Jodenvervolging: Waarom deden de Nederlandse Joden zo weinig tegen het anti-Joodse beleid van de bezetter?

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 5e klas havo | 8464 woorden
  • 29 september 2004
  • 157 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
157 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Inleiding
Dit profielwerkstuk gaat over de Jodenvervolging in Nederland. Ik heb dit onderwerp gekozen omdat het me wel interessant lijkt. Eerst wilde ik het alleen over Anne Frank doen, maar dat bleek niet zo’n goed idee te zijn. Dus gaat het ook over de anti-Joodse maatregelen, wat Nederlanders en Joden daartegen deden, en de concentratiekampen. Mijn hoofdvraag is: Waarom deden de Nederlandse Joden zo weinig tegen het anti-Joodse beleid van de bezetter?

Inleiding
Rond 1930 ging het erg slecht met Duitsland. Duitsland had te kampen met veel werkloosheid en armoede. Hierdoor werden de Duitsers erg ontevreden en boos op de democratie. De democratische partijen konden hun problemen niet oplossen. Integendeel, ze maakten het alleen maar erger. Daarom sloot de Duitse bevolking zich massaal aan bij de in 1920 opgerichte Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP). De leider hiervan was Adolf Hitler. Hitler beloofde de Duitsers meer werk en een stralende toekomst. Hij zei dat het echte Duitse volk Übermenschen (=supermensen) zijn: de sterkste, slimste en beste mensen van de wereld. Zij hadden volgens hem het recht om te heersen over andere volken.
De Duitsers vonden dit natuurlijk schitterend om te horen. Bijna iedereen geloofde hem, en ze deden alles wat hij van ze vroeg. Bij de verkiezingen kreeg de NSDAP dan ook een groot deel van de stemmen. In 1933 werd Hitler de regeringsleider van Duitsland. Hij vernietigde de democratie, alle partijen behalve de NSDAP werden verboden. Duitsland werd een dictatuur en Hitler de dictator.
De grote schuldigen van alle ellende in de wereld waren volgens Hitler de Joden. Dat kwam vooral omdat de joden vaak belangrijke taken en beroepen op zich namen, dat kon hij niet uit staan. Ook gaf hij hen de schuld dat het slecht ging met de economie in Duitsland. Hij wist de jodenhaat op allerlei manieren goed aan te wakkeren. Natuurlijk was niet iedereen het eens met de ideeën van Hitler, maar ze konden (of durfden) er niks tegen te doen. Men dacht er niet aan om tegen het regime in te gaan. De Gestapo (=geheime politie) zou je oppakken en je vermoorden of in een concentratiekamp stoppen.
Hitler vond ook dat de Duitsers recht hadden op meer land, ook wel Lebensraum genoemd. Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen. Hitler was niet meer te stoppen. Het ene na het andere land werd veroverd.
Ook Nederland bleef niet ongespaard. Op 10 mei 1940 landen de eerste Duitse parachutisten ons land binnen. Op 15 mei capituleert Nederland, we moesten wel want de Duitsers hadden Rotterdam gebombardeerd en dreigden dat ook bij andere grote steden te gaan doen. Op dat moment beseften veel Joden uit Nederland nog niet hoeveel gevaar ze liepen.

De Jodenvervolging

De Joden in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog.

De meeste Nederlandse Joden woonden al jaren in Nederland. Sinds de middeleeuwen waren ze al niet meer vervolgd, wat van vele andere Europese landen niet gezegd kan worden. Dit had tot gevolg dat ze zich hier volledig thuis voelden. Bij de meeste van hen speelde het Joodse geloof geen enkele rol meer en ze beschouwden zichzelf niet meer als Joods.
Vooral in de grote steden (zoals Amsterdam) waren ze volledig ingeburgerd. Natuurlijk waren er een paar christenen die niks met de Joden te maken wilden hebben omdat Christus door de Joden was gekruisigd. Voor de rest van de bevolking maakte het weinig uit of iemand Joods of niet-Joods was.
Op het platteland leek het er soms wel op dat de Joden gediscrimineerd werden, maar het was lang niet zo erg als in Duitsland. Toen duidelijk werd wat Hitler daar met de Joden deed, wekte dat wel enige bezorgdheid. De helft van de Nederlandse Joden werkte in de handel en moesten hard werken om het hoofd boven water te houden. Ze hadden dus niet genoeg geld om Europa uit te vluchten. Er waren er maar weinig die daadwerkelijk het land uitgingen. Het tegendeel was waar, er kwamen alleen maar meer Joden in ons land. Allemaal Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Het waren er zelfs zoveel dat de grens voor hen werd gesloten. Hier werd nauwelijks tegen geprotesteerd. In totaal zijn zestienduizend Joden hierheen gevlucht. De meeste hiervan werden naar Joodse vluchtelingenkampen gebracht. De grootste was in Westerbork, gevaarlijk dicht bij de Duitse grens.
Toen werd het 10 mei. De dag van de Duitse invasie. Men voelde het onheil naderen. Vele Joden probeerden via de havens te vluchten. Maar weinigen is dat gelukt. De 800 Duitse Joden uit Westerbork zijn niet verder gekomen dan Leeuwarden.

De Nederlandse Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog

De Jodenvervolging bestond uit twee fasen. De eerste fase begon een paar maanden na de bezetting en bestond vooral uit registratie, uitsluiting, isolatie en beperking van bewegingsvrijheid van de Joden. De tweede fase volgde in juli 1942 met de deportatie naar concentratiekampen.
Hierbij zijn we al gelijk bij het eerste probleem gekomen. Wat waren volgens de Duitsers Joden? Dit hadden ze vastgelegd in artikel 4.

Artikel 4
Het begrip ‘Jood’
1. Joods is een ieder, die uit ten minste drie naar ras voljoodse grootouders stamt.
2. Als Jood wordt ook aangemerkt hij die uit twee voljoodse grootouders stamt en:
- Hetzij zelf op de negende mei tot de joodskerkelijke gemeente heeft behoord of na die datum daarin wordt opgenomen.
- Hetzij op de negende mei met een Jood was gehuwd of na dat ogenblik met een Jood in het huwelijk treedt.
3. Een grootouder wordt als voljoods aangemerkt, wanneer deze tot de joodskerkelijke
gemeenschap heeft behoord.

De eerste maanden liet de bezetter de Joden aardig met rust. Dit was tegen alle verwachtingen in. Er waren ongeveer 200 Joden die direct na de capitulatie zelfmoord pleegden. De overige Joden vreesden voor hun leven. Maar er gebeurde niks. Sommige Nederlanders waren zo bang voor Duitse anti-Joodse maatregelen, dat ze er alvast maar mee begonnen. Bij de Avro werden alle Joodse programma-medewerkers ontslagen. En bij de twee grootste orkesten van Nederland werden de Joodse violisten helemaal achter in de zaal geplaatst, en werden er geen stukken meer gespeeld van Joodse componisten.

De eerste maatregel kwam pas begin juli. Alle Joden die werkzaam waren in de gemeentelijke luchtbeschermingsdiensten werden ontslagen, zogenaamd omdat ze niet te vertrouwen waren. Bijna niemand had in de gaten dat dit de eerste discriminatie was, het bleef dus bij een zwak protest.
De Duitse toezichthouder Wimmer gaf weinig commentaar op het protest. Hij zei dat de Duitsers vonden dat de Joden in Nederland geen bedreiging vormden, en dat het dus niet nodig was om de Nederlandse Joden te vervolgen. De Joden waren gerustgesteld. Ze hadden niet door dat het pure misleiding was.
Eind juli kwam de volgende maatregel. De Joden mochten vanaf nu niet meer ritueel slachten. Slachten mocht nog wel mits de dieren een verdoving kregen. Volgens de Duitsers was dit niet om de Joden te plagen maar om de dieren te beschermen voor een vreselijke dood. Hier werd nauwelijks tegen geprotesteerd want deze maatregel trof toch alleen de Joden. Omdat bij de meeste het Joodse geloof geen enkele rol meer speelde werden alleen de orthodoxen getroffen.
Reichskommissar Seyss-Inquart had de taak om in Nederland ook het nationaal-socialisme te kweken, zodat hier dezelfde maatregelen tegen de Joden ondernomen konden worden als in Duitsland. Hij besefte dat hij heel geleidelijk aan de Joden moest isoleren van de ‘normale’ mensen. En zo gebeurde het ook. Heel geleidelijk aan, zodat de Nederlanders nauwelijks in protest kwamen.
Het antisemitische (=Jodenhaat) weekblad Misthoorn dat voor de oorlog verboden was mocht opnieuw verschijnen en het kreeg ook nog eens veertigduizend gulden subsidie. De NSB kreeg ook een eigen weekblad, Het Volk en Vaderland. Dit blad kreeg natuurlijk ook een antisemitisch tintje.
Af en toe kreeg de WA (=Weerafdeling van de NSB) verlof om kleine relletjes met de Joden te provoceren en zo het anti-Joodse beleid een beetje te steunen. Dan ging de WA bijvoorbeeld naar de Amsterdamse markt om een beetje ruzie te maken met de Joodse kooplieden. De politie, die dan tussenbeide kwam, wist dat de Duitsers achter de WA stonden. De politie kon het zich niet permitteren om de Joden gelijk te geven en liet de markt ontruimen.
Op 17 augustus werd besloten om alle Joodse bladen op te heffen. Vanaf toen mocht er, officieel gezien, nog maar één Joods blad bestaan. De Nederlanders deden hier natuurlijk niks tegen, zij lazen die Joodse bladen toch niet. Deze maatregel trof dus weer alleen de Joden.
Op 24 Augustus zei Generalkommissar Schmidt dat zeer binnenkort alle Joodse bedrijven ingenomen zouden worden. En er lagen nog veel meer plannen klaar o.a. naamsregistratie van alle Joden en het verwijderen van Joden uit het culturele leven.
Toen begin oktober de Joden niet meer in openbare gelegenheden mochten komen, gaf dat toch wel een kleine schok. Overal verschenen in de cafés, koffiehuizen en restaurants bordjes met als tekst ‘Joden niet gewenscht’.
Een van de eerste dingen die Seyss-Inquart wilde doen was het verwijderen van alle Joden uit de overheidsdiensten. Dit zei hij natuurlijk niet meteen. Op 4 oktober liet hij bekendmaken dat Joden niet meer in overheidsdiensten aangenomen zouden worden. De Joden die al in dienst waren mochten wel blijven werken maar zouden niet meer worden bevorderd. Dus: geen aanstelling en geen promotie, maar ook geen ontslag. Het had erger gekund. Bijna iedereen legde zich erbij neer. Er waren slechts een paar mensen die uit protest hun ontslag namen.
Uiterlijk 26 oktober moest iedereen die bij de overheid of bij het onderwijs werkte een Ariërverklaring inleveren. Dat was een formulier waarop je moest aangeven of je Joods of niet-Joods was. Iedereen tekende, ook de Joden. Het was toen nog erg moeilijk vast te stellen wat de Duitsers met deze verklaring van plan waren.
Het ontslag kwam kort daarna. Op 4 november al. Ongeveer 200.000 ambtenaren werden ontslagen. Dit lijkt veel, maar het was nauwelijks een procent van het totaal aantal ambtenaren. Er werd dan ook niet of nauwelijks tegen geprotesteerd. Volgens de Duitsers was het maar voor korte tijd. Voor de Joden het wisten zouden ze weer mogen werken. De Nederlandse bevolking vond het wel best zo. De Joden zelf ook. Het was toch maar voor even. Bovendien kregen de Joden hun loon gewoon doorbetaald. De Duitsers hadden van tevoren een financiële regeling gemaakt. In het onderwijs legde men zich niet zo gemakkelijk bij deze maatregel neer. Vooral op de universiteiten werd geprotesteerd en zelfs gedeeltelijk gestaakt. Er waren in die tijd zes universiteiten: in Groningen, Utrecht, twee in Amsterdam, Leiden en Nijmegen. Er waren ook vier hogescholen: in Rotterdam, Delft, Wageningen en Tilburg. Het waren dus niet eens zoveel leraren die werden ontslagen.
Op 10 januari 1941 kregen alle andere Joden ook het bevel zich te laten registreren. En weer gaven ze (bijna) allemaal gehoor aan deze eis.
Op 12 maart was het dan zover. Op deze dag werden alle Joodse bedrijven ingenomen. Dit betekende dat alle Joodse ondernemingen een niet-Joodse bewindvoerder kregen. Een paar weken later mochten Joden geen beëdigde baan meer hebben(bijvoorbeeld: notaris, advocaat en dokter). In de loop van 1942 werden ook alle andere beroepen voor de Joden verboden.
Niet lang daarna volgde weer zo’n ingrijpende maatregel. Alle Joden moesten hun spaargeld, effecten en andere gelden in bewaring geven bij Lippmann-Rosenthal & co. In dit bankiershuis was de Joodse leiding natuurlijk ook allang ontslagen. Drie dagen later werd al hun onroerend goed afgepakt.

Hierbij was de economische uitsluiting afgerond. Nu was het tijd voor de verdere isolatie in het sociaal-cultureel leven.
Op 11 april 1941 werd het Joodse Weekblad opgericht. In de redactie zaten mensen die behulpzaam waren aan de Duitsers. Het weekblad werd aan de Joden opgedrongen. Voortaan konden de Joden in het blad lezen wat de nieuwe anti-Joodse maatregelen waren. Als het in dit blad stond, zouden ze de Duitse bevelen eerder opvolgen dan wanneer ze het in de krant moesten lezen. Het was de bedoeling dat de Joden niks anders meer zouden lezen, alleen het Joodse weekblad. Door het lezen van een speciaal blad dat alleen voor hen bedoeld was gingen de Joden zich nog geïsoleerder voelen van de Nederlanders. Er was maar een klein aantal Joden die het vertikten om dit weekblad ooit te lezen.
Op 15 april werden alle radiotoestellen van de Joden in beslag genomen. Ze moesten binnen twee weken ingeleverd worden. De toestellen mochten absoluut niet beschadigd zijn. Als dit wel zo was dan moest de vorige eigenaar de reparatiekosten betalen.
Vanaf 1 mei mochten de Joden niet meer op effectenbeurzen komen. Ook op andere plaatsen werden de Joden zo mogelijk gescheiden van de niet-Joden.
Op 31 mei werd het verboden voor Joden om te zwemmen (in zee en zwembad). Ook het bezoeken van paardenrennen mocht niet langer en alle Joodse bibliotheken werden gesloten. In september werden ook alle andere sporten (alleen in het openbaar) verboden.
Vanaf 1 september 1941 mochten Joodse kinderen ook niet langer naar niet-Joodse scholen. Er werden speciale Joodse scholen opgericht. Hier mochten alleen Joodse onderwijzers les geven. Begin oktober waren er in Amsterdam al 26 Joodse scholen (van kleuterschool tot gymnasium) met in totaal ruim 6.000 leerlingen.
Eind 1941 werd er bij de Joden een grote ‘J’ in de persoonsbewijzen gezet.
In het voorjaar van 1942 mochten ze ook niet langer fruit kopen of eten. Groente mocht alleen gekocht worden bij een van de weinige Joodse winkels die nog over waren.
Vanaf april ’42 werden de Joden geconcentreerd in de Amsterdamse Jodengetto’s. Joden uit een aantal Noord- en Zuid-Hollandse plaatsen moesten verhuizen naar een getto. Ze mochten niets van hun bezittingen meenemen. Er was slechts één burgemeester die weigerde. Het kostte hem zijn baan. Tegelijk met de Joden arriveerde er ook een gigantische lading Jodensterren in Amsterdam. Hoezo toevallig? Nog geen maand later werd besloten dat Joden niet meer in het openbaar mochten komen zonder zo’n ster. Alle Joden (vanaf 6 jaar) werden verplicht om een Jodenster te dragen. De stof van de ster was geel met zwarte lijnen met in het midden het woord ‘Jood’. De ster moest duidelijk zichtbaar op de kleding bevestigd worden en er moest nog voor betaald worden ook: 4 cent en textielpunten.

Op 21 mei mochten de Joden geen geld en spullen meer in bezit hebben die een waarde hadden van meer dan 250 gulden. Uitzonderingen waren: een minimum aan tafelzilver, een horloge en trouwringen.
Vanaf 30 juni moesten Joden van 8 uur ’s avonds tot 6 uur ’s morgens thuis zijn. Dit was ook niet zonder reden. De Joden konden vanaf nu ‘s avonds geen bezoeken meer afleggen en dus niet meer bij andere mensen op visite gaan. Zo verloren ze alle sociale contacten. Als de jodendeportaties zouden beginnen, zouden ze veel minder gemist worden door voornamelijk de niet-Joden.

In juli 1942 was de eerste massale jodentransportatie. Vanuit kamp Westerbork werden de Joden naar het oosten gebracht. Onder het mom dat ze in Duitsland mochten werken werden er per week 4.000 ‘arbeiders’ opgeroepen. Om niet door de mand te vallen lieten de Duitsers alleen mannen en vrouwen komen die niet ouder waren dan 40 jaar. Toen bij de eerste transportatie de opkomst betrekkelijk klein bleek te zijn werden 750 Joden opgepakt en dreigden de Duitsers om deze Joden in een concentratiekamp te stoppen. Tenzij de rest van de ‘arbeiders’ zich alsnog zou melden. Deze Joden kregen medelijden met de gegijzelden en de meeste van hen melde zich alsnog. Het merendeel van de gegijzelde Joden werd toen vrijgelaten.
Vanaf september 1942 werden bijna iedere nacht vele Joden opgehaald door een speciaal politieteam. Meestal ongeveer 400.
De deportaties waren niet de enige manier waarmee de Duitsers de wereld ‘Judenfrei’ wilden maken. In april 1943 kwam er weer een nieuwe maatregel. Alle gemengd-gehuwden mochten zich laten steriliseren. Het hoefde dus niet, de Joden mochten kiezen tussen deportatie en sterilisatie. Als je je niet liet steriliseren liep je dus de kans om elk ogenblik opgepakt te worden. De Joden die zich lieten steriliseren kregen een felbegeerde rode ‘J’ in hun persoonsbewijs. Er zijn natuurlijk genoeg gevallen bekend van gesteriliseerde Joden die om duistere redenen toch nog opgepakt en afgevoerd zijn.

Protest tegen Jodenvervolgingen

Hoe reageerde de Nederlandse bevolking op deze maatregelen? Natuurlijk groeide de verontwaardiging. De Joden protesteerden nauwelijks tegen de anti-Joodse maatregelen. Het bleef slechts bij enkele incidenten, maar meestal deden ze wat hen bevolen was.
De niet-Joodse houding was ook afwachtend, berustend en zelfs een beetje ongeïnteresseerd. Dit kwam omdat er voor de oorlog ook al een beetje sprake was van antisemitisme. Er waren meer NSB’ers dan verzetsmensen. Maar natuurlijk zag niet iedereen lijdzaam toe…

Wat de Joden deden tegen de maatregelen

Ruim een jaar voor de oorlog werd in Amsterdam de Stichting ter verdediging van de Cultureele en Maatschappelijke Rechten der Joden (afgekort SRJ) opgericht. De SRJ had als doel de Joodse jeugd (zowel jongens als meisjes) weerbaar te maken tegen de nazi. Ook probeerden ze het zelfvertrouwen van de Joden een beetje op te krikken. Hun poging om wapens te bemachtigen om zich te verdedigen als de oorlog zou beginnen is mislukt. Zeer weinig leden van de stichting hebben de oorlog overleefd.
Toen de oorlog begonnen was ging de WA steeds gewelddadiger optreden tegen de Joden. De Joodse boksschool in Amsterdam richtte toen een eigen knokploeg op. Met metalen buizen en riemen gingen ze WA-leden te lijf om andere joden te verdedigen.
Maar er werden meer knokploegen opgericht in Amsterdam. Ook niet-Joodse buurtgenoten gingen mee helpen. De Duitsers wisten niet wat hun overkwam. Dit hadden ze nog nooit meegemaakt, dat Joden en niet-Joden samen van zich afsloegen.
Er zaten natuurlijk ook Joden in het verzet. Na de oorlog bleek pas dat de Joden behoorlijk veel invloed hadden gehad bij sabotage- en spionageacties. Ze waren hele goede saboteurs. Hun taak bestond voornamelijk uit het uitschakelen van Duitsgezinde Nederlanders. Er waren slechts enkele verzetsorganisaties die geen Joden in hun midden wilden hebben, uit angst dat het hun werk in gevaar bracht.

Wat de Nederlanders deden tegen de maatregelen

De afwachtende houding van de Nederlanders veranderde tergend langzaam. Al in 1940 kalkte men kreten op de muren als: ‘dood aan Hitler, leve Engeland’. Er werden ook briefjes met zulke teksten rondgestrooid en foto’s van het koningshuis. Maar protesten tegen de anti-joodse maatregelen waren er nog niet. Het verzet kwam pas in 1943 en beetje op gang. Toch waren er ook mensen die al eerder actie ondernamen. Bijvoorbeeld door middel van de knokploegen.

Toen na een vechtpartij tussen de Joodse knokploeg en de WA een WA’er overleed was de maat vol. De Duitse politie ging de knokploeg oppakken. Dit liet de knokploeg zich niet zomaar gebeuren. Volgens de politie hadden ze zelfs geschoten. Als vergelding hiervoor werden enkele honderden Joden opgepakt. Amsterdam was geschokt. Zo’n razzia was nog nooit gehouden. Intussen groeide de onrust bij de Amsterdamse arbeiders. De communisten en de CPN riepen op tot staking. Met voornamelijk als doel om voor elkaar te krijgen dat alle Joodse gevangenen vrijgelaten zouden worden, maar ook om een loonsverhoging van 25% te eisen. Op 25 en 26 februari 1941 was het dan zover. Daarom werd deze staking de Februaristaking genoemd. Pas op de tweede dag van de staking kwam de Duitse reactie. Er werden invallen gedaan bij de stakingsbijeenkomsten en mitrailleurs in de straten gezet. Deze stonden er niet om er een beetje mee te dreigen, er werd ook echt mee geschoten. Er zijn negen doden gevallen en 400 mannen werden opgepakt en naar concentratiekampen afgevoerd. Dit maakte indruk, er werd gestopt met staken. De staking bracht geen verandering in het optreden tegen de Joden. Was deze staking dan helemaal voor niets geweest? Nee, want voor het eerst hadden duizenden Nederlanders zich samen verzet tegen het antisemitische beleid van de Duitsers.
Ook de protestantse en katholieke kerk protesteerden tegen de tegen de deportaties van de Joden. Ze stuurden telegrammen naar Seys-Inquart en verwerkten de inhoud in gebeden. Niet alle kerken deden hier aan mee. Het lag vooral aan de predikant. Niet iedereen durfde te preken over de jodenvervolging, uit angst voor de Duitsers.
Overvallen op distributiekantoren en sabotage werden eerst vooral gepleegd door kleine verzetsgroepen. In april 1943 besloten ze hun krachten te bundelen en gingen veel groepen samen verder in de Raad van Verzet (RVV). Op 27 maart 1943 pleegden ze bijvoorbeeld een overval op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Ze vernietigden veel persoonsgegevens van de Joden om de vervolging van de Joden moeilijker te maken. Helaas bleek later dat deze gegevens ook op een andere plaats geregistreerd waren. De twaalf overvallers werden opgepakt en terechtgesteld. Ondanks deze grote tegenslag en het harde optreden van de bezetter werkte deze actie juist stimulerend en volgde er meer van dit soort acties.
Sinds 1 januari 1942 moest je verplicht altijd een persoonsbewijs bij je hebben. De bezetter kon zo op het persoonsbewijs zien of je Jood was of niet. Dat was voor de Joden natuurlijk niet zo handig. Daarom startte een zekere Van der Veen een persoonsbewijscentrale. Hier werden de identiteitskaarten vervalst. Niet alleen voor Joden, maar ook voor neergeschoten piloten (bijv. uit Engeland), gezochte verzetsstrijders en andere onderduikers. In Nederland waren persoonsbewijzen van hogere kwaliteit dan in andere bezette landen, dus ook moeilijker na te maken. Toch hebben veel mensen met een vals persoonsbewijs de oorlog overleefd, wat deels ook te danken is aan de slechte controles. Van der Veen werd op 10 juni 1944 geliquideerd.
Er was ook een organisatie die hulp gaf aan de onderduikers. Deze werd eind 1942 opgericht en heette de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) genoemd. De eerste werd opgericht in Winterswijk maar een paar maanden later zaten ze al door het hele land verspreid. De LO werd opgericht om religieuze reden. De vergaderingen werden dan ook gehouden in de kerk. Net als de RVV bestond de LO ook eerst uit kleinere organisaties. Veel kleine organisaties bleven toch liever zelfstandig omdat ze de LO te vroom vonden. De LO probeerden de onderduikers vooral onder te brengen bij boeren of andere plaatsen waar weinig mensen kwamen. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Nunspeet. Ze hadden hier een kleine nederzetting in de bossen gebouwd waar ongeveer 100 mensen verstopt zaten. In Olst (Overijssel) hadden ze net zoiets opgericht, maar dan ietsje groter. Hier zaten 200 mensen, waaronder 16 Joden.
De LO werkte samen met verschillende andere organisaties. De knokploegen leverden bijvoorbeeld een groot deel van de bonkaarten. En andere illegale organisaties regelden de valse persoonsbewijzen en andere papieren.
Veel hadden de Joden niet aan de LO. Tegen de tijd dat de LO een grote organisatie was waren de meeste Joden al gedeporteerd. Veel Joden hadden wel geprobeerd om onder te duiken. Er waren echter ook Nederlanders die misbruik maakten van de situatie. Ze lieten de Joden fiks betalen of in een verklaring afleggen dat ze na de oorlog een gigantisch bedrag schuldig waren aan hun helpers. Toen de LO eindelijk naam kreeg werd de kans op uitbuiting kleiner.
De Joodse ouders wilden natuurlijk in de eerste instantie dat hun kinderen in veiligheid werden gebracht. Een groep Amsterdamse jongeren haalde de kinderen op en brachten hen naar het Utrechts Kindercomité. Dat was een groep Utrechtse studenten die de kinderen door het hele land verspreidden. In Amsterdam werden de opgepakte Joden eerst verzameld in de Hollandse Schouwburg. Tegenover de schouwburg was een crèche ingericht. Kinderen werden stiekem uit de crèche gesmokkeld en elders in het land ondergebracht. Ongeveer 300 Joodse kinderen hebben op deze manier de oorlog overleefd. Een kraamverzorgster uit Tienray heeft 123 Joodse kinderen naar Limburg gesmokkeld. Ze zei tegen de gastgezinnen dat het slachtoffers waren van een bomaanslag. De pleegouders waren natuurlijk ook niet gek. Natuurlijk merkten ze wel dat het ging om Joodse kinderen. In Limburg hadden ze ook al gehoord van de Jodenrazzia’s in Amsterdam. Daar kwam nog eens bij dat de jongetjes besneden waren.
Voor de kinderen naar Limburg werden gebracht moesten ze de plaatselijke gewoontes kennen. Dot gold ook voor andere plaatsen. De kinderen leerden voor ze naar Limburg gingen enkele katholieke gebruiken, zoals een kruisje slaan. Sommige Limburgse pleegouders zagen het als hun plicht de kinderen katholiek op te voeden. Ze gingen daarbij heel ver. De kinderen kregen ook een nieuwe identiteit en mochten, mits ze er niet te Joods uitzagen, gewoon buiten op straat spelen.
Er zijn meer dan 25.000 Joden ondergedoken. Sommige bleven steeds bij hetzelfde gezin, andere waren alsmaar op de vlucht en verhuisden soms wel 30 keer. Natuurlijk hebben ze het niet allemaal overleefd. Ongeveer een derde is opgepakt. Dag en nacht werd er op de Joodse onderduikers gejaagd. Onder andere door de zogenoemde Jodenjagers. Ze deden dit werk niet om Hitler een handje te helpen, het ging hun voornamelijk om het geld. Eerst kregen ze voor elke Jood die ze oppakten zeveneneenhalve gulden. Later liep dit bedrag op tot wel veertig gulden. In 1943 wist deze groep in zes maanden tijd wel 3.400 Joden in te leveren.
Gelukkig waren er enkele duizenden illegale werkers die belangeloos voor de Joodse onderduikers zorgde.
Vele Nederlanders lieten de Joden echter barsten. Ze vonden dat de Joden zich zomaar af lieten slachten en hun lot zonder slag of stoot aanvaarden. Waarom zouden ze die Joden dan helpen?

De Jodendeportaties

Eerst woonden er ongeveer 140.000 Joden in Nederland. Tijdens de oorlog zijn er 110.000 door de nazi’s vermoord, dus bijna 75%. Dit is een belachelijk hoog percentage als je het vergelijkt met de 40% in België en 25% in Frankrijk. Het totaal aantal Joodse slachtoffers dat vanuit Nederland werd gedeporteerd bedraagt ongeveer 107.000 personen. Waarom nou zoveel?
Hier zijn verschillende verklaringen voor:
1. Het Duitse bestuur over Nederland was, in tegenstelling tot andere landen, behoorlijk eensgezind. Daar kwam nog eens bij dat de SS veel invloed had. De deportatie van de Joden werd fanatiek aangepakt.
2. De Nederlandse bevolking reageerde afwachtend op de Duitse bezetting. Tegen de tijd dat ze de Joden gingen steunen, dus pas na de April-Mei staking in 1943, was het grootste deel van de Joden al afgevoerd naar concentratiekampen.

Zoals al eerder gezegd zijn 107.000 Nederlandse Joden naar verschillende concentratiekampen getransporteerd. Slechts 5.000 zijn er teruggekeerd.

De concentratiekampen
Hitler wilde niets liever dan het hele Joodse volk uitroeien. In de eerste instantie had hij nog geen idee hoe hij dat zou gaan doen. Hij vroeg zich af hoe hij de Joden op moest sporen en hoe hij ze om zou kunnen brengen.
De concentratiekampen waren eigenlijk helemaal niet bedoeld om de Joden in op te sluiten. Ze waren direct nadat Hitler aan de macht kwam gebouwd om politieke tegenstanders in op te sluiten. De eerste waren Dachau en Oranienburg (1933), Buchenwald (1936), Sachsenhausen (1937) en het vrouwenkamp Ravensbrück. Later (pas in de zomer van 1941) bedacht Hitler dat het best makkelijk was om de concentratiekampen te gebruiken voor de vernietiging van de Joden. In een concentratiekamp zouden ze allemaal bij elkaar zitten en kon hij ze gemakkelijk uitschakelen.
De kampen lagen ver van de bewoonde wereld. Niemand zou weten wat er daar in die kampen gebeurde. Hitler zou gewoon rustig zijn gang kunnen gaan. Er zijn vooral veel Joden in kampen omgekomen. Maar ze waren niet de enige. Hitler zag nog meer rassen als ‘üntermenschen’. De zigeuners, homoseksuelen, lichamelijk- of geestelijk gehandicapten en Jehovagetuigen behoorden ook niet tot het ‘goede’ ras.
Er zaten ook Nederlandse Joden in de concentratiekampen. Als ze opgepakt waren werden ze meestal naar een Nederlands doorvoeringkamp gebracht. Een van de belangrijkste was kamp Westerbork, het voormalig vluchtelingenkamp. Op het hoogtepunt zaten er 17.000 mensen in Westerbork, bijna twee keer zoveel als eigenlijk kon. Het leven in Westerbork was een hel. De voorzieningen waren wel redelijk, maar het was vooral de angst. De gevangenen waren hun leven niet zeker, je kon immers elk moment worden gedeporteerd naar een vernietigingskamp.
Er waren twee verschillende soorten kampen: vernietigingskampen (die waren echt bedoelt om mensen, vooral Joden, om te brengen) en werkkampen (vooral bedoeld voor gezonde en sterke mannen, ook Joden, om te werken).
De vrouwen, kinderen en zieke mensen werden sowieso naar een vernietigingskamp gestuurd. Voor de mannen lag het eraan aan welke kant van de trein ze uitstapten. Als ze aan de ‘goede’ kant uitstapten werden ze naar een werkkamp gebracht. Stapten ze aan de andere kant, de ‘verkeerde’ kant dus, uit moesten ze net als alle anderen naar een vernietigingskamp.

Hoe de Joden in kampen werden omgebracht
Hoe Joden werden omgebracht lag meestal aan het soort kamp. Zat je in een vernietigingskamp, dan werd je meteen omgebracht. Dit gebeurde op verschillende manieren:
 Door vergassing. In september 1941 werd in Auschwitz voor het eerst geëxperimenteerd met het gifgas Zyklon B. soms werden er in Auschwitz wel 6.000 mensen per dag vergast. Het was normaal dat men bij aankomst ontsmet zou worden. De Joden gingen dus niets vermoedend de doucheruimte in. Als de ruimte helemaal vol was, ging de kraan open. In de plaats van water kwam er dan Zyklon B uit. Alle Joden in die ruimte gingen dan dood.
 Door medische experimenten. Professoren en SS-artsen deden de meest gruwelijke dingen met de Joden. Het waren tenslotte ‘toch maar Joden’. Duitsers vonden dat ze het recht hadden om met hen te doen wat ze wilden. Ze zochten bijvoorbeeld naar geneesmiddelen tegen malaria. Veel joden zijn door experimenten overleden, maar de artsen hebben nooit de ware doodsoorzaak van deze mensen opgeschreven. Ze waren bang om opgepakt te worden voor hun daden. De lijken werden onmiddellijk verbrand, zodat niemand er ooit achter zou komen wat er werkelijk gebeurd was. Andere voorbeelden zijn de luchtdrukproeven. De Duitse piloten hadden veel problemen met luchtdrukverschillen, daarom werden hier allerlei onderzoeken naar gevoerd. Ruim 80% van de ‘deelnemers’ heeft het niet overleefd. Er werden ook onderzoeken gedaan naar hoe ze onderkoelde mensen langer in leven konden houden. Duitse piloten vielen namelijk ook nog al eens in het water. Ook onderzoeken naar medicijnen tegen tyfus en kanker leverden haast alleen maar doden op. De meeste dokters zijn helaas niet gestraft voor hun daden, wegens gebrek aan bewijs.
 Slechte omstandigheden: weinig en slecht eten, weinig hygiëne, veel bacteriën die snel verspreid werden, en dus veel ziektes veroorzaakten enz.
 Veel Joden zijn gefusilleerd (of levend verbrand of levend begraven)
 Dodenmarsen.
 Zelfmoord.

Het verhaal van Anne Frank

Anne Frank is een van de meest bekende Joodse slachtoffers. Voor veel mensen is Anne Frank het symbool geworden van de zes miljoen die tijdens de tweede wereldoorlog door de nazi’s werden vermoord. Er zijn over de hele wereld straten en scholen naar haar vernoemd. Ook zijn er films en toneelstukken over haar gemaakt. Maar wie was Anne Frank eigenlijk?
Anne Frank werd op 12 juni 1929 geboren in Frankfurt am Main (Duitsland). Ze was de tweede dochter van Otto en Edith Frank. Haar zus Margoth was toen drie jaar. De familie Frank was een gewone familie. Ze waren alleen van Joodse afkomst. En ook al waren ze liberaaljoods (dat wil zeggen dat ