, vaak ook
’s avonds en ’s nachts. Voordat de opnamen beginnen, moet alles tot in de puntjes worden geregeld. Het filmen gebeurt in kleine stukjes. Soms begint men met het eind en wordt het begin later opgenomen.

Bij een speelfilm zijn veel mensen betrokken. Als eenmaal met het filmen wordt begonnen, is het druk op de plaats van de opname. Mensen van de regie, het licht en geluid lopen door elkaar. Ieder is druk bezig met zijn werk. Ook de cameramensen en de acteurs zijn aanwezig. Als iedereen op zijn plaats staat en alle apparatuur is ingeschakeld, kunnen de opname beginnen. De regisseur geeft het startsein en roept: “actie”. Vlak voor de camera wordt een zwart klapbord met een knal dichtgeslagen. Op dat bord staat de datum of het nummer van de opname.

De acteurs beginnen te spelen. Per keer is het steeds maar een klein stukje van het verhaal. Ook kan er van alles mis gaan. Het weer kan opeens veranderen, een decor valt om, een acteur weet zijn tekst niet meer of iemand krijgt de slappen lach, terwijl hij juist serieus moet zijn. Elke dag neemt de camera tientallen meters film op. Maar als 1 dag hard werken 3 minuten film oplevert, is de regisseur dik tevreden!!

De montage
Monteren van een film betekent: de verschillende stukjes film in de juiste volgorde aan elkaar plakken. Dit werk begint als alle opnamen achter de rug zijn. Het gebeurd door mensen die verstand hebben van dit werk en natuurlijk is de regisseur er ook bij. Hij kiest uit honderden meters film die stukken, waarmee hij zijn verhaal wil vertellen. Als die stukken aan elkaar zitten, heb je eigenlijk de film al. Maar er moet nog veel aan worden geknipt en geplakt voor iedereen tevreden is over de beelden. Pas dan voegt men er geluid
En muziek aan toe. Filmmuziek wordt meestal apart gemaakt door een componist, muziekschrijver. Er worden musici gehuurd die de muziek in een studio op een band opnemen. Filmmuziek is belangrijk.
De regisseur kan er een bepaalde stemming mee opwekken. Als je een stil steegje ziet en je hoort enge muziek, dan weet je wat er gaat gebeuren. Dezelfde steeg met een vrolijk wijsje geeft je een ander gevoel. Zo kan de kijker worden beïnvloed.

De tekenfilm
Elke tekenfilm begint met een idee. Filmmakers gebruiken het woord tekenfilm bijna nooit. Ze noemen het liever animatie. Animeren betekent levend maken. Want ja je kan wel tekenen maar dan moet het dus ook nog achter elkaar gezet worden. Dan krijgt het verhaal een verbeelding. Zonder een plan gaat het niet. Het plan kan een verhaal zijn maar dat is het niet alleen, het moet ook een hoofdpersoon hebben en bijpersonen. Hoe zal de hoofdpersoon eruit gaan zien? Is hij dik of is hij dun is het een jongen of een meisje is hij of zij slim of dom enzovoorts. Soms is de hoofdpersoon niet eens een mens maar een voorwerp of een dier. Er zijn films waar de hoofdpersoon maar een streep is. Dat kan alle maal in een animatie film. Een idee wordt ook wel een plot genoemd. Het is een engels woord met een kant en klaar plot kun je in een studio terecht.

Walt Disney is al jaren lang de koning van de tekenfilms. De "tekenfilm", gemaakt door met de hand te tekenen, is aan het begin van de eenentwintigste eeuw vrijwel helemaal verdwenen, en vervangen door films die gemaakt zijn met behulp van de computer. Veel van de latere concurrenten van Walt Disney zijn in studio’s begonnen. Zo zijn de Dreamworksstudios begonnen door oude medewerkers van de Disney compagnie.
Paniek op de prairie is de laatste tekenfilm uit de Disney studio’s. Ze hebben zich sindsdien vooral bezig gehouden met de marketing van tekenfilms, zoals Toy Storie en Monsters en Co deze films zijn gemaakt door de pixar Animation Studio’s. Warner Brothers maakten ook veel tekenfilms. De Harry Potter serie is ook door de Warner Brohters gemaakt dat is een van de meest succesvolle films.

