Zesdaagse Oorlog

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 5228 woorden
  • 26 mei 2006
  • 140 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
140 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
DEELVRAAG 1: Wat ging vooraf aan de Zesdaagse Oorlog?

Oprichting van de staat Israël
Aan het einde van de tweede wereldoorlog keerden 10 miljoen vluchtelingen terug naar huis. Dit was voor de ontheemde joden niet meer mogelijk. Hun gezinnen en families waren uitgeroeid en gemeenschappen waarvan ze deel hadden uitgemaakt, waren volledig verdwenen.
Zo lag er nog maar één weg open: Palestina. Velen trokken naar de Franse en Italiaanse havens aan de Middellandse Zee, in de hoop het nieuwe thuisland illegaal te kunnen bereiken. In 1945 installeerde de Britse minister van buitenlandse zaken, Ernest Bevin, een Engels-Amerikaanse onderzoekscommissie die de kwestie van de joodse emigratie naar Palestina moest bestuderen. Na een bezoek aan Palestina, formuleerde de commissie tien aanbevelingen. Een daarvan was dat honderdduizend joden die slachtoffer waren geworden van het nazisme, toegelaten moesten worden in Palestina. Ook zou de immigratie zo snel mogelijk verder ontwikkeld worden.
Bevin deed niets met deze aanbevelingen met als gevolg dat de joden over de hele wereld nog meer aandrongen op de stichting van een joodse staat in Palestina.

Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog
Op 14 mei 1948 kondigde David-Ben Goerion de stichting van de staat Israël af. De volgende dag erkenden de VS de staat en twee dagen later de Sovjet-Unie. De Israëlische strijdkrachten, die tot op dat moment als ondergrondse organisatie hadden gefunctioneerd, stonden nu oog in oog met goed getrainde en bewapende Arabische troepen, die onmiddellijk tot de aanval overgingen. Zo moest Israël de herwonnen onafhankelijkheid, wat ze tweeduizend jaar geleden ook hadden, in het land van zijn voorouders verdedigen. Dit werd later bekend als Israëls Onafhankelijkheidsoorlog.
Na de eerste tien oorlogsdagen had men de eerste zware aanvallen kunnen opvangen; ook werd duidelijk wat de strategische bedoelingen van de Arabieren waren. Het officiële Israëlische leger beantwoordde de invasie met vijf tegenaanvallen. De Arabische strijdkrachten stonden hierdoor onder zware druk; reden waarom ze gehoor gaven aan de oproep van de VN tot een wapenstilstand van achtentwintig dagen, die op 11 juni moest ingaan. Israël maakte van deze wapenstilstand gebruik om de legereenheden te reorganiseren.
Onmiddellijk na het einde van de wapenstilstand werden de gevechten hervat en in de volgende tien dagen wist het leger in het noorden en het midden van het land vooruitgang te boeken. De Arabische steden Lydda, Ramlah en Nazereth werden veroverd. Op 18 juli werd een tweede wapenstilstand van kracht, gevolg van een aanbeveling van de Veiligheidsraad. Tien dagen later werd voorgesteld dat Lydda en Ramlah weer onder Arabisch bestuur moesten komen, Galilea zou weer joods worden en Jeruzalem werd onder internationaal toezicht geplaatst. Israël verwierp deze voorstellen en riep op tot directe vredesonderhandelingen, maar dit wezen de Arabieren weer af.
Onder druk van Amerika en Engeland kwam er op 7 januari 1949 een staakt-het-vuren tot stand. Egypte wilde door onderhandelingen een einde maken aan de oorlog. Op 24 februari tekenden de Iraëlische en Egyptische regeringen een wapenstilstandsovereenkomst, die diende om de weg vrij te maken voor vredesonderhandelingen. Veilige grenzen werden gegarandeerd. Het gebruik van militaire machtsmiddelen werd verboden en beide partijen beloofden zich van elke offensieve actie te onthouden. Deze overkomst diende als model voor de overeenkomsten met de andere buurlanden: Libanon(23 maart 1949), Transjordanië(3 april, 1949), Syrië(20 juli 1949). De kustvlakte Galilea en de gehele Negev (zie kaartje 1, bronnenboek) kwamen onder Israëlische soevereiniteit, de Westelijke Jordaanoever kwam onder Jordaanse heerschappij en de Gazastrook onder Egyptisch bestuur. De stad Jeruzalem werd opgedeeld in een oostelijk gedeelte, de oude stad bestuurd door Jordanië erbij inbegrepen, en een westelijk gedeelte onder Israëlisch bestuur.
Suez-crisis
Het Engelse imperium brokkelde langzaam af na de Tweede Wereldoorlog, dit werd pijnlijk blootgelegd in Egypte. In 1954 was, na een revolutie, Nasser aan de macht gekomen. Nasser voerde een onafhankelijke politieke koers van het Westen. In 1956 kondigde hij aan dat hij het Suezkanaal wilde nationaliseren. Voorheen gingen de inkomsten van het kanaal naar een Brits-Franse maatschappij, waarvan de aandelen grotendeels in handen waren van de Britse overheid. Het kanaal was voor het Westen zeer belangrijk, omdat het de verbinding was met de koloniale gebieden en het Verre Oosten.
Engeland, Frankrijk en Israël maakten in het geheim een aanvalsplan, waarvan de details pas jaren later uitlekten. Dit plan had als doel de nationalisatie van het Suezkanaal ongedaan te maken. In oktober 1956 vielen Israëlische troepen de Sinaïwoestijn binnen. Franse en Britse bommenwerpers bombardeerden de Egyptische vliegvelden en een landingsleger bezette Egyptisch grondgebied. De wereldopinie reageerde erg fel op deze onverwachte aanval. De VS waren woedend en eisten terugtrekking van de troepen.
Engeland en Frankrijk stelden vervolgens een ultimatum waarbij Israël en Egypte zich terug moesten trekken tot tien mijl van het kanaal. Israël deed dit maar Egypte niet en vervolgens werd aan Egypte door Engeland en Frankrijk de oorlog verklaard.
De aanval mislukte gedeeltelijk omdat de Amerikaanse president Eisenhower het plan niet steunde.
De Sovjet-Unie dreigde Parijs en Londen te bombarderen als ze zich niet terug zouden trekken. Groot-Brittannië en Frankrijk hadden dus geen keus en moesten zich terugtrekken. Het Suezkanaal kwam in Egyptische handen terecht en Nasser was de grote held van het Midden-Oosten geworden die zich teweer had gesteld tegen westers imperialisme.
Dit falen leidde tot een deuk in het imago van Engeland en Frankrijk en daarbij verloren ze het vertrouwen van de Arabieren. De relatie tussen Engeland en de landen van het Midden-Oosten werd slechter.
De SU had, door Egypte te steunen, voet gekregen in het Midden-Oosten. Vanaf dat moment woedde de Koude Oorlog ook in het Midden-Oosten.
De Sinaï-campagne, 1956
De Israëlische-Arabische betrekkingen werden, theoretisch, tussen 1949 en 1956 geregeld door de wapenstilstandsakkoorden. Deze zijn in juni 1948 tot stand gekomen op het eiland Rhodos. De houding die beide partijen innamen tegen de akkoorden, verschilde aanmerkelijk. De Israëli's beschouwden de akkoorden als een eerste stap naar vrede, terwijl de Arabieren ze beschouwden als een pauze in de vijandelijkheden en verklaarden dat ze nog steeds in staat van oorlog verkeerden. Als het gevolg van deze "oorlogstoestand" vond Egypte dat zij het recht hadden het Suezkanaal te sluiten voor Israëlische schepen.
Op 9 augustus 1949 steunde de Gemengde Wapenstilstandscommissie van de VN Israël op dit punt, terwijl het Egyptische besluit werd afgekeurd. Op 1 september 1951 stelde de Veiligheidsraad dat Egypte een einde moest maken aan de staat van oorlog en gaf Egypte bevel het kanaal te openen voor Israëlische schepen. Egypte weigerde en ging er zelfs toe over geschut op te stellen in Sjarm-el-Sjeich (zie kaartje 2, bronnenboek) waardoor het de Israëlische schepen onmogelijk werd gemaakt door de Straat van Tiran (zie kaartje 3, bronnenboek) te varen. Egypte organiseerde aanvallen van fedayien (Palestijnse commando's) in het centrum van Israël, die vele slachtoffers maakten onder de Israëlische bevolking.
In 1955 begon Egypte massaal wapens uit de Sovjet-Unie te importeren. In 1956 nationaliseerde Nasser het Suezkanaal, als reactie op Amerikaanse weigering financiële hulp te verstrekken voor de bouw van de Aswandam. Als gevolg daarvan vatten de Britse en Franse regeringen het plan op het kanaal te veroveren en het bewind van Nasser omver te werpen. Israël, die voortdurend aangevallen werd door de fedayien in opdracht van Nasser, juichte dit plan toe. Voor Frankrijk en Groot-Brittannië was het Suezkanaal van groot belang voor de handel.
Vanaf dat ogenblik besloot Israël tot defensieve maatregelen tegen Egypte en ging over tot bezetting van Gaza en de Sinaï.
De VS namen samen met de Sovjet-Unie een anti-Israëlische houding aan. President Eisenhouwer zette de Israëli's onder zware druk en verplichtte ze in 1957 zich uit de Sinaï en Gaza terug te trekken. Als tegenprestatie beloofde hij Jeruzalem, dat het Suezkanaal zou worden geopend en dat de vrije doorvaart in de Golf van Akaba en in de Rode Zee door Washington en de VN zou worden gewaarborgd. Deze belofte werd vergeten tijdens de crisis van mei 1967, die leidde tot de Zesdaagse Oorlog.
DEELVRAAG 2: Wat is de aanleiding van de Zesdaagse Oorlog?

