Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

VOC

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 5e klas havo | 8375 woorden
  • 26 februari 2004
  • 270 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
270 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
De VOC, een heldhaftige strijd! Voorwoord Aukje zocht een onderwerp voor haar spreekbeurt voor Nederlands. Ze zocht op internet en Anneke zat naast haar. Zij moest nog een onderwerp hebben voor haar profielwerkstuk. Ze kwamen ‘per toeval’ op een site over de VOC. Er stond veel informatie op en het zag er allemaal leuk en interessant uit. Het leek Aukje ook wel leuk om daar het profielwerkstuk over te gaan houden. Toen stond ons besluit vast: we zouden samen hier het profielwerkstuk over de VOC houden. De samenwerking verliep goed. Samen zochten we in tussenuren informatie op het internet en dat printten we twee keer uit. We allebei naar een verschillende bibliotheek gegaan en hebben daar nog boeken weggehaald. We lazen alles door en stelden de hoofd- en deelvragen op. Om de beurt gingen we ze beantwoorden. Jammer genoeg kregen we vaak op verschillende deelvragen ongeveer hetzelfde antwoord zodat we veel dingen dubbel hadden. We moesten er weer veel aan veranderen zodat er niet dingen twee keer in kwamen te staan. Inhoudsopgave Voorwoord

Inleiding
1. De oprichting van de VOC 2. De handel in Oost-Indië 3. De schepen van de VOC 4. Kantoren in Azië 5. Tegenstanders van de VOC 6. De retourvloot
7. De Schepen en de lading in Nederland
8. Willem Barentsz 9. De ondergang van de VOC
10. De gevolgen van de VOC in Nederland
Conclusie
Literatuurlijst Bijlagen
Logboek Inleiding De VOC is een onderwerp dat ons allebei boeide. We hadden er allebei al een paar boeken over gelezen zoals ‘Bloedgeld’ en ‘Zwarte Peper, Scheurbuik’. We waren nieuwsgierig waarom de VOC is ontstaan, hoe het kon dat het zo groot was en waarom het uiteindelijk toch weer failliet is gegaan. Onze hoofdvraag: Wat was het doel van de VOC en hoe heeft ze dat bereikt? Deelvragen: - Wanneer, waarom en door wie is het opgericht? - Waar werd er gehandeld, waarin en hoe? - Hoe kan het dat de VOC zo snel groeide? - Wie waren de tegenstanders van de VOC? - Hoe ging het op het schip? - Wat is een retourvloot? - Wie was Willem Barentsz - Hoe en waarom is de VOC ten onder gegaan? - Wat waren de gevolgen van de VOC in Nederland? Om de deelvragen te beantwoorden hebben we de volgende hoofdstukken: De oprichting van de VOC Anneke
De handel in Oost-Indië Aukje en Anneke

De schepen van de VOC Aukje en Anneke
Kantoren in Azië Aukje
Tegenstanders van de VOC Anneke
De retourvloot Aukje
De Schepen en de lading in Nederland Aukje
Willem Barentsz Anneke
De ondergang van de VOC Aukje
De gevolgen van de VOC in Nederland Anneke
Anneke heeft de stukken van Aukje ertussen gezet, alles doorgelezen en veranderd wat moest en de conclusie gemaakt. Aukje heeft alles nog een keer doorgelezen, veranderd wat nog nodig was, de lay-out en plaatjes gezocht. Ook heeft ze alles uitgeprint. Wij wensen u veel leesplezier! 1. De oprichting van de VOC ‘Op een lentedag in 1594 kwamen negen welgestelde kooplieden bij elkaar in een wijnhuis in Amsterdam. Ze waren ontevreden. De handel in specerijen zoals peper was in die tijd volledig in handen van de Portugezen. Maar het lukte de Portugezen niet om voldoende specerijen via de route langs Kaap De Goede Hoop in het huidige Zuid-Afrika naar Europa te brengen. Hierdoor stegen de prijzen. De Portugese kooplieden maakten fabelachtige winsten en dat zat de Amsterdammers dwars. Want zij konden zo niet aan de peperhandel verdienen. De negen kooplieden bedachten daarom een gewaagd plan: ze zouden zelf een handelsexpeditie opzetten naar Azië, waar de specerijen vandaan kwamen.’? In 1492 ontdekte Columbus Amerika. Zes jaar later, dus in 1498, ontdekten de Portugezen een zeeroute naar Azië. Vanaf dat moment zorgden de Portugezen en Spanjaarden voor de aanvoer van Aziatische en Amerikaanse producten: specerijen, porselein, zijde en andere stoffen, goud en zilver. Ze maakten daarmee heel veel winst, want als mensen in Europa die producten wilden hebben, móésten ze die wel van hun kopen. En specerijen had men nodig. Men gebruikte het om het eten op smaak te maken. Maar ook werden specerijen gebruikt als medicijn. Kruidnagelen bijvoorbeeld, hielpen tegen kiespijn. Men stopte een kruidnagel in een kies en daardoor verminderde de pijn. Er waren in de 16e eeuw veel Nederlandse vrachtschepen die door heel Europa goederen vervoerden. Dat bracht niet veel geld op. Nederlanders zagen dat de handel van Amerika en Azië wél veel geld opbrachten. Daar wilden ze dus wat aan doen. Zo kwam het dus dat negen kooplieden in 1594 rond de tafel gingen zitten. Een jaar later kwam hun wens uit: de eerste Nederlandse schepen vaarden naar Oost Indië. Andere mensen zagen dat de negen kooplieden erg rijk werden, omdat de specerijen duur werden verkocht. Men dacht: ‘dat kunnen wij ook’. En zo kwam het dat Kooplieden samen een schip kochten, een bemanning huurden en geld en goud verzamelden. Als een schip beladen met goederen weer terug kwam, verkochten de kooplieden de goederen en kregen elk een deel van de winst (een compagnie.) Maar rond 1600 waren er zo veel kleine compagnieën dat er veel concurrentie was. En dus werden de specerijen erg duur in Azië. Maar ook goedkoop in Nederland. Men verdiende er niet zo veel meer mee. De regering van Nederland was bang dat kooplieden niet meer naar Azië wilden gaan omdat ze bijna geen winst meer kregen. Of juist verlies leden. En dat wilde de regering niet, want de handel was erg belangrijk voor de toekomst van Nederland: veel handel, veel werkgelegenheid en Nederland zou rijker en rijker worden. Kooplieden verkochten de specerijen niet alleen in Nederland maar ook in de rest van Europa. Dus werd Nederland machtiger en rijker. Want hoe meer