De première
Voor de film naar de bioscopen wordt gestuurd moet er reclame worden gemaakt, zodat iedereen weet dat de film eraan komt. De publiciteitsafdeling van het bedrijf van het product zorgt daarvoor. Ze maken onder andere posters die ze dan overal ophangen. Maar er gebeurt nog veel meer. De pers moet op de hoogte worden gesteld. Een hele tijd voor dat de film te zien is in de bioscoop krijgt de pers een viewing. Journalisten mogen de film alvast bekijken zodat ze er over kunnen schrijven. Ze krijgen een mapje met informatie over de film en met film foto’s zodat ze genoeg weten om een recensie te kunnen schrijven. Als zo’n recensie positief is komen er meer mensen naar de film kijken. Weken voor de première draait er een kort filmpje, een trailer. In die trailer zie je wie de hoofdrolspelers zijn. Soms word er ook een making off gemaakt. Dan krijg je te zien hoe de film is gemaakt.

Dan ga je naar de première, daar word de film speciaal voor de spelers en genodigden gedraaid. Soms mogen de acteurs over de rode loper. Dat is een loper waar alle beroemde mensen over gaan. Dat is voor die mensen heel speciaal. Daar is dan ook veel pers bij aanwezig, mensen van de krant, mensen van het journaal enz.
Later komt de film in de bioscoop en het publiek kan de film bezoeken
Deelvraag 2:
Wat waren de vroege ontwikkelingen op het gebied van techniek en de filmindustrie?
Op 28 december 1895 was het eindelijk zover, de eerste openbare filmvertoning in Parijs in het "Grand Café". Deze filmvertoning werd gedaan door twee broers, genaamd de broeders Lumière. In de begintijd van de film werd de film vooral aangeduid met de term cinematografie. De 3 bijzondere nieuwe dingen aan de cinematografie waren:
1. bewegende beelden die via fotografie tot stand zijn gekomen
2. een celluloidband die gebruikt werd als beelddrager
3. de mogelijkheid om de beelden te projecteren, waardoor meer mensen tegelijkertijd konden kijken.
Ook maakte de fotografie in de periode rond de eeuwwisseling een stormachtige periode door, met veel technologische ontwikkelingen, die zich snel opvolgden. In deze tijd was er ook veel belangstelling naar de werking van het oog, dus hoe het oog werkte, en hoe beeld werd waargenomen. Zo was een van de dingen die men ontdekte dat er bij een snelle opeenvolging van beelden men geen onderbreking meer kon waarnemen. Deze combinatie van fotografie met beweging leverde de film op.
De eerste fase van de film loopt van ongeveer 1896 tot 1914. Eigenlijk was er vooral veel belangstelling voor de film omdat het nieuw was. Toch werden de uitvindingen al direct commercieel bekend, onder andere door middel van het patentrecht. Dit heeft voor een belangrijk deel ook te maken met het feit dat de Gebroeders Lumière, die de eerste filmvertoningen hielden, de technieken en ontwikkelingen van de film zelf betaalden met het doel er uiteindelijk winst mee te kunnen maken.
Een ander voorbeeld is het patentrecht dat Kodak had. De eerste commerciële fil, was via bioscoopbedrijven op kermissen en bij evenementen. Vanwege de hoge kosten moesten de bioscoopbedrijven wel rondtrekken. De apparatuur was duur, en er waren weinig films. En de films die er waren, waren niet van een dergelijk gehalte dat men er lange tijd mee op dezelfde plek kon blijven.