Dreiging vanuit Egypte
De nederlaag, die Nasser in de Sinai had geleden, verhardde zijn vijandige houding ten opzichte van Israël. Syrië en Egypte besloten hun beide staten te laten opgaan in de Verenigde Arabische Republiek, die onder leiding van Nasser stond. In Libanon werd de pro-westerse regering door Nasser bedreigd. Daarop beraamden de Westerse mogendheden allerlei acties. In juli 1958 landden Amerikaanse mariniers in Beirut en Britse luchtlandingstroepen werden naar Jordanië overgevlogen. In september 1961 werd er in Syrië een staatsgreep gepleegd om het land van de Egyptische overheersing te bevrijden, waarmee de VAR opgehouden had te bestaan. Toch bleef Nasser pogingen aanwenden om de Pan-Arabische wereld (Egypte, Syrië, Jordanië en Libanon) voor zijn idealen te winnen.
Op een Arabische topconferentie, 1964, werd besloten het water van de Jordaan om te leiden en aan te sluiten op het irrigatiesysteem in Jordanië om zodoende Israëls nationale irrigatieproject onmogelijk te maken. Er werd een gezamenlijk Arabisch commando ingesteld om eventuele reacties op dit plan van Israëlische zijde af te slaan. In dezelfde tijd werd de PLO (Palestine Liberation Organization) opgericht, waarmee het conflict een nieuwe dimensie kreeg: al spoedig werd deze beweging onder controle gebracht door de door Syrië gesteunde Fatah (The Palestine Liberation Movement). De eerste terreuractie vond plaats op 2 januari 1965, toen er een bomaanslag werd gepleegd op het leidingstelsel van Israëls irrigatiesysteem. Vanuit Jordanië en Libanon werden nog meer acties op touw gezet. In antwoord daarop voerde het Israëlische leger enkele vergeldingsacties tegen de landen, die onderdak boden aan terreurorganisaties.

Uitbreiding van het conflict
Het eerste incident werd door de Syriërs veroorzaakt, toen zij in april 1967 aan de Israëlische grens nederzettingen beschoten. De Israëlische luchtmacht kwam in actie en er werden zes Syrische straaljagers neergehaald. Syrië verhoogde nu de druk op Egypte om voldoende steun voor zijn aanvalsplannen te krijgen.
Op 15 mei drong het leger van Nasser de Sinaï binnen en de volgende dag eiste de Egyptische president, dat de VN-vredesmacht zich uit zijn grensgebied moest terugtrekken. Secretaris-generaal
U Thant liet daarop de Gazastrook en Sharm el-Sheikh ontruimen, tot verbazing van Israël.
Op 23 mei sloot Egypte de Straat van Tiran (zie plaatje 3, bronnenboek) af voor Israëlische vaartuigen. Hiermee werd de Israëlische haven van Eilat geblokkeerd. In één klap was Nasser de held van de Arabische wereld: hij had de Arabische eer gered door op te treden tegen de Israëliërs, waarmee hij de ‘laatste sporen van agressie’ van de oorlog van 1956 uitwiste. Bijna van de ene op de andere dag was het altijd gespannen Midden-Oosten veranderd van een relatief stabiele toestand naar de rand van een regionale oorlog.
Ondanks de bedenkingen van Koning Hoessein van Jordanië, die in de Arabische nationalistische plannen van Nasser een bedreiging voor zijn eigen positie zag, was de steun van de Jordaanse bevolking voor Nassers plannen groot. Op 30 mei tekenden Egypte en Jordanië een tweezijdig defensieverdrag. Na een paar dagen werden Jordaanse strijdkrachten onder bevel van een Egyptische generaal geplaatst. Israël riep Jordanië een groot aantal keren op niet mee te doen aan de vijandelijkheden, maar Koning Hoessein stond voor een dilemma: Jordanië in een oorlog laten meeslepen en de gevolgen van de Israëlische reactie dragen, of neutraal blijven en een massale opstand in eigen land riskeren.
De reden dat Israël zich zorgen maakte om de toekomstige rol van Jordanië, ligt in de Jordaanse overheersing van de Westelijke Jordaanoever. Hier bevonden Arabische troepen zich op ongeveer 17 kilometer van de Israëlische kust, van waaruit een goed geplande tankaanval Israël binnen een half uur in tweeën zou kunnen delen. Gezien de omvang van het Jordaanse leger zou dit niet mogelijk zijn, maar het Jordaanse gebied is al vaak door andere Arabische staten gebruikt om acties tegen Israël te ondernemen. Om die reden maakte het Israëlische leiderschap zich voortdurend zorgen over een mogelijke aanval vanaf de Westelijke Jordaanoever; zo’n aanval zou het voortbestaan van Israël kunnen bedreigen.
Israël zag deze ontwikkelingen met angst, en deed allerlei diplomatieke pogingen om er iets aan te doen. Aan de VS en Groot-Brittannië werd gevraagd de Straat van Tiran (zie plaatje 3, bronnenboek) weer te openen, zoals ze in 1957 beloofd hadden. Aan Jordanië werd het verzoek gedaan zich er niet mee te bemoeien. Alle Israëlische oproepen tot vrede bleven onbeantwoord, Israël was bang dat het voortbestaan van het land in gevaar zou komen. Israëliërs vonden dat de blokkade van de Straat van Tiran een oorlogsdaad was. 1 juni kwam er onder leiding van Levi Eshkol een regering van nationale eenheid tot stand; Mosje Dayan werd benoemd tot minister van Defensie. Op dezelfde dag lieten de VS weten het niet eens te zijn met het doorbreken van de blokkade van de Straat van Tiran door middel van een internationale zeemacht. Op 3 juni 1967 stemde de Amerikaanse regering in met een operatie tegen Egypte, en uiteindelijk kwam er toestemming voor een oorlog.
DEELVRAAG 3: Hoe verliep de Zesdaagse Oorlog?