geld werd verdiend, hoe meer geïnvesteerd kon worden in ondernemingen. Onder druk van de regering werden er van veel kleine compagnieën één grote compagnie opgericht: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Kort genoemd de VOC. Het was een groot bedrijf: in zes steden had de VOC een afdeling, die ze ‘kamers’ noemden. Het hoofdkantoor zat in Amsterdam. Elke kamer zorgde voor haar eigen schepen en bemanning. In het hoofdkantoor vergaderden de zeventien directeuren van de VOC: de Heren Zeventien. Ze bepaalden hoeveel schepen er zouden worden uitgestuurd, hoeveel geld er mee moest en welke spullen er in Oost-Indië gekocht moesten worden. Maar ze zorgden er ook voor dat de goederen in Nederland verkocht werden. Alleen de VOC mocht nog handelen in Oost-Indië. Alle andere kooplieden van Nederland mochten dat niet meer. Want zonder concurrentie bleven de winsten hoog. Zo groeide de VOC uit tot een groot en machtig bedrijf. 2. De handel in Oost-Indië Nederlandse kooplieden handelden in het begin vooral met specerijen. In 1602 beloofden de bewoners van de eilanden om de specerijen alleen maar aan de Nederlanders te leveren. De Kooplieden zouden de bewoners kleding en voedsel leveren, maar dat lukt niet. Daarom ontdoken de eilandbewoners de overeenkomst vervolgens op allerlei manieren. Om in leven te blijven, móésten de Bandanezen wel met Portugese, Engelse, Spaanse of Aziatische kooplieden zaken doen. Jan Pieterszoon Coen maakte in 1621 op een verschrikkelijke wijze een einde aan deze ‘smokkelhandel’. Hij executeerde de belangrijkste Bandanezen en vermoordde of deporteerde een groot deel van de bevolking. De rest vluchtte de bergen in waar het merendeel omkwam van de honger. Het kruidnagelmonopolie was moeilijker te verwerkelijken. Eerst groeide deze specerij alleen in het wild op het eiland Makian in de noordelijke Molukken. De grote Europese vraag stimuleerde de bevolking kruidnagelen te gaan kweken. Zij brachten kleine plantjes in holle bamboestammen met aarde naar Ambon, Ceram en andere eilanden in de zuidelijke Molukken. In 1600 en nogmaals in 1605 en 1607 beloofden bewoners van Ambon en Ternate plechtig hun kruidnagelen uitsluitend aan de Nederlanders te leveren. De VOC dwong naleving van deze beloften af met harde maatregelen, overigens zonder groot succes. Lokale vorsten speelden Portugezen, Nederlanders, Spanjaarden en Engelsen tegen elkaar uit. Vanaf 1625 probeerde de Compagnie de kruidnagelteelt te concentreren op Ambon, het enige eiland dat zij min of meer onder controle had. Zij verplichtte elk Ambonees gezinshoofd tien kruidnagelboompjes te planten en te onderhouden. Daarnaast dwong de VOC de Ambonezen tot zogenaamde ‘hongitochten’. Dit waren expedities met Indonesische vaartuigen onder leiding van belangrijke mensen van de VOC, naar andere eilanden om kruidnagelbomen om te hakken en te verbranden. Het was een effectieve maatregel, want kruidnagelbomen dragen pas na zeven jaar vruchten. Zo konden andere landen niet meer handelen in kruidnagelen en had Nederland alles voor zich alleen. De VOC verdreef de Portugezen en nam hun forten over. De Spanjaarden trokken zich terug op de Fhilippijnen. De Engelse ‘East India Company’ verliet de Molukken na de overhaaste terechtstelling, van een tiental Engelse mensen op verdenking van een samenzwering tegen de VOC. De zogenaamde ‘Ambonese moord’. Omstreeks 1650 had de VOC voldoende greep op de kruidnagelhandel om de hele Europese markt te voorzien. Pas in 1667 viel na lange strijd ook de grote Aziatische specerijenhaven Makassar op Celebes in Nederlandse handen. De VOC bezat voorlopig een waardevol handelsmonopolie. Andere grote militaire acties hielden de Compagnie tegen de Portugezen op Ceylon, het belangrijke kaneeleiland, in Malabar op de zuidwestkust van India en op het Maleise schiereiland. Na langdurige expedities en talrijke blokkades vielen de gebieden in Nederlandse handen. Daarmee kreeg de VOC een kaneelmonopolie, een groter aandeel in de peperhandel. Ook kregen ze het toezicht op de straat van Malakka, een van de belangrijkste handelsroutes tussen West- en Oost-Azië. Elders vestigde de Compagnie zich met minder geweld. Op Sumatra sloot de VOC exclusieve pepercontracten met de vorsten in Atjeh, Palembang en Jambi. Een algemeen pepermonopolie kon de Compagnie niet krijgen omdat peper in tegenstelling tot kruidnagelen, foelie, nootmuskaat en kaneel op een groot aantal plaatsen in Azië verbouwd werd. Na veel jaren had de VOC zoveel specerijen vervoerd dat er veel in de pakhuizen lag opgeslagen. Nu begon men ook in andere dingen te handelen. Nederland was een rijk land geworden en er was grote vraag naar andere Aziatische dingen zoals porselein en mooie stoffen. De Heren Zeventien hield goed bij hoeveel vraag naar een bepaald product was en dat gaven ze door aan de kooplieden in India. Maar het was de vraag of Nederlanders nog steeds dezelfde producten wilden als de schepen pas twee of drie jaar later aankwamen. Een product dat altijd goed werd verkocht was koffie. Daarom begon de VOC op Java koffieplantages aan te leggen. Zo kon er meer koffie vervoerd worden naar Nederland en was de prijs goedkoper. En dus konden veel mensen koffie drinken. Thee haalde de VOC uit China. Ook dat werd veel gedronken en dus was er veel vraag naar. De goederen moesten uit alle delen van Azië komen. Daarom had de VOC kooplieden in dienst. De Heren Zeventien had al snel gemerkt dat het niet handig was om de bemanning van een schip zelf handel te laten drijven. Ze hadden er vaak niet veel verstand van en mensen uit Azië hadden dat vaak snel door. Daarom lieten ze de bemanning erg veel betalen voor producten van slechte kwaliteit. Daarom vestigden zich overal door Azië heen VOC-kooplieden. Die kooplieden kregen de taak te letten op belangrijke handelaars die te vertrouwen waren. Ook konden ze uitzoeken wie de goedkoopste producten had.