De gebroeders Lumière
De eerste filmhandel ontstaat geleidelijk, door films die van producenten opgekocht worden, om vervolgens aan exploitanten verhuurd te worden. Hierdoor kunnen de eerste vaste bioscopen ontstaan. Door die vaste bioscopen verandert de relatie productie-exploitatie aanzienlijk. Doordat de vraag naar films steeg, net zoals de productiekosten en de filmprijzen stegen, waren de exploitanten gedwongen om samen te gaan werken. In eerste instantie gebeurde dit door het onderling ruilen van films, of door het onderling doorverkopen. Hieruit ontstond de filmhandel, als tussenpersoon voor productie en distributie. Films werden niet langer verkocht aan exploitanten, maar er werd exploitatie-recht verleend voor de vertoning van een film gedurende een bepaalde periode. Het had als voordeel voor de exploitanten dat er een grotere variatie ontstond, en dat het tonen van films gemiddeld genomen goedkoper werd. Als voordeel voor de producenten gold het tegengaan van wildgroei, waardoor zij een steviger positie konden krijgen.
Tegelijkertijd was er ook een maatschappelijke ontwikkeling die er voor zorgde dat er meer tijd vrijgemaakt kon worden voor dit nieuwe medium. Door de invoering van de 8-urige werkdag ontstond er meer vrije tijd, die aan andere dingen besteed konden worden, dus ook aan de bioscoop. Al direct in de begintijd werd er gewaarschuwd voor het "bioscoopgevaar": men zat in het donker, waar men verkeerde en verderfelijke beelden te zien kreeg. Er heerste een angst voor moreel verderf, en als gevolg daarvan werden de eerste stappen gezet in de richting van de filmcensuur.
Er bestond ook een ander gevaar bij het brengen van een bezoek aan de bioscoop: de films konden spontaan ontbranden of zelfs ontploffen. Door het nitraat in de films, dat langzaam afbrak en een ontbrandbaar gas deed ontstaan, konden er gevaarlijke situaties ontstaan. Helemaal wanneer een film enkele tijd in het blik gelegen had onder vochtige en warme omstandigheden. Als gevolg daarvan werden er als snel eisen aan de exploitanten gesteld. Het gevaar was natuurlijk groter geworden door het ontstaan van de vaste bioscopen: in de buitenlucht of een tent kon het gas snel verwaaien, in gebouwen bleef dat natuurlijk veel beter hangen. In verband met het nitraat in het filmmateriaal werd in 1909 in Engeland de eerste filmwet uitgevaardigd.
Europa wordt voornamelijk beheerst door de Franse filmfabrikanten, waarvan Pathé wel de belangrijkste was. Verder was in Europa het bedrijf Nord Disk in Denemarken belangrijk. De inhoud en de lengte van de film veranderde in de periode tussen 1907 en 1910 ingrijpend: er wordt gebruik gemaakt van een doorlopende handeling, zodat er meer een verhaal ontstaat in plaats van losse fragmenten. Tevens maakt de uitvinding van de driedelige vlinder in 1906 een projectie zonder flikkering mogelijk.
In de Verenigde Staten werd in 1909 de eerste poging ondernomen om te komen tot een monopolie met de Motion Picture Patent Company. Zij sloten een contract met Kodak, dat alleen zij het ruwe materiaal geleverd zouden krijgen, zodat zij een monopolie-positie verkreeg voor het onbelichte filmmateriaal.
In het begin werd film voor vertoning verkocht per meter, waardoor er een standaardisering ontstond. Een vaste lengte voor een vaste prijs. Dit leverde voor de regisseur een beperking op, want hij moest zich exact aan de van te voren opgelegde lengte film houden. Om zoveel mogelijk winst te behalen moesten de overige kosten daarom zoveel mogelijk gedrukt worden: zo laag mogelijke salarissen, en veel onbekende acteurs. Het waren uiteindelijk vooral de onafhankelijke productiemaatschappijen, de maatschappijen die hun maatschappij niet aan een vaste distributieketen verbonden hadden, die voor de vernieuwingen zorgden. Zij moesten concurreren met elkaar en de 'vaste' producenten, waardoor zij andere wegen in durfden te slaan.
Als concurrentiemiddel werd het 'Star-System' ingevoerd; er werden filmsterren gemaakt en gebruikt. Tevens verdween het systeem van standaardisatie, waardoor ook langere films gemaakt werden. Door het systeem van filmsterren stegen de salarissen enorm tussen 1909 en 1920, en vooral Charlie Chaplin profiteerde hier enorm van. De onafhankelijke vestigden zich uiteindelijk in Hollywood.