5 juni
Om 7.45 uur in de morgen van maandag 5 juni 1967 verklaarde de Israëlische radio dat een sterke strijdmacht van Egyptische tanks op weg was naar de Negev en dat Egyptische bommenwerpers Israël naderden. Dit was niet waar.
De waarheid was dat Israëlische vliegtuigen precies op dit tijdstip begonnen waren met de vernietiging van de Egyptische luchtmacht. Het was een goed gekozen moment.
De Egyptische hoofdofficieren hadden zo vroeg in de ochtend hun kantoren nog niet bereikt. Boven de meeste vliegvelden begon de grondmist rond half 8 op te trekken en om 8 uur was het zicht overal goed. De Egyptische veldmaarschalk was al omstreeks 7 uur samen met de commandant van de luchtmacht opgestegen om een bezoek te brengen aan het vliegveld Thamed en een inspectietocht in de omgeving te maken. In verband hiermee waren de troepen in de Sinaï gewaarschuwd niet te schieten op vliegtuigen. Zo konden de eerste golven Israëlische vliegtuigen ongehinderd het Egyptische luchtruim binnendringen.

De voornaamste doelen waren de vliegvelden aan het Suezkanaal en in de Nijldelta, de luchtmachtbasis Cairo West en een basis honderd kilometer ten zuiden van Cairo.
Om 10.35 uur was de actie voorbij. De Israëli’s hadden de Egyptische luchtmacht bijna helemaal uitgeschakeld. Israël was meester in de lucht boven het Midden-Oosten.
Dit succes werd nog niet wereldkundig gemaakt door Israël. Toen de Egyptische radio verkondigde dat Israël een geweldige nederlaag had geleden en dat minstens honderdzestig Israëlische vliegtuigen waren neergehaald, zweeg Tel Aviv.
Toen koning Hoessein om 9 uur diezelfde ochtend een boodschap kreeg waarin onder meer stond dat 75% van de Israëlische luchtmacht al vernietigd was, had hij weinig reden om aan de waarheid van dit bericht te twijfelen. Hierdoor dacht hij dat de strijd zich snel ten voordele van de Egyptenaren ontwikkelde en besloot mee te doen. Om half 10 hield hij een toespraak voor de radio dat Israël Jordanië had aangevallen, de zoveelste leugen van die ochtend.
Strijd in de Sinaï
Inmiddels waren rond 8 uur de eerste Israëlische tanks de Gazastrook binnengedrongen. Niet lang daarna begon ook de strijd in de Sinaï. De Israëli’s stonden hier tegenover een strijdmacht die twee keer zo groot was als die van hen. De Egyptenaren waren goed uitgerust in vergelijking met de Israëli’s. De Egyptenaar kan een goede soldaat zijn, als hij maar goed wordt geleid. Het zwakke punt van het Egyptische leger was het gebrek aan goede officieren. Over het algemeen geloofden dezen dat zij door hun overmacht aan manschappen en (grotendeels Russisch) materieel gemakkelijk elke aanval van het kleine Israël konden keren.
Het Israëlische leger verschilde van het Egyptische leger. Ze beseften dat een nederlaag het definitieve einde van hun onafhankelijkheid en zelfstandigheid zou betekenen. Ze vochten op leven en dood. Hun officieren waren jong, de afstand tussen het officierskorps en de troep was veel minder groot dan in Egypte. Een Israëlische officier bekommerde zich om het welzijn van zijn mannen en tijdens het gevecht was hij vaak in de voorste linie te vinden.
Qua aantal in de minderheid, maar moreel veel sterker, begonnen de Israëlische troepen op deze vijfde juni het riskantste avontuur uit de geschiedenis van hun staat.
Na 15 uur van harde gevechten had men veel minder terrein gewonnen dan oorspronkelijk het plan was geweest en op verschillende punten aan het front was de situatie voor Israël bijzonder gevaarlijk. De Egyptische tegenstand was groter dan verwacht.
Het Jordaanse front
Door de oorlogsverklaring van Jordanië werd de situatie er niet eenvoudiger op. Israël moest nu op twee fronten vechten. Aan het Jordaanse front was de oorlog begonnen met een stilte, die pas om 11 uur verbroken werd door de Jordaanse artillerie, die doelen in Israël begon te bombarderen. Een bombardement dat langer dan vierentwintig uur onafgebroken zou worden voortgezet. Ook in het Israëlische deel van Jeruzalem begonnen de gevechten. Koning Hoessein had aan het eind van de eerste oorlogsdag weinig reden tot optimisme; de Israëlische luchtmacht had de Jordaanse vliegvelden aangevallen en binnen twintig minuten was de Jordaanse luchtmacht vernietigd.
Tevergeefs had Hoessein de Syriërs om hulp gevraagd. Ook de Syrische luchtmacht was grotendeels vernietigd door aanvallen op haar vliegvelden. En zonder luchtdekking durfde Syrië geen troepen en tanks naar Jordanië te sturen.
6 juni