3. De schepen van de VOC De schepen van de VOC waren de grootste schepen die gebouwd werden in Nederland. De schepen waren ongeveer 40 meter lang en 8 meter breed. Ze waren er op gebouwd dat er zoveel mogelijk lading mee kon. Elke kamer had zijn eigen scheepswerf, een eigen bouwmeester met een groep scheepstimmerlieden, touwslagers en zeilmakers. Het duurde ongeveer een jaar om een schip te maken. De Heren Zeventien bepaalde hoeveel schepen elke kamer moest leveren en hoe groot ze moesten zijn. De grootste schepen (retourschepen) voeren heen en weer tussen Azië en Nederland. De kleinere schepen voeren tussen de vestingen in Azië heen en weer. Net na de oprichting wilden veel mensen naar Oost-Indië. Ze wilden avonturen beleven en waren ook erg nieuwsgierig naar andere landen. Maar na een tiental jaren waren er niet meer zoveel mensen die heen wilden. Men was er achter gekomen dat het geen pretje was om zolang op een schip te zitten. Er kon van alles gebeuren. Daarom waren er niet veel mensen die zich aanmeldden. Maar er moest wel genoeg bemanning komen. Dus ging men de avond voor de uitvaart van een schip ‘s avonds naar cafés. Dronken mensen tekenen veel sneller. Ze moesten direct mee naar het schip. Pas als ze op zee waren werden ze nuchter en dan was het te laat. Ook ging men naar rasphuizen (soort gevangenissen) en haalde daar mensen weg die hun straf bijna hadden uitgezeten. Zo kwamen die niet meer op straat en konden ze dus ook niet meer moorden of stelen. Op het schip waren strenge regels en erge straffen zodat ze het wel uit hun hoofd moesten laten. Ook haalde men bedelaars en wezen. Die konden zo de kost verdienen. Er waren ook hele arme mensen en/of werkloze mensen. Zij wilden graag werk en er was werk genoeg op zo’n schip. Maar ze kregen niet veel geld en dat verdronken de meeste mannen meteen weer. Aan het einde van de reis hadden ze bijna niets meer en moesten ze zich opnieuw aanmonsteren (aanmelden). Aan boord van een VOC-schip stonden strenge straffen. Ze waren opgesteld door de Heren Zeventien. Strenge straffen waren nodig omdat er orde moest heersen op een schip. Vooral als er zo’n ‘zootje’ mannen meegingen zoals bedelaars, moordenaars en dieven. De schipper was het hoofd van het schip als er geen koopman mee ging. De straffen
Niet naar de preek luisteren: 50 cent en een dag geen eten
Gereedschap kwijt maken: 100 slagen met een touw met knopen
Eten weggooien: 1 maand gage (salaris) Wijn of eten stelen uit het ruim: 2 maand gage
In het schip je behoefte doen: 50 cent
Vloeken: 50 cent
Dobbelstenen in je bezit hebben: 8 dagen in de boeien op water en brood
Natte kleren laten slingeren: 50 cent
Moord: Aan het dode lichaam vastgebonden worden en overboord worden gegooid. Een mes trekken: Het mes door het vel tussen wijsvinger en duim aan de mast geprikt. Je moest jezelf lostrekken. Met een mes iemand verwondden: Van de ra (dwarsmast) laten vallen met zware kogels aan je voeten. Men trok je 10 tot 15 meter op. Dan lieten ze het touw los en viel je in zee. Dat gebeurde nog een paar keer. Het was niet dodelijk. Kielhalen: Dodelijk. Muiterij: Over boord gooien. Met zulke strenge straffen laten de meeste mensen het wel uit hun hoofd om iets illegaals te doen. Toch gebeurde het wel... Voorbeeld: Hoe sneller de reis verliep, hoe meer geld de schipper kreeg. Daarom sloegen sommige schippers wel eens een stopplaats over. Doordat ze doorvaarden, kwam er geen vers water aan boord, raakte het fruit en de groente op enz. De bemanning kreeg scheurbuik. Het enige wat er aan te doen is, is fruit eten. Daar zitten veel vitaminen in. En dat heb je nodig. Maar dat fruit was er niet, en dus stierf soms de helft van de bemanning. De andere helft werd boos op de schipper maar kon er niets aan doen. Daarom kwam er wel eens muiterij. Maar als de schipper gedood werd, kon men niet doorvaren naar Oost-Indië, want dan kregen ze alsnog de doodstraf. Daarom vestigden sommige muiters zich op een eiland. Daar bleven ze wonen. Ze werden dan kapers en vielen schepen aan. Ook gingen anderen later terug naar Nederland. Natuurlijk vergingen er wel eens schepen in een storm bijvoorbeeld, of werden ze overvallen door kapers. Maar het verlies was dan gedeeld, en andere schepen zorgden wel weer dat er genoeg geld kwam om een nieuw schip te bouwen. Het was jammer van de bemanning en de lading, maar de producten van andere schepen brachten zoveel op dat ook door een schipbreuk er geen verlies was. ‘De bemanning waren voor het grootste deel toch misdadigers of erg arm, dus het was niet heel erg’ vonden de Heren Zeventien. ‘Ongelukken gebeuren.’ Hoe de schepen vaarden kunt u zien in een bijlage. Ook hoe een schip eruit zag. 4. Kantoren in Azië De VOC had ongeveer 30 vestigingen in Azië. In sommige plaatsen had men alleen een kantoor met een paar pakhuizen (een factorij) in een belangrijke handelsstad. Maar op veel plaatsen hadden ze een fort. Ze bouwden hem zelf, of veroverden er één van de Portugezen. Er groeiden soms zelf kleine stadjes om zo’n fort. Er kwam een kerk, een ziekenhuis, een school en huizen van de kooplieden en andere mensen die voor de VOC werkten. Een paar keer per jaar werd zo’n vestiging bezocht door een VOC-schip uit Batavia. Elk schip haalde de ingekochte goederen op en bracht dat naar de grote pakhuizen in Batavia. Batavia

Batavia lag op West-Java. Het was de hoofdstad van de VOC in Azië. Daar werkte en woonde de gouverneur-generaal. Dat was de belangrijkste ‘VOC-man’ in Azië. Hij bepaalde samen met zijn raadsheren wat er in de vestigingen moest gebeuren. Batavia was helemaal door de VOC gebouwd. Een grote stad, en een fort dat de stad beschermde tegen vijandelijke aanslagen. Vanuit Batavia werden de goederen naar Nederland vervoerd. De Compagnie stichtte eigen kantoren op verschillende plaatsen langs grote Aziatische handelsroutes om eenvoudiger producten voor Europa te verzamelen. Want de VOC had weinig ruilmiddelen om de specerijen te kopen. Europese goederen waren vaak te duur voor de Aziatische markt of niet gewild. Daarom verkocht de Compagnie bijvoorbeeld in China zilver dat zij uit Europa aanvoerde. Van de opbrengst kochten de Europeanen Chinese zijde, die zij naar Japan brachten. In Japan verhandelde de VOC de zijde tegen goud en koper. De Japanse goederen exporteerde de Compagnie vervolgens naar India, waar zij het goud en koper verruilde voor textielproducten. De VOC verhandelde deze Indiase textielwaren tenslotte in de Molukken tegen kruidnagelen, foelie en nootmuskaat. Het was een lange, maar goedkope manier om Aziatische producten te krijgen die in Europa hoge winsten opleverden. De relatief