Charlie Chaplin
De tweede fase in de geschiedenis van de film loopt van ongeveer 1914 tot 1929. De grote winsten, behaald in de Amerikaanse filmindustrie haalde als snel banken over om te investeren in Film. In Duitsland had dit de oprichting van de Ufa tot gevolg, al snel de leidende filmonderneming in dat land. Amerikanen veroverden sleutelposities in de gehele wereld, mede dankzij de verslechterde economische positie van de Europese markt door de effecten van de Eerste Wereldoorlog.
Er ontstaan veranderingen in drie sectoren door het ontstaan van de lange speelfilm, speelfilms die langer waren dan 1 spoel ('one reel'):
- de productiekosten gaan met sprongen omhoog
- specialisaties ontstaan in de diverse functies
- Hollywood wordt productiecentrum

Doordat de productiekosten omhoog gingen, werden de prijzen van de toegangskaartjes verhoogd, en werden de toeschouwerscapaciteiten in de bioscopen vergroot. Geleidelijk aan ontstaat ook een verschuiving in de maatschappelijke positie van het filmbezoek: in eerste instantie gingen alleen mensen uit de laagste sociale klasse naar de film, maar geleidelijk aan komen er steed meer bezoekers uit de middenklasse.

De hoge productiekosten zorgden er ook voor dat de films mede gefinancierd moesten worden door de distributiebedrijven en de bioscopen, of filmtheaters, zoals ze in die tijd genoemd werden. Daardoor ontstond het zogenaamde 'blindboeking' en het 'blockboeking': films werden eigenlijk van tevoren gehuurd, zonder dat de film al gemaakt was. Men wist dus niet wat voor een film men gehuurd had. Dit werd ook wel gedaan door bijvoorbeeld een nieuwe film te combineren met een andere, al dan niet reeds bestaande, film. Men huurde dan een bepaalde film, die al gezien was, of een succes garandeerde door een bepaalde acteur of regisseur, tegelijkertijd met een nog te maken, onbekende film. Om zelf ook uit de kosten te komen waren de distributeurs en bioscopen wel gedwongen deze films te gaan vertonen, ook al bleek na het maken van zo'n film dat deze van mindere of slechte kwaliteit was. Door deze ontwikkelingen kregen de exploitanten een beslissende invloed op de huurtarieven, en werden zij de beslissende factor in de filmindustrie.
De kleine, onafhankelijke bedrijven kregen het zwaar, alleen kapitaalkrachtige grote ondernemingen waren nog in staat onderling te concurreren. Luxe en overdaad kenmerken de filmproductie in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog. Uiteindelijk ontstaat in Amerika een soort van 'filmmoeheid' in 1927. Mogelijke oorzaken daarvoor zijn de overproductie van films, wat zorgde voor een daling van de huurprijzen. De banken grepen in, omdat er te veel geld verloren ging in de productie van de films, Tegelijkertijd waren er te veel producenten die mee wilden draaien in deze nieuwe industrie. Deze effecten werden tegelijkertijd verergerd door de lagere huurprijzen, dus lagere opbrengsten. De overproductie had dus tot gevolg dat nog meer geld uitgegeven werd aan het vervaardigen van de films, en er nog minder verdiend werd. Als gevolg van deze ontwikkelingen ontstond er een versnelde concentratiebeweging, waardoor er in 1928 nog maar 7 concerns overheersten.