De hele ochtend wachtten de Egyptische troepen op hun eigen luchtmacht maar ze zagen alleen Israëlische luchtmacht die hun fel bestookten. De opperbevelhebber begon omstreeks het middaguur eindelijk te beseffen dat niet de Israëlische, maar de Egyptische luchtmacht totaal uitgeschakeld was. Dit bracht enorme gevaren met zich mee. Hij gaf daarom bevel dat het Egyptische leger zich moest terug trekken op de derde verdedigingslinie in het Centrale Bergland. Hij was van plan daar stand te houden en tegenaanvallen te ondernemen in het centrale gedeelte van de Sinaï.
Verbindingen mislukken
De reden dat het Egyptische front ineen stortte, was dat het verbindingsstelsel volkomen faalde. Daardoor ontstond chaos en onzekerheid. Verbindingen zijn essentieel om een krijgsmacht goed te laten functioneren, want zonder goede verbindingen is het opperbevel niet langer in staat leiding aan de strijd te geven. Op de avond van de tweede dag wisten veel officieren niet meer wat zij moesten doen.
Ook aan het Jordaanse front ontstond een situatie, die voor de Arabieren weinig uitzicht bood. In de nacht van 5 op 6 juni waren Israëlische troepen de aanval op het Jordaanse deel van Jeruzalem begonnen. Omstreeks 7 uur ’s ochtends waren hevige straatgevechten aan de gang. Pas na een dag van zware gevechten en grote verliezen wisten de Israëli’s het gebied ten noorden van de oude stad te bezetten.
De Egyptische opperbevelhebber van het Jordaanse leger zag de situatie somber in. Vroeg in de ochtend stelde hij Hoessein voor de keus: vragen om een wapenstilstand, of de Westelijke Jordaanoever ontruimen.
Nasser en Hoessein hadden contact met elkaar over de uitzichtloze situatie. Nasser stelde de Jordaanse koning Hoessein voor een verklaring uit te geven waarin het zou worden voorgesteld alsof de successen van de Israëlische luchtmacht te danken waren aan daadwerkelijke steun van Amerikaanse en Britse vliegtuigen.
Pas tegen 12 uur ’s middags zag Hoessein in dat zijn leger onmogelijk stand kon houden zonder steun van Syrië en Irak. Hij begon aan een wapenstilstand te denken maar voor hij een besluit had genomen beval generaal Riad, aanvoerder van de Jordaanse troepen, om 10 uur ’s avonds de Westelijke Jordaanoever te ontruimen. Een paar uur later werd dit bevel ingetrokken met als gevolg dat er ’s nachts bij de Jordaanse legers een grote chaos ontstond.
7 juni
De zevende juni bracht totale paniek en wanorde aan het Egyptische Sinaï-front. Onder voortdurende en felle aanvallen van de Israëlische luchtmacht veranderde de Egyptische terugtocht al spoedig in een chaotische vlucht.
Aan het einde van de derde oorlogsdag stonden de Israëli’s aan de voet van het Centrale Bergland, de derde verdedigingslinie van de Egyptenaren. Na drie dagen van harde gevechten waren zij bijna aan het eind van hun krachten. Als de Egyptische terugtocht ordelijk was verlopen, dan zou de derde verdedigingslinie nu goed zijn bemand en een bijna onoverkomelijk obstakel voor de Israëli’s hebben gevormd. Maar de meeste Egyptenaren dachten nu niet meer aan vechten. Hun enige doel was zo snel mogelijk de overkant van het Suezkanaal te bereiken.
Ook aan het Jordaanse front bleek op deze dag de Israëlische opmars niet meer te stoppen. Met steun van de luchtmacht werd bijna de gehele Westelijke Jordaanoever veroverd.
Al in de nacht van 6 op 7 juni had Jordanië erbij ingestemd mee te willen werken aan een staakt-het-vuren (een oproep van de Verenigde Naties), mits Israël dit ook zou doen. Maar de Israëli’s wilden zich de kans Jeruzalem te veroveren niet laten ontgaan.
Aanval op de Oude Stad
De aanval op Jeruzalem begon om half 10 ’s ochtends. Na het openschieten van de Sint-Stefanuspoort stormden ze door de nauwe straten naar de Klaagmuur en de Moskee van Omar. Een uur later bood de Arabische gouverneur de overgave van de stad aan. Een groots en diep ontroerend moment voor heel het Joodse volk. Israël was terug in Jeruzalem.
8 juni
Koning Hoessein meldde aan U Thant in te gaan op de wapenstilstand. In de middag hield het geweld aan het Jordaanse front op. In de Sinaï ontbrandde die dag in het Centrale Bergland de grootste tankslag sinds WOII. Meer dan duizend Israëlische en Egyptische tanks voerden een laatste gevecht om de passen. Het was voor de Egyptenaren een bij voorbaat verloren strijd. Toch duurde de slag tot laat in de middag. Toen braken de Israëlische tanks door en stormden in de avond naar het Suezkanaal.
Op verzoek van de Egyptenaren had de VN afgekondigd dat om 8 uur ’s avonds het staakt-het-vuren zou ingaan. Maar de Israëli’s negeerden dit bevel omdat ze eerst het Suezkanaal wilden bereiken.
9 juni
Om half 3 in de ochtend werd aan het Sinaï-front het vuren gestaakt. Hoewel aan het Syrische front de gevechten nog werden voortgezet tot in de avond van 10 juni, was Israëls overwinning al in de ochtenduren van 9 juni een feit.
DEELVRAAG 4: Wat was het gevolg van de Zesdaagse Oorlog?

Verbroederen of vluchten?
Na de overwinning van Israël was er in Jeruzalem vaak sprake van een verbazingwekkende verbroedering tussen vele Arabieren en Joden. In bioscopen, cafés en winkels zag je Joden en Arabieren samen zitten. Maar aan de andere kant vluchtten grote aantallen Arabieren van de Westelijke Jordaanoever naar het niet-bezette deel van Jordanië. Deze Arabieren waren in een shocktoestand geraakt door de snelle en complete bezetting van hun woongebied. De vijand die zij al zo lang haatten was nu hun gebied binnengedrongen. Ze waren vol van angst. Ze dachten dat vrouwen verkracht zouden worden, hun kinderen zouden worden vermoord en dat mannen naar concentratiekampen gestuurd zouden worden, dit was hen verteld.
Tegen het eind van 1967 hadden veel Arabieren besloten te vluchten. Dit deden ze liever, dan leven onder Israëlisch militair gezag.

Economie na de oorlog
Door de oorlog ging het economisch niet zo goed in Israël. De oorlogskosten bedroegen bijna een miljard dollar. De bevolking was met een miljoen toegenomen (dit waren vooral mensen uit bezette gebieden), zij waren meer een belasting dan dat zij de marktuitbreiding tot steun waren.
Economisch gezien waren alleen Oost-Jeruzalem, dat in bezit werd genomen, en het Sinaï-gebied winstgevend.

De Gazastrook was voor de oorlog bevolkt met vluchtelingen, tijdens en na deze oorlog trad er een massale vlucht op, de mensen die achterbleven waren overgeleverd aan de Israëlische goedgunstigheid (dit was niet veel meer dan wat minimale liefdadigheid). Israël verbeterde de infrastructuur niet, terwijl dit nodig was om een eind te maken aan de armoede en de werkloosheid. Ditzelfde beleid voerde Israël bij de Golan-hoogte (zie plaatje 4, bronnenboek).