kleine investeringen aan zilver verveelvoudigde het zich in waarde door de zijde, goud, koper en textiel. Door deze goederen ergens anders in Azië te verkopen, waar de mensen ze erg graag wilden hebben, kregen ze een enorme winst. In 1619 vestigde Jan Pieterszoon Coen een Kasteel Batavia op de plaats van het oude Jakarta. Het fort groeide uit tot een Nederlandse stad in de tropen. Het was een ongezonde stad waar zieke zeelieden na de lange reis uit Nederland vaak alsnog in het ziekenhuis bezweken. Omstreeks 1700 telde Batavia 70.000 inwoners. Aan het einde van de 18de eeuw was hun aantal meer dan verdubbeld. Ongeveer 6000 inwoners waren van Europese afkomst, 1200 manschappen verdedigenden de stad. In Batavia was de ‘Hoge Regering’ of ‘Raad van Indië’ gevestigd van de VOC in Azië. De gouverneur-generaal was voorzitter van de Raad die alléén aan de Heren Zeventien verantwoording verschuldigd was. Die hadden geen directe invloed in Azië, omdat elke boot minstens acht maanden onderweg was. De Hoge Regering stippelden alle routes uit in Azië en de bestuurlijke, handelszaken van de Compagnie in Azië. Zij gaven de ontwikkelingen door aan de Heren Zeventien. Dat deden ze in een jaarverslag of ‘generale missive’. Ook stelde de Hoge Regering elk jaar de ‘generale eis’ op. Een bestellijst van geld en goederen die de Aziatische kantoren van de Compagnie uit de Republiek wilden ontvangen. Aan het hoofd van elk Aziatisch kantoor van de Compagnie stond een gouverneur, directeur, commandeur, resident of opperhoofd die samen met een Raad van Politie de plaatselijke VOC-zaken regelde. In de Hoge Regering zaten een opperkoopman van de Compagnie, de bevelhebber van de standplaats, de boekhouder en fiscaal. De schepen waren door de lange reis vaak kapot aan veel onderdelen. Aan het schip zaten veel diertjes zoals schelpjes. Op Batavia werden ze dan gerepareerd en verwijderde men de diertjes. De Compagnie had op verschillende eilandjes voor de kust scheepswerven ingericht. Op Onrust, Kuiper en Edam lagen scheepshellingen, smederijen, zaagmolens, een blok- en zeilmakerij, touwslagerij en een lijnbaan, waar gevangenen het werk moesten doen. Batavia had tot ver in de 19de eeuw de best uitgeruste reparatiewerf in Azië. Soms liet de VOC kleine schepen bouwen. Het grootste probleem waren de scheepsmaterialen die merendeels uit Europa moesten worden aangevoerde en vaak in slechte staat arriveerden. Daarnaast had de Compagnie te maken met een tekort aan ervaren ambachtslieden. Aan het einde van de 17de eeuw was de VOC de machtigste koopman in Azië. Tegelijk waren ze het grootste handelsbedrijf in de wereld. Dat kwam door het uitgestrekte handelsnetwerk van een kleine dertig kantoren. In de 18de eeuw werd het grote Aziatisch bedrijf steeds meer een zware last voor de Compagnie. Ze moest haar goede handelspositie houden tegenover Europese concurrenten en de bezittingen verdedigen tegen aanvallen van Aziatische vorsten. De VOC stuurde daarom meer ambtenaren en soldaten. Omstreeks 1625 waren er 2500 mensen voor de VOC aan het werk in Azië. Aan het einde van de 17de eeuw was het aantal gestegen tot 13.000. En rond 1750 waren dat er wel 20.000. Al die mensen kosten wel geld terwijl de inkomsten daalden want Japan beperkte de buitenlandse handel. En het Perzische rijk raakte in wanorde. De VOC verloor haar Aziatische geldbronnen. Het specerijenmonopolie bracht minder voordelen, omdat Europeanen meer Indiase textielproducten en Chinese thee dan kruidnagelen, foelie, nootmuskaat, kaneel en peper kochten. Engelse kooplieden handelden nu meer dan de VOC in China en India. Veel grond was ingepikt. Daarom richtte de VOC zich op de Bataviase Ommelanden en Oost-Java. Ze legde daar uitgestrekte koffie- en suikerplantages aan. De VOC trok zich terug op de Indonesische eilandgroepen wat later Nederlands-Indië werd. 5. Tegenstanders van de VOC De VOC had drie tegenstanders: De Engelsen Zij waren grote concurrenten van de VOC. Ze wilden ook zoveel mogelijk specerijen inkopen in Azië en verkopen in Europa. Ze probeerden elkaar ook zoveel mogelijk te verjagen uit belangrijke gebieden. In sommige vestigingen werden kanonnen gemaakt voor Batavia. Dat was om vijanden af te weren. De Portugezen Natuurlijk waren de Portugezen boos. De Nederlanders hadden hun goede handelsmonopolie verbroken. Nu verdienden ze er niet meer zo veel aan als voor die tijd. Daar kwam nog bij dat er veel eilanden waren, waar de Portugezen mee handelden. Ze hadden er vestigingen staan en de meeste had de VOC ‘ingepikt’. De Portugezen waren al heel lang in Azië. Daarom ontstonden er veel gevechten. De Aziaten De VOC vocht ook tegen Aziatische vorsten en hun legers. Sommige vorsten moesten niets van de ‘Nederlandse indringers’ weten. Daarom vielen ze de forten en vestigingen aan. Vaak begon de VOC ook vaak met vechten. Als een vorst niet wilde handelen dwóngen ze hem om handel te drijven, door bijvoorbeeld moord. Dan brak er een oorlog uit. Deze was dan ongelijk. De Aziaten hadden dan wel meer soldaten, maar de Nederlanders hadden véél betere wapens. Voor het vechten en verdedigen had de VOC duizenden soldaten in dienst. De VOC had toestemming van de regering gekregen om oorlog te voeren waar het nodig leek. 6. De retourvloot De VOC verzamelde de goederen in haar pakhuizen binnen de Batavia en op de eilandjes voor de kust. De schepen werden op de haven geladen. Zware ballastgoederen als salpeter of suiker lagen onderin, afgedekt met matten; dan een laag peper in zakken, ook afgedekt. Op deze onderlaag lagen weer balen textiel. De eenvoudige soorten lagen onder en de duurdere hoger in het schip. Tussen de balen lagen weer matten. De ruimte tussen de bundels stortte de Compagnie vol met losse peper of stukjes sappanhout, grondstof voor de rode verf. Ruwe zijden en andere kostbare goederen stonden onder het achterdek. Tussen de dekken stouwde men de mondvoorraad. De avond voor de uitvaart gingen de schipper en officieren dineren. De Oost-Indiëvaarders konden Batavia gedurende elk seizoen, met oost- en westmoesson, verlaten. Aan het begin van de 17de eeuw vertrokken de schepen zodra ze geladen waren. Maar door een oorlog in Europa moesten de retourschepen wachten tot ze met een grote groep varen. Zo hadden ze minder kans om aangevallen te worden want samen waren ze sterk. En in gevallen van nood konden ze elkaar helpen. Met z’n allen voeren ze weer terug. De VOC stelde een commandeur van de uit volle borst het ‘Adieu Batavia, wij varen nu naar patria’ bij wijze van afscheidsgroet. De schepen zeilden door Straat Sunda naar het zuiden. De zuidoost-passaat bracht de Oost-Indiëvaarders langs de kortste route over de Indische Oceaan naar de Kaap. Een groot gevaar vormden de wervelstormen die tussen januari en maart voortkomen in het gebied rond het eiland Mauritius. Tussen 1720 en 1740 zonken negentien VOC-schepen. De Heren Zeventien verbood toen terug te varen met een vloot in die maanden. Op de terugreis stopten de Compagnieschepen aan de Kaap. Ze zorgden dat de vloot weer compleet was, want bij een storm konden schepen ver uit elkaar drijven. Ze zorgden voor vers voedsel en knapten de schepen op. Retourschepen uit andere delen van Azië voegden zich bij de vloot uit Batavia. Sinds de verovering van Ceylon op de Portugezen onderhield de VOC een rechtstreekse vaart vanaf het eiland naar Nederland om Indiase producten en vooral de kwetsbare kaneel sneller naar Europa te brengen. Batavia verzette zich heftig tegen deze verzwakking van haar positie als in Azië. Ze zouden minder belangrijk worden. Ceylon beschikte over te weinig scheepsmaterialen en reparatiemogelijkheden. Ook zou de VOC-gouverneur van Ceylon onvoldoende toezicht kunnen houden op de gang van zaken. De Heren Zeventien waren voor de argumenten en beperkten deze ‘ directe hoeveelheid’. Maar toen in de 18de eeuw Indiase textiel en Chinese thee de belangrijkste handelsproducten werden, openden de bewindhebbers echter weer een rechtstreekse vaar op Ceylon, Bengalen, Coromandel en Canton. De goederen kwamen sneller en in een betere kwaliteit op de Europese markt. Aan de Kaap wachtten de schepen op instructies van de Heren Zeventien voor het traject naar Nederland. Vanaf Kaap de Goede Hoop was het nog een lange reis naar huis. Ze vaarden naar de ingang van Het Kanaal of om Schotland. Daar wachtten enkele oorlogsschepen de retourvloot op om de Oost-Indiëvaarders op het laatste stuk te begeleiden. De Compagnieschepen keerden terug naar hun thuishaven. Na een thuisreis van 13.400 mijl en gemiddeld zeven en een halve maand legden de retourschepen meestal aan. Meestal in de loop van de zomer aan de haven van Rammekens, Goeree of Texel. Bewindhebbers van de Commissie van de Equipage kwamen aan boord en inspecteerden het schip. Zij ontsloegen de bemanning van de eed van trouw aan de Compagnie. Met alleen een bundeltje kleren onder de arm vertrokken de zeelieden naar de wal. Hun scheepskisten konden zij later na inspectie op het Oost-Indisch Huis ophalen samen met de opbrengst van de goederen die de VOC voor hen veilde. De commandeur van de retourvloot bracht verslag uit aan de bewindhebbers van de presiderende kamer Amsterdam of Zeeland. Vervolgens aan de Staten-Generaal in Den Haag. Bij die gelegenheid ontving de commandeur een ‘verering’ in de vorm van een zilveren of gouden ketting. Deze had een waarde van vijfhonderd tot duizend gulden. 7. De Schepen en de lading in Nederland De schepen gingen na het lossen van de lading naar de werf, waar zij onttakeld en vervolgens gerepareerd werden. De Aziatische producten werden in Compagniepakhuizen zorgvuldig gesorteerd. Elke kamer publiceerde nauwkeurige veilinglijsten van de goederen. De meeste producten kwamen tijdens de najaarsveilingen op de markt. Specerijen verkocht de Compagnie in het voorjaar. In het begin van de 17de eeuw leverde de VOC de belangrijkste goederen per contract aan vaste groepen kooplieden, vaak de bewindhebbers zelf. De Compagnie bracht de producten niet op de vrije markt, zodat de kooplieden profiteerden van de monopoliepositie van de VOC. Vanaf 1642 waren de veilingen openbaar en werden zij ook een internationaal. Kopers mochten een week voor de veiling monsters van de producten keuren in de pakhuizen. Makelaars inspecteerden de goederen en noteerden hun oordeel over de kwaliteit in gedrukte boekjes met kavelnummers. De VOC verspreidde een uitvoerige catalogus van 150 tot 200 pagina’s met specifieke gegevens over kwaliteit, afmetingen en motieven van de Indiase textiel. De veiling begon om 9 uur ’s ochtends onder leiding van een vendumeester en in aanwezigheid van enkele bewindhebbers, de secretaris van de stad en een paar klerken. Verder verzamelen zich dertig tot veertig makelaars en grote handelaren in het veilinglokaal van het Oost-Indisch Huis. Na de veiling maakten de kopers zelf een rekening op die zij ter controle voorlegden aan de bewindhebbers van de Commissie van het Pakhuis. Zij kregen korting wanneer zij onmiddellijk betaalden. Bij late betaling brachten de bewindhebbers rente, pakhuishuur en bewaarkosten in rekening. De koper moest één pro mille van het totale bedrag afstaan aan de plaatselijke armenzorg. Na betaling bij de wisselbank ontving de koper een gedrukt bewijs waarmee hij zijn goederen in het VOC pakhuis kon afhalen. Op dat moment kwamen dan tenslotte in, bijvoorbeeld, het najaar van 1682 of voorjaar 1683 Aziatische producten op de Europese markt, die de Heren Zeventien minstens twee jaar tevoren, in september 1680, op hun voorlopige lijst van bestellingen hadden geplaatst. Zij zonden hun eis rond kerstmis 1680 naar Batavia waar de bestellingen tussen mei en augustus 1681 arriveerden. Het hoofdkantoor verdeelde de eisen over de verschillende Aziatische vestingen van de Compagnie. Met geluk bereikten de goederen al tijdig Batavia om in december 1681 of januari 1682 naar de Republiek te worden verscheept, waar zij in de zomer arriveerden. Langs deze lange aanvoerlijn bracht de VOC gedurende twee eeuwen Aziatische producten naar Europese met een gezamenlijke inkoopwaarde van bijna één miljard gulden. Bij verkoop in de Republiek leverden zij de Compagnie meer dan 2,5 miljard gulden op. 8. Willem Barentsz Willem Barentz heeft geprobeerd om op een makkelijkere, goedkopere manier naar Indië te komen. Daardoor ging hij langs het noorden van Europa, over Azië naar Indië. Deze drie pogingen zijn allemaal mislukt. Hoe hij vaarde kunt u bekijken in een bijlage. Willem Barentsz werd geboren in ongeveer 1555. zijn precieze geboortejaar is niet bekend. Hij werd geboren op Terschelling in het plaatsje Formerum. Ongeveer waar nu de Willem Barentszhoeve staat. Waarom ze zijn precieze geboortejaar niet weten komt omdat er nooit geboorte papieren van hem gevonden zijn. Op jonge leeftijd vertrok hij al naar Amsterdam. Hier werd hij één van Nederlands beste en nu wel een van de bekende zeevaartkundigen, kaartenmakers en ontdekkingsreizigers. In het voorwoord van een van zijn kaartboeken schreef hij dat hij als kind al graag land- en zeekaarten tekende. De eerste reis om de Noord was bedoeld als verkenningstocht. De schepen vertrokken op 5 juni 1594 van de rede van Texel. Er gingen vier schepen mee die met z’n allen naar het eiland Kilduin voeren. Dat is voor de Russische kust bij Moermansk. Om hier op te splitsen om hier allemaal een eigen weg te gaan. Barentsz wilde een route langs de Noordkust van Nova Zembla vinden. Barentsz kwam tijdens de tocht voor het eerst in contact met een ijsbeer waar hij op onplezierige wijze kennis mee maakte. Twee van de andere schepen hoorde van de plaatselijke bevolking dat de Karische zee heel gauw zou dichtvriezen. Ze voeren terug omdat ze geen risico wilden lopen. Met de bedoeling het volgende jaar een nieuwe poging te wagen. Maar ze vertrekken dan wel eerder. Aan de Zuidkust kwamen ze elkaar weer tegen en voeren gezamenlijk terug naar Nederland, waar ze na drie maanden en tien dagen aankwamen. De reis was bedoeld als echte handelsreis. Deze keer gingen er zeven schepen mee. De vertrekplaats was weer Texel. Er werden kostbare goederen meegenomen om te verhandelen. Ze hadden ook voedsel voor minimaal twee jaar meegenomen omdat het Barentsz de bedoeling was om te overwinteren om in het voorjaar weer te vertrekken. Bij de tweede tocht werd gekozen voor de route door de Karische zee maar dat was tegen Barentsz zin. Het was een foute keuze. Ten zuiden van het eiland Waigatsj liepen de schepen in het drijfijs vast. De schepen werden gedwongen terug te keren. En ze besloten niet te overwinteren. De expeditieleider Cornelis Cornelisz Nay gaf opdracht terug te keren. Ze kwamen weer ijsberen tegen en deze keer werden er twee bemanningsleden gedood. Zo’n reis kostte handen vol geld en aangezien het slechte resultaat besloot de overheid niet meer te investeren in een derde reis. Wel gaven ze 25.000 gulden (11344,50 euro) als beloning aan hen die er in slaagde een weg om de Noord te vinden. Iedereen dacht dat er geen derde tocht om de Noord zou komen. Kooplieden stonden er ook niet om te springen om in een nieuwe reis te investeren. Het verhaal van de derde tocht van Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck om de noord is waarschijnlijk een van de bekendste uit de Nederlandse geschiedenis. Dankzij het dagboek van een van de bemanningsleden (Gerrit de Veer) zijn de gebeurtenissen op deze reis opgeschreven en bewaard gebleven. Op 10 mei 1596 vertrok een uit twee schepen bestaande
ontdekkingsexpeditie vanuit Amsterdam naar het noorden. Willem Barentsz was opperstuurman op het schip waar Jacob van Heemskerck commando over voerde. Dit schip telde vijftien bemanningsleden.Jan Cornelisz Rijp voerde het commando over het andere schip. De expeditie werd in opdracht van Amsterdamse kooplieden uitgevoerd en had als doel alsnog het vinden van een noordelijke route naar China en Indié. Op dat moment werden de oostelijke en westelijke route door de Portugezen en Spanjaarden beheerst. En er waren de Hollandse kooplieden veel aan gelegen om een nieuwe route te vinden. Niet alleen economische motieven speelden hierbij een rol, ook politieke. Eind zestiende eeuw waren de Nederlanden immers verwikkeld in een strijd met Spanje. Via Spitsbergen bereikte het schip van Van Heemskerck in juli de westkust van Nova Zembla. Het schip van Rijp was toen inmiddels al naar Amsterdam teruggekeerd, na een mislukte poging om Spitsbergen aan de oostzijde te passeren. Na het vinden van de noordelijke punt van Nova Zembla raakte het schip vast in het ijs. Na vele mislukte pogingen om uit het ijs los te komen, besloot Van Heemskerck in september om op het land te overwinteren. (22 september 1596 - 14 juni 1597). Met aangespoelde boomstammen uit Siberié werd ‘Behouden Huys’ gebouwd waarin de mannen onder zeer koude temperaturen de poolwinter doorbrachten. Pas in juni 1597 slaagden zij erin met twee sloepen Nova Zembla te verlaten. Het werd een moeilijke tocht: sneeuwstormen, scheurbuik en ijsberen vormden steeds weer een gevaar. Bovendien overleed Barentsz kort na vertrek. Op 16 augustus komen ze met de twee sloepen in een inham bij een landtong terecht. Ze zeilen naar een Lodja die in de verte aan stuurboord voor anker zien liggen. Ze hadden de noordkust van Rusland bereikt. Ze waren bij de landtong Kanin. Ze kwamen voor het eerst weer in contact met Russen. En zo konden de twaalf overlevenden met een schip naar Amsterdam terugvaren waar ze in november aankwamen. De namen van de twaalf overlevenden zijn: Jacob van Heemskerck, Pieter Pieterz Vos, Gerrit de Veer, Hans Vos, Jacob Jansz Sterrenburgh, Lenaert Hendricksz, Laurens Willemsz, Jan Hillebrantsz, Jacob JanszHooghwout, Pieter Cornelisz, Jan van Buysen, Jacob Evertsz.
9. De ondergang van de VOC In de 17de en 18de eeuw was de VOC het grootste handels- en scheepvaartbedrijf ter wereld. De Compagnie had duizenden werknemers in dienst. Het had ongeveer dertig kantoren in Azië, zes kamers in Nederland en een vloot van meer dan honderd schepen. Maar tegen het eind van de 18e eeuw liep de handel terug. Dat kwam doordat ook andere Europeanen waren gaan handelen. Ze hadden dus concurrentie. Ook de oorlog maakte het er niet makkelijker op. In 1780 was er ‘een Vierde Engelse oorlog’. Dat werd het einde van de VOC. Een paar jaar lang konden er geen Nederlandse schepen naar Nederland komen. Als ze dat toch proberen kwamen ze niet aan. De Engelsen vielen Nederlandse schepen aan en kaapten ze. Ook vielen ze kantoren in Azië aan. Daardoor kon Engeland vrij handelen met Azië en was de specerijenmonopolie van Nederland doorbroken. Doordat er concurrentie was, konden de boeren in Azië specerijen verkopen tegen hoge prijzen. En in Europa daalden de prijzen juist. Dat was dus een groot verlies van de VOC. In 1783 stond de VOC er erg slecht voor. Maar de Staten-Generaal wilde heel graag dat de VOC bleef bestaan. Het was namelijk een inkomstenbron en tegelijk gaf het zo veel werkgelegenheid. Daarom steunde de Staten-Generaal het bedrijf met veel geld. Maar de VOC kwam daardoor zo diep in de schulden te zitten. Maar ze waren niet meer te redden. Er werd nog wel een beetje doorgevaren, maar er kwam niet veel van. In 1803 was het echt het einde. De kamers, pakhuizen en werven werden gesloten. Heel erg veel mensen werden ontslagen. Zo kwam er een eind aan de eens zo trotse Compagnie. De hoge bestuurders hadden geen rekening gehouden met de eisen die het bedrijf, de grote afstanden en de lange termijn schema’s aan hen stelden. Een ingewikkelde boekhouding en de zes afdelingen in Nederland maakten het ook niet eenvoudig het bedrijf goed en krachtig te besturen. Een gebrekkige financiering met een te klein aandelenkapitaal en teveel kortlopende leningen maakten de Compagnie bovendien erg kwetsbaar. In Azië stegen de kosten en daalden de inkomsten. De VOC moest haar voordelige handelspositie en uitgestrekte bezittingen verdedigingen tegen Europese concurrenten en Aziatische vorsten. De verschuiving in het goederenpakket voor Europa was nadelig voor de Compagnie. Goedkope massaproducten, waarin de VOC nauwelijks kon concurreren met de andere kooplieden, leverden lagere winsten dan de dure specerijen waarin de Compagnie een monopolie bezat. Fraude met gewichten of kwaliteiten en privé-handel van haar werknemers, die verboden was, gaven de VOC veel schade. Hoewel weinig aanwijzingen bestaan dat deze corruptie en smokkelhandel in de 18de eeuw groter waren dan in de 17de eeuw. Onder zulke omstandigheden kon de VOC de gevolgen van de Vierde Engelse oorlog niet meer aan. De Engelsen kaapten een groot aantal retourschepen en namen verschillende kantoren in Azië in bezit. De Nederlandse handel lag twee jaar stil. De Compagnie raakte in diepe schulden. Alleen met een goede steun van de overheid kon zij hopen, de problemen weer op te lossen. Een marine-eskader onder bevel van Jan Pieter van Braam zeilde naar Azië, maar kon voor de Compagnie weinig doen. De Staten-Generaal verleenden grote financiële steun. Ook de Staten van Holland waren bereid tot forse leningen gezien de grote economische belangen die op het spel stonden. Ondergang van de Compagnie zou een ramp beteken voor de steden waar de kamers waren gevestigd. Maar de VOC zat gevangen in een grote cirkel. De Compagnie had ondanks de grote financiële steun te weinig geld om voldoende schepen en personeel naar Azië te sturen. Zij kon dus niet genoeg Aziatische producten kopen. Daardoor werden de opbrengsten in de Republiek te klein om het ernstig tekort aan personeel en schepen op te heffen. De Bataafse veranderingen en vestiging van een nieuw patriots bewind in de Republiek in 1795 betekenden het begin van het einde van het Compagnie. Bewindhebbers maakten plaats voor een Comité tot de Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen. Eind 1799 werd het mammoetbedrijf genationaliseerd. De Nederlandse staat nam alle schulden en bezittingen over. De monopolierechten bleven echter voor sommige producten gehandhaafd. De Nederlandse scheepvaart op Azië ging, wel onder een andere naam en vlag, nog enige jaren verder. In 1803 werden de kamers Delft, Hoorn en Enkhuizen opgeheven en werden Middelburg en Rotterdam verkoopkantoren. De werknemers werden ontslagen, alle werven voor zover mogelijk aan de marine overgedragen. Het was een stil en triest einde van een roemrijke handelscompagnie. 10. De gevolgen van de VOC in Nederland Doordat de VOC heel veel handel had gedreven, had ze veel geld verdiend. Nederland kwam in een bloeiende periode. Het was een rijk land. Er kon veel geïnvesteerd worden in allerlei nieuwe bedrijfjes. En andere kleine bedrijven konden uitgroeien tot grotere bedrijven. De Gouden Eeuw brak aan. Dat kwam niet alleen door de VOC, ook door de WIC, een West-Indische Compagnie. Door de VOC (en ook de WIC) kwam er erg veel werkgelegenheid. Mensen moesten schepen bouwen, zeilen maken. Maar ook was er veel bemanning voor de schepen nodig. De producten die aankwamen in Nederland moesten worden verkocht door mensen. Ze moesten naar andere Europese landen gebracht worden. Nederland groeide economisch heel erg goed. Toch was er ook een hele arme bevolkingsgroep. Ze hadden geen werk. Als ze dan op een schip gingen werken kregen ze gage (scheepsloon). Maar dat was niet echt veel. En de meeste mannen hadden het zo weer op. Ze dronken in kroegjes in Aziatische landen of op de terugreis. En als ze thuis waren en ze hadden nog loon was dat zo weer op en moesten ze weer opnieuw ‘aanmonsteren’ (aanmelden om mee te willen varen). Dat varen was heus geen pretje, en veel mensen wilden dat ook niet, maar je had vaak geen andere keus. Je moest íéts doen om aan geld te komen. Bovendien kreeg je op schip wél voedsel. Je hoefde er niet voor te betalen en ook had je zo lang onderdak. Je hoefde niet meer op straat te leven. Nog meer gevolgen waren dat de wereldzeeën en oceaan helemaal verkend waren. Men kon heen waar men wilde. Dat was eerst niet zo. Er was sprake van globalisering. De wereld leek kleiner door contacten in het buitenland. Men kon makkelijker naar een ander land. Al met al had de VOC positieve gevolgen. Conclusie Wanneer, waarom en door wie is het opgericht? De VOC is opgericht in 1602 door de overheid. Specerijen waren erg gewild in Europa. Nederlanders zagen dat Portugezen veel geld verdienden door de handel in specerijen. Dat wilden ze ook. Zo kwamen er compagnieën. Maar door de concurrentie die daaruit kwam, verdiende men er bijna niets meer aan. De overheid besloot in te grijpen door één grote compagnie op te richten. Zo was er geen concurrentie en kon men er heel erg veel aan verdienen. Waar werd er gehandeld, waarin en hoe? De VOC handelde in Azië wat toen Oost-Indië heette. In het begin vooral in specerijen zoals kruidnagelen, foelie, nootmuskaat, kaneel en zwarte peper. Maar toen de pakhuizen in Nederland vol begonnen te raken ging met over op porselein, mooie stoffen, koffie en thee. Thee haalde men uit China. Daar gingen ze toch heen omdat de mensen in Azië de Nederlandse producten niet meer wilden of waren gewoon te duur. Daarom verkocht de Compagnie bijvoorbeeld in China zilver dat zij uit Europa aanvoerde. Van de opbrengst kochten de Europeanen Chinese zijde, die zij naar Japan brachten. In Japan verhandelde de VOC de zijde tegen goud en koper. De Japanse goederen exporteerde de Compagnie vervolgens naar India, waar zij het goud en koper verruilde voor textielproducten. De VOC verhandelde deze Indiase textielwaren tenslotte in de Molukken tegen kruidnagelen, foelie en nootmuskaat. Het was wel een lange manier, maar het leverde wel veel op. Later, toen het niet meer zo goed ging, verbouwden de mensen van de VOC ook suikerplantages. Hoe kan het dat de VOC zo snel groeide? De VOC stuurde soldaten naar Azië waar ze Portugese mensen verdreven en namen hun forten in. Ze wilden de hele specerijenhandel in handen. Ze maakten afspraken met de bevolking dat ze alleen maar aan Nederlanders mochten handelen, op de voorwaarde dan Nederlanders ze van voedsel en kleding zouden voorzien. Maar de bevolking deed dat vaak niet doordat de Nederlanders ze lang niet altijd. Ook dwongen de Nederlanders de bevolking van Azië. Door de zongenaamde ‘hongitochten’ zorgden ze ervoor dat de Portugezen geen kruidnagelen meer konden verhandelen. Heel Europa wilde de goederen die de VOC verhandelde. Door de enorme winst die de VOC kreeg, konden er meer schepen worden gemaakt en nog meer worden gehandeld. Ook groeide de VOC zo snel door dat ze 30 vestigingen hadden, verspreidt door heel Azië.
Wie waren de tegenstanders van de VOC? De bewoners van de eilanden waren boos. Sommige vorsten vonden de Nederlanders indringers en wilden niet handelen. Ook gebruikten de Nederlanders soms veel geweld om de bevolking te dwingen
De Portugezen waren boos omdat de VOC hun monopolie hadden verbroken en hun vestigingen innamen. Ze voerden oorlog, maar toch waren de Nederlanders sterker. Nu zouden ze niet meer zo veel verdienen aan de specerijen. De Engelsen waren boos. Zij wilden net als de Nederlanders het specerijenmonopolie van de Portugezen doorbreken en het voor zichzelf houden. Maar de VOC was sterker en heeft die oorlog gewonnen. Wat was een retourvloot? Een retourvloot zijn veel grote schepen. Ze varen tussen Azië en Nederland heen en weer met goederen. In het begin ging men ook wel alleen. Maar doordat er veel kapers waren vaarde men liever in een vloot. Ze konden elkaar helpen in gevallen van nood en kapers vielen vloten niet vaak aan omdat ze sterk waren. Hoe ging het op het schip? Op een schip moest orde heersen. Daarom waren er strenge straffen. Dat kwam doordat de bemanning niet ‘van het netste soort’ was. Mensen die geen werk hadden, die arm waren of misdadigers. Die werden zo uit de samenleving gehouden. Als je straf kreeg waren het boetes of lijfstraffen. Dat schrok af. De reis was erg lang. Ze moesten dus veel voedsel meenemen. Onderweg werd wel een paar keer gestopt, maar soms duurde het te lang door een storm bijvoorbeeld. Dan raakte het vitaminerijke voedsel op. De bemanning kreeg scheurbeuk. Soms stierven de mensen eraan. Het enige geneesmiddel was vers fruit en groente. Soms vergingen schepen in een storm of werden ze overvallen door kapers. Wie was Willem Barentsz? Willen Barentsz was een man die een andere route zocht naar Azië. Hij probeerde om op een makkelijkere, goedkopere manier naar Indië te komen. Daardoor ging hij langs het noorden van Europa, over Azië naar Indië. Deze drie pogingen zijn allemaal mislukt. De laatste poging is de bekendste. Daarbij moest hij overwinteren op Nova Zembla. Op de terugreis naar Nederland is hij overleden. Twaalf bemanningsleden hebben het wél overleefd. Hoe en waarom is de VOC ten onder gegaan? De specerijenmonopolie werd doorbroken door andere Europeanen. Engelsen vielen de schepen van de VOC aan en kaapten ze. Ook vielen ze vestigingen in Azië aan. Er kwam concurrentie en dus gingen de prijzen in Azië omhoog en in Europa juist omlaag. De VOC was erg belangrijk voor Nederland en daarom besloot de overheid het te steunen. De schepen vaarden af en toe nog wel uit, maar er kwam geen winst meer binnen. Doordat de Engelsen de vestigingen aanvielen, werden er meer soldaten gestuurd die wél betaald moesten worden. Er waren zo veel mensen dat iedereen minder loon kreeg. Door de vele vestigingen kon je het bedrijf niet goed besturen.
Wat waren de gevolgen van de VOC in Nederland? Nederland is dankzij de VOC een rijk en machtig land geworden. Men verdiende veel aan de handel en kleine bedrijfjes konden uitgroeien tot een groot bedrijf. Er was door de VOC veel werkgelegenheid. Men moest bemanning hebben voor de schepen, maar ook op de werven. En de kooplieden. Doordat veel mensen werk hadden, werden ze ook rijker. De wereld was verkend. Waar je ook heen wilde, je kon er heen. Gewoon meevaren met een schip. De wereld was op globaal niveau kleiner geworden. Literatuurlijst Boeken VOC speciaal 1602-2002 - “Vaar mee met de VOC” Roeper, Vibeke; - “Zwarte Peper, scheurbuik” Hulzen, Job van; - “Het wijde leven” Meijer, W.; Meulen, G. vd; - “Ons oude Nederland” Wansink, H. ; Vlugt, Simone v/d - “Bloedgeld” Bulthuis, Hans; - “Memo”– deel 2 Dijkstra, Bert; Internet www.scholieren.com
www.vocsite.nl
Encarta 1999 Bijlagen Wist u dat..... * Nederlanders in het begin vaak voor de gek werden gehouden door Aziatische kooplieden. Ze hadden bijna nooit zwarte peper gezien en wisten dus ook nauwelijks hoe dat eruit zag. Aziatische kooplieden die dat wisten vulden soms zakken vol met zwarte steentjes. Pas als ze in Nederland kwamen merkten de Nederlandse kooplieden dat ze voor de gek waren gehouden... * speculaasjes voor een groot deel van Aziatische producten is gemaakt. Er zit namelijk kaneel, nootmuskaat, peper en kruidnagels in! * de hele stellage die een schip in aanbouw rechtop hield een ‘stapel’ heette. Dus als een schip van stapel liep, gleed het dus in het water. * er in Amsterdam en Lelystad nagebouwde VOC-schepen staan die je kunt bezoeken. Ook kun je er kijken hoe zo’n schip werd gemaakt. * Het bouwen van één schip ongeveer 60.000 Euro kostte, en dat de VOC bijna 1500 schepen bouwde. 200 schepen werden gekocht of ingehuurd. Maar die schepen zagen er vaak dan ook heel anders uit. * de VOC bepaalde hoe groot een scheepskist mocht zijn. Ze bepaalden dat op de centimeter. De grootte van de scheepskist verschilde per functie. * azijn werd gebruikt om het schip heel erg goed schoon te maken. Maar als het ‘gewoon’ schoon moest zijn werd er zeewater gebruikt. * levende dieren vaak mee werden genomen op een schip. Zo kon de bemanning ook vers vlees krijgen. * de varkens en schapen die mee gingen vaak drachtig waren. Onderweg werden lammetjes en biggetjes geboren zodat men meer voedsel had. * er ook vaak groentetuintjes waren aangelegd op het kampanjedek, maar dat werd later verboden omdat de wortels soms zo ver doorgroeiden dat ze het schip beschadigden. * zeelui vaak heel goed waren in handwerken. Ze hadden altijd naald en draad bij zich om kleren te verstellen, of uit een oud lapje een muts te maken. Ook breiden ze zelf nieuwe kousen als hun oude versleten waren. * belangrijke beslissingen altijd werden genomen door de scheepsraad. Die bestond uit de schipper, de koopman, de onderkoopman, de belangrijkste stuurman en de bootsman. * iedereen zijn bord moest leegeten, hoe bedorven het ook was. Wie zijn voedsel weggooide kreeg een boete. * scheurbuik afgeleid is van het Latijnse woord scorbutus. De ziekte werd ook wel scheurbot genoemd. * op Kaap de Goede Hoop schepen op de heenweg vaak brieven achter lieten. Die brieven werden door een ander schip die op de terugweg was meegenomen. Voordat de VOC een vesting daar had, legden de schippers de post onder een steen. * het gevaarlijk was als de lading begon te schuiven. Vooral als het specerijen waren. Pompen konden verstopt raken en het binnenstromende water kon niet worden weggepompt. * er in veel landen die op de route lagen half-Nederlandse kinderen werden geboren. Waar een schip aanlegde waren vaak vrouwen die graag spijkers, kralen, spiegeltjes of andere dingen wilden hebben. Ze kregen dat in ruil voor seks. * er soms schepen waren die haast uit elkaar vielen omdat de bevolking ’s nachts de spijkers uit het hout van het schip haalde. * er soms ook vrouwen mee vaarden op een schip, maar dat dat niet mocht. De vrouwen verkleedden zich als mannen. Je had zo meer kans op werk en kon meer verdienen. Sommige vrouwen werden na 2 maand ontdekt, andere pas bij hun dood.

REACTIES

A.

A.

wow....dit is egt geod..ik moet wel 10 a4'tjus..dus..egt ontzettend bedankt!!!!!!!!! kussies anne

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.