De Eerste Wereldoorlog had onder andere tot gevolg dat Amerika van schuldenaar ineens schuldeiser werd. Voor de film betekende het dat veel belangrijke Europese producenten hun internationale plaats verloren, en dat Amerikaanse films op grote schaal op de Europese markt kwamen, massaal gedumpt werden. In iedere belangrijke Europese stad hadden de Amerikanen wel een eigen distributiebedrijf, om zich zo te verzekeren van de afzet van de eigen films. In Frankrijk probeerde bioscoopbedrijf Pathé via een ambitieus programma de verloren markt te heroveren. Dit mislukte, waardoor de maatschappij moest toeleggen op apparatuur en materiaal. In Europa was de rol van de Duitse markt, net als de Franse, belangrijk. Duitsland was de grote verliezer van de Eerste Wereldoorlog. Voor die oorlog kende het land geen belangrijke filmmaatschappij. Na de Eerste Wereldoorlog devalueerde de Mark sterk, met als gevolg dat er een gunstig productieklimaat ontstond voor de film. De verkoop van films aan het buitenland leverde vaak meer dan voldoende valuta op, om de films volledig te kunnen maken. De productiekosten waren laag, omdat de Mark weinig waard was. Tegelijkertijd was het voor buitenlandse producenten oninteressant om films af te zetten in Duitsland. Duitse exploitanten konden weinig betalen voor deze films, zodat dit te weinig opleverde. Dit bereikte zijn hoogtepunt in 1922.
Het gevolg daarvan was dat Duitsland een sterk nationaal gerichte filmindustrie op kon zetten, zonder concurrentie op de binnenlandse markt van het buitenland, dus met een gesloten markt. Het begin van de Duitse filmindustrie ligt tussen 1917 en 1921. De investeringen worden vooral gedaan met behulp van kapitaal van derden, vaak Amerikaanse producenten of distributeurs. Er ontstaat dan al vrij snel een sterke concentratie van het kapitaal bij een paar grotere bedrijven, terwijl er een geringe hoeveelheid kapitaal is bij de numeriek sterk overheersende midden- en kleinbedrijven is. In de distributiesector is er de overgang van het klein- naar het grootbedrijf, de kleine zelfstandige bioscoopondernemer wordt verdrongen door de vennootschappen.
De belangrijkste Duitse filmmaatschappij, de Ufa werd opgericht onder druk van militairen en met behulp van de regering, en werd in het begin vooral gebruikt om militaire verrichtingen vast te leggen. De Ufa werd de grote filmmaatschappij, en slokte uiteindelijk de kleine maatschappijtjes op. Stabilisatie van de economie hield een terugname van de export van de Duitse films in, en tegelijkertijd werd de Duitse markt ineens overspoeld door Amerikaanse films. De Duitse regering ging ingrijpen, en verminderde de invoer van buitenlandse films. In 1926 kwam Ufa echter in de problemen met haar Amerikaanse krediet. Als gevolg daarvan sloot zij een verdrag met Paramount en Metro Goldwyn Mayer, die daarmee vrij spel kregen op de Duitse markt. Het verdrag werd ontbonden door de opkomst van het Nationaal Socialisme, en een Duitse persmagnaat neemt dan het Amerikaanse aandeel over.
Eind jaren 20 komt de structuur in de twee toonaangevende filmlanden, Amerika en Duitsland, grotendeels overeen. De macht is in handen van enkele grote ondernemingen,en vaak hebben die bijna een monopolieachtige positie in het segment waarin zij actief zijn. De films hebben in die periode een hoge 'publiekswaarde', maar toch ontstond er in 1927 in Amerika, en in 1928 in Duitsland, een sterk dalende winst. Er werd nog geprobeerd dit tegen te gaan, maar pas met de introductie van de geluidsfilm wordt deze ontwikkeling tot staan gebracht, en is er weer sprake van een snelle conjunctuur in de filmindustrie.
Eind jaren '20 komt dan de geluidsfilm op vanuit Amerika. Duitsland had een aantal patenten waardoor er een voorsprong bestond in Europa. Deze voorsprong werd door de Amerikanen echter geleidelijk aan weggewerkt. Frankrijk verloor door de geluidsfilm zijn kansen, en de Franse markt werd door de Amerikanen gebruikt om in Europa een vaste voet aan de grond te krijgen. Oveigens werkte men in de beginjaren van de film met verschillende versies van dezelfde film voor de verschillende landen, later wordt er gebruik gemaakt van nasynchronisate of ondertiteling.

Deelvraag 3:

Welke gebeurtenissen hebben de filmgeschiedenis na de Tweede Wereldoorlog beïnvloed?
Er zijn drie belangrijke gebeurtenissen die de filmgeschiedenis na de 2e wereldoorlog hebben beïnvloedt.
1. Er waren geen direct inkomsten meer van de theaters en er was geen vaste hoeveelheid afname meer. Daardoor werd er meer uitgeweken naar de Europese markt.
2. De heksenjacht van de Amerikaanse republikein senator mcCarthy, had invloed op de politiek, en dan vooral op de communisten. Dit had ook gevolgen voor de studio’s en vooral voor de scenarioschrijvers. De politiek ging zich bemoeien met de filmindustrie en paste als het nodig was censuur toe. Ook ontstond er een ‘’zwarte lijst’’ voor Hollywood.
3. De opkomst van de televisie speelde ook een belangrijke rol. Het bioscoopbezoek daalde erdoor in razend tempo en de inkomsten van de studio’s daalden. De Europese markt was voorzichtig met het uitgeven van dollars in verband met de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Er werden afspraken gemaakt om de dollartegoeden te laten staan. Om toch aan geld van de Europese markt te komen werd daarom gebruik gemaakt van de zogenaamde "run-away"-producties: films werden voor een gedeelte in Europa gemaakt.
Rond 1950 raakt de Amerikaanse filmindustrie in een hevige crisis. De grootste oorzaak hiervoor is de snelle opkomst en ontwikkeling van de televisie, die zich vooral vanaf 1947 heeft doen gelden. De bezoekersaantallen daalden tot een dieptepunt. De filmmaatschappijen werden geconfronteerd met grote verliezen, veel theaters gingen failliet. Tegelijkertijd werden de productiemaatschappijen op last van het Hooggerechtshof gedwongen hun theaterketens af te stoten, waarmee in deze onzekere tijd ook nog de garantie van een bepaalde afzet bij de theaters weggenomen werd.
Langzaam maar zeker weet de filmindustrie de crisis te overwinnen. Vanaf 1954 beginnen de bezoekersaantallen weer geleidelijk aan te stijgen, waarna ze een periode lang redelijk winst maakten. Aan het begin van de jaren '60 bezoeken dan weer net zo veel mensen de bioscoop als in het recordjaar tot dan toe 1947. In de loop van de jaren '60 begint verder de zogenaamde productiecode te verdwijnen, waardoor de mogelijkheid ontstaat om films te maken over taboes als seks, geweld, en andere onderwerpen die men tot die tijd vermeden had.
De uitspraak op grond van de antitrustwet betekende een verandering van de traditionele structuur van de Amerikaanse filmindustrie: de geprivatiseerde bioscopen waren niet langer verplicht bepaalde films af te nemen en te vertonen, en waren vrij in het kiezen van de vertoningduur. Als gevolg daarvan hadden de onafhankelijke producenten meer kans hun films te maken en vertonen. Ster-acteurs en regisseurs zagen hun kans waar, en gingen ook producties in eigen beheer uitbrengen. Films, waarin zij vaak een grote rol hadden. Als financieel voordeel betekende het produceren van eigen films een belangrijk belastingvoordeel op.

Deelvraag 4:

Had de filmindustrie veel concurrentie?
De grootste concurrent van de filmindustrie was natuurlijk de televisie. Eigenlijk gingen hierdoor minder mensen naar de bioscoop omdat ze ook thuis naar een serie of film konden kijken. De tv kwam in het jaar 1947 op de markt. Omstreeks 1950 raakt de Amerikaanse filmindustrie in een enorme crisis. De grootste oorzaak hiervan is de snelle opkomst en ontwikkeling van de televisie. Zoals wij al eerder hadden gemeld, daalden de bezoekersaantallen tot een dieptepunt. De filmmaatschappijen maakten grote verliezen en veel theaters waren noodgedwongen te sluiten. Ook in Engeland bleef het bioscoopbezoek dalen. Om toch de filmproductie te stimuleren werd in 1950 de British Film Production Fund gesticht. De ealing-studio’s waar bekende comdies waren gemaakt werden in 1956 aan de televisie verkocht. In 1959 werd het festival in Cannes verrast met films van François Truffaut Marcel Camus en Alain Resnais, die allemaal in de prijzen vielen. De filmproducenten wilden hierdoor graag weer geld steken in jonge filmers. De filmindustrie kwam met nieuwe technieken in de hoop dat ze weer winst zouden maken. Er werden kleurenfilms uitgebracht. Zwart-wit films, die goedkoop gemaakt konden worden, werden bijna niet meer uitgebracht. Alle aandacht ging naar dure, grootschalige filmproducties, die vooral vanwege het goede beeldkwaliteit, het publiek weer naar de bioscoop moesten lokken. In 1952 kwam de Cinerama-film. Drie projectors zorgden voor een breed beeld. In hetzelfde jaar ontstond de 3D-film, die helaas geen succes had. In 1959 voegde Cuba, dat voordien geen filmtraditie had, zich bij de film producerende landen met de oprichting van het Instituto Cubano del Arte e Industria Cinématograficos. In 1960 werden de eerste resultaten geboekt.
De Japanse film werd voor het eerst in het buitenland weer bekend door Rashomon (1951, grote prijs van Venetië) van de cineast Akira Koerosawa. Daarnaast werd in de jaren vijftig het werk beroemd van regisseurs als Ingmar Bergman (Wilde Aardbeien, Het zevende zegel), Michelangelo Antonioni en Federico Fellini (La dolce vita)
Het grootste verschil tussen televisie en film is het beeld dat je te zien krijgt. Het filmbeeld komt tot stand via projectie, het televisiebeeld door elektronische weergave.

Deelvraag 5:

Voor welke veranderingen heeft Walt Disney gezorgd in de filmindustrie?
Wij wilden het ook even hebben over Walt Disney. Tot nu toe hebben we het alleen gehad over reguliere films maar niet over tekenfilms, die wij ook heel belangrijk vinden.
Walt Disney is geboren op 5 december in 1901. Zijn echte naam is Walter Elias Disney. Hij was een van de 5 kinderen, 4 jongens en 1 meisje.Toen hij 6 jaar was maakte hij een tekening op de muur. Het moest hun varken Skinny voor stellen. Op deze jonge leeftijd kon hij al erg goed tekenen. Walt Disney was een ontwerper, een schrijver, een regisseur (van tekenfilms en Hollywoodfilms) een zakenman en de vader van Donald Duck en Mickey Mousse. Walt Disney werd geboren in Chicago, een van de grootste steden van de Verenigde staten. Hij was de 4e zoon van Elias en Flora Call Disney. Zijn vader had verschillende baantjes, zijn moeder was lerares. Toen Walt voor de 2e keer verhuisde ging hij naar Kansas City, hier werd Walt`s vader krantenbezorger. Walt zelf begon hier met een cursus cartoons maken en ging naar de kunstacademie. Walt heeft ook een broer, Roy Oliver Disney. Roy zat eerst bij de marine. Walt gaat als chauffeur van het Rode Kruis naar Frankrijk, waar hij net na de 2e wereldoorlog aankwam. In 1919 ging hij terug naar Amerika en vond werk als tekenaar. Walt Disney kreeg een eigen studio, de Hyperion Avenue studios, in de Verenigte staten. Hij maakte samen met zijn broer Roy en een aantal anderen allerlei tekenfilms met dieren. Walt Disney was een man van ideeen. Hij wist leuke dingen te bedenken, maar kon ze niet zelf uitvoeren. Walt besteedde veel aandacht aan de kwaliteit van de filmpjes. Walt Disney maakte in 1928 zijn eerste eigen filmpjes, hij maakte daarin Mickey Mousse. Walt Disney trouwde met een van zijn werknemers Lilian Bounds, die eerst zijn strips inkleurde. Ze kregen 2 dochters: Diane, die later zou trouwen met Ron Miller die voorzitter was van de Walt Disney Productions, en Sharon. Walt en Lilian kregen 10 kleinkinderen. Walt overleed in 1966 aan een hartaanval. Hij is 65 jaar geworden. Walt heeft een grote invloed gehad op de filmindustrie. Hij heeft het volgende veranderd:
Hij heeft de populariteit van tekenfilms bevorderd.
Hij heeft gezorgd voor muziek in tekenfilms.
Hij heeft de avond vullende tekenfilm op de markt gebracht.
Hij heeft voor de ontwikkeling van nieuwe camera’s gezorgd.
Hij heeft nieuwe technieken ontdekt om alles sprookjesachtiger te laten lijken.
Hij heeft natuurfilms en speelfilms populair gemaakt.
Hij heeft de combinatie tussen tekenfilm en echte acteurs bedacht.
Hij heeft pretparken veiliger en groter gemaakt.
Hij heeft tekenfilms bij volwassenen populairder gemaakt.

Deelvraag 6:

Wat zijn de belangrijkste films uit de 20e eeuw?
In de 20e eeuw zijn behoorlijk wat films gemaakt. Hieronder treft u een lijst met de belangrijkste films uit de 20e eeuw
NL = Nederland
Dld = Duitsland
GB = Groot Brittannië
VS = Verenigde Staten
Fr = Frankrijk

Titel Regisseur Land Jaar
Abel. Alex van Warmerdam NL 1986
All quiet on the Western Front. Lewis Milestone Dld 1984
Asphalt. Stomme film. Joe May Dld 1929
Die Blechtrommel. Volker Schlondorff Dld 1979
Blow-Up Michelangelo Antonioni GB 1966
Catch-22. Mike Nichols VS 1970
Dodes'kaden. Akira Kurosawa Japan 1970
Double indemnity. Billy Wilder VS 1944
Easy rider. Dennis Hopper VS 1969
The Graduate. Mike Nichols VS 1967
La grande bouffe. Marco Ferreri Fr / Italie 1973
Hiroshima, mon amour Alain Resnais Fr / Japan 1959
Iwans Kindheit Andrej Tarkovski Rusland 1962
Laurel and Hardy's laughing 20's. Robert Youngston VS 1965
Liebelei Max Ophuls Dld 1933
Limelight. Charlie Chaplin VS 1952
Monty Python and the Holy Grail. Terry Gilliam en Terry Jones GB 1974
Der Mude Tod. Fritz Lang Dld 1921
Napoleon. Abel Gance Fr 1927
Die Nibelungen. Deel 1: Siegfried Fritz Lang Dld 1924
Die Nibelungen. Deel 2: Kriemhilds Rache! Fritz Lang Dld 1924
Les olvidados Louis Bunuel Mexico 1950
Het oog boven de put. Johan van der Keuken NL 1988
Streik Sergei Eisenstein Rusland 1925
Sunset Boulevard. Billy Wilder VS 1950
Tartuff. F.W. Murnau Dld 1926
They shoot horses, don't they? Sydney Pollack VS 1969
To be or not to be Ernst Lubitsch VS 1924
Tootsie. Sydney Pollack VS 1982
Top hat. Mark Sandrich VS 1935
Turks fruit. Paul Verhoeven NL 1973
The unbearable lightness of being. Philip Kaufman VS ?
West Side Story. R. Wise & J. Robbins VS 1961
The Wind. Victor Sjostrom VS 1928
De Wisselwachter. Jos Stelling NL 1986
The wizard of Oz. Victor Fleming & King Vidor VS 1939

REACTIES

B.

B.

"De belangrijkste films" is dat niet een beetje erg subjectief? Je geeft overigens ook niet aan waarom de genoemde films dan belangrijk zijn. Ook lijkt het me sterk dat een Nederlandse film als belangrijk beschouwd kan worden in de wereldwijde filmgeschiedenis.

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.