De bezetting van de Westelijke Jordaanoever zou economisch gezien belangrijker zijn. Maar ook hier trad na de oorlog een massale uittocht op; 20 tot 25% van de bevolking trok naar Jordanië. De achterblijvers waren vooral boeren. Dit schonk voor Israël de gelegenheid het agrarische gebied deel te laten uitmaken van hun economie. Terwijl de industriële en tertiaire sector in dit gebied minder werd door vertrek van geschoolden, werd de landbouw verbeterd.
Dit had voordelen: Enerzijds kwam de productie meteen bij Israël terecht, anderzijds konden zij via een regeling met Jordanië landbouwoverschotten in dat land verkopen. Voor Jordanië was dit geen ernstige verliespost. Daarbij kwam nog dat de waarde van dit gebied overschat werd. Israël zorgde ervoor dat de economische banden met de Oostelijke Jordaanoever niet werden doorgesneden. Jordanië was hier blij mee want hierdoor konden ze gebruik maken van de geschoolde mensen, die zij in hun gebied niet meer hadden. Er was een grote interne ontwikkeling in Jordanië dankzij steun vanuit het buitenland. Door het toestromen van militante vluchtelingen kwam er politieke onrust in Jordanië, die de opgang van de economie in gevaar bracht, maar daaraan werd door militairpolitioneel ingrijpen hardhandig een eind aan gemaakt. Maar de vraag bleef of het land ook zonder buitenlandse steun economisch op de been kon blijven.

Nadelen voor Egypte
Voor Egypte waren de economische gevolgen van de Zesdaagse Oorlog het meest schadelijk. Al voor het uitbreken van de strijd verkeerde Egypte, net als Israël, in economische moeilijkheden. Weliswaar was het landbouwgebied sterk uitgebreid, waardoor ook de productiecapaciteit van elektriciteit – voorwaarde voor industrialisatie – was gestegen, maar de economische en industriële groei tijdens de jaren zestig was toch niet groter geweest dan in de daaraan voorafgaande periode. Terwijl de industriële investeringen sterk waren uitgebreid en het land daarmee zijn industrialisatiebasis had verbreed, lieten de positieve effecten daarvan op zich wachten.
Doordat de Egyptische ontwikkelingsplannen voornamelijk uitgevoerd werden met hulp van leningen in het buitenland werd de economie tegelijkertijd belast door een sterke groei van de staatsschuld. Een lichtpunt vormde het Suezkanaal, waarvan de jaarlijkse opbrengst een stijging van 10% vertoonde, ondanks het feit, dat het internationale olietransport het kanaal in toenemende mate meed. Ook het stijgende aantal toeristen gaf aanleiding tot tevredenheid.

De sluiting van het Suezkanaal, het verlies van de oliebronnen in de Sinaï, de scherpe daling van het toeristenverkeer, gecombineerd met de rechtstreekse oorlogskosten en –schade, waren onder deze omstandigheden tegenslagen, die de economische problematiek van dit ontwikkelingsland slechts konden vergroten. Economisch gezien kon het land zich alleen maar staande houden dank zij de omvangrijke financiële steun van de zijde van Arabische landen als Koeweit, Libië en Saoedi-Arabië en de Oost-Europese volksdemocratieën.
De Zesdaagse Oorlog is niet de oorzaak geweest van de trage economische ontwikkeling, die het land sindsdien heeft vertoond, maar heeft stellig bijgedragen tot de neerwaartse druk, waaronder de Egyptische volkshuishouding gebukt ging.

Het lot van de verliezers
De Zesdaagse Oorlog bleek van ver strekkende invloed op de Arabische regimes en de onderlinge Arabische betrekkingen, al ging er enige tijd overheen voordat die invloed zichtbaar werd. Met name in Egypte kreeg het regime een zware schok te verwerken. Op 9 juni 1967 trad Nasser af als president, maar al de volgende dag nam hij, op aandringen van de bevolking, zijn functie weer op. Er zijn aanwijzingen, dat de demonstraties ten gunste van het afgetreden staatshoofd het werk waren van de Arabische Socialistische Unie (ASU), de enig toegestane politieke organisatie in Egypte, die uiteraard geheel in handen van Nassers eigen mensen was. Maar ook al keerde Nasser zelf terug, de bevelhebbers van de strijdkrachten namen ontslag of werden weggewerkt; op die manier werd hun de verantwoordelijkheid voor de nederlaag toegeschoven.

Hulp voor Nasser
Maar al zag Nasser op deze manier kans de machtigste Egyptenaar te blijven, zijn aanzien in de Arabische wereld was enorm verzwakt. Een rechtstreeks gevolg van zijn nederlaag tegen de Israëli’s was, dat hij de Egyptische strijdkrachten uit Jemen moest terugtrekken. Deze troepen waren daar gestationeerd, zogenaamd om het republikeinse regime te helpen verdedigen. Het is wel duidelijk dat Nasser zijn voor dat doel toch al slecht uitgeruste troepen niet vijf jaar achter elkaar aan een even onzeker als kostbare bergguerrilla had gewaagd, alleen maar ter verdediging van de republikeinse zaak in Jemen. Het was hem er uiteraard om te doen geweest een basis te vestigen op het Arabische schiereiland, van waaruit hij de Saoedische monarchie kon bedreigen en mogelijk zelfs omverwerpen.
Was dit laatste gelukt, dan zou Nasser de grote machthebber zijn geweest op het Arabische schiereiland en voortaan vrijelijk hebben kunnen beschikken over de immense olierijkdom van dat gebied. Deze zoete hoop verdween in nog geen week tijd. De Zesdaagse Oorlog leidde tot de sluiting van het Suezkanaal, waardoor Egypte een belangrijke inkomstenbron zag opdrogen. Drie olielanden – Saoedi-Arabië, Koeweit en Libië – besloten Egypte te hulp te komen en Nasser een jaarlijkse subsidie te verlenen ter compensatie van het verlies aan tolgelden.

Problemen voor Hoessein
Na Egypte was Jordanië het land waarvoor de gevolgen van de Zesdaagse Oorlog het gevoeligst waren. Het was al zijn grondgebied ten westen van de Jordaan kwijtgeraakt en zag zich bovendien opgescheept met een groot aantal vluchtelingen uit de bezette gebieden. Koning Hoessein zou er waarschijnlijk wel baat bij hebben gehad een vorm van overeenstemming met de Israëli’s te bereiken en zo althans een deel van de bezette gebieden terug te krijgen, maar op eigen houtje kon hij zich een dergelijke actie niet veroorloven.
Het Egyptisch/Arabische beleid ten opzichte van Israël kan worden samengevat in de besluiten, genomen door de conferentie van Arabische staten (29 augustus – 1 september 1967): “geen vrede met Israël, geen erkenning van Israël, geen onderhandelingen met Israël”. De consequentie van deze besluiten was, dat Israël geen rust en gelegenheid mocht krijgen zijn overwinningen te consolideren. Na met Russische steun zijn bewapening op peil te hebben gebracht, verklaarde Nasser Israël de uitputtingsoorlog met als voornaamste doelwit: de Israëlische posities langs het Suezkanaal.
Ongeveer twee jaar lang duurde deze oorlog, voortdurend gevaarlijker escalerend. Maar tenslotte, in de zomer van 1970, was het duidelijk geworden dat Egypte zelfs met uitgebreide Russische steun geen winstkansen had in dit soort oorlog. Het enige resultaat was dat de Egyptische steden aan het kanaal in frontgebied werden veranderd en hun inwoners tot vluchtelingen werden gemaakt. Kort voor zijn dood stemde Nasser dan ook in met een staakt-het-vuren langs het kanaal.

Guerrillaoorlog mislukt
Het andere middel waarmee Israël zou worden uitgedaagd, was een guerrilla, te voeren door El Fatah, het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, en soortgelijke actiegroepen. Deze organisaties waren in de jaren 1964-1965 opgezet met steun van verschillende Arabische staten, en nu vestigde men in de Arabische wereld zijn hoop op guerrilla-activiteiten, door deze acties te ondernemen op de westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, waardoor Israëls positie op den duur onhoudbaar zou moeten worden. Deze hoop ging niet in vervulling doordat Israël de guerrilla-activiteit in de bezette gebieden namelijk grotendeels wist te verhinderen. De operaties van de Palestijnse organisaties werden geleid vanuit Jordanië, dat in feite de basis werd gelegd waar de guerrillastrijders waren geconcentreerd. In de Arabische wereld wekten deze bevrijdingsorganisaties veel bijval en gaandeweg kregen ze de beschikking over aanzienlijke fondsen en een ruim wapenarsenaal.

Al snel begonnen ze ook een ernstige bedreiging te vormen voor koning Hoessein en voor het gezag van zijn leger; zolang zijn reactionaire bewind bestond, zou het onmogelijk zijn het volk tegen de Israëli’s te mobiliseren volgens de Palestijnen. Want inmiddels hadden ze het idee aangenomen dat alleen een volksoorlog Palestina van de zionisten zou kunnen verlossen. Hun hoofddoel, althans op korte termijn, werd al de vernietiging, niet zozeer van Israël als wel van de Jordaanse monarchie. Vanaf 1968 nam de spanning tussen de Palestijnse guerrillastrijders en de Jordaanse autoriteiten voortdurend toe.

REACTIES

T.

T.

Goed,duidelijk en overzichtelijk! Erg goed.

12 jaar geleden

N.

N.

dit is een slechte site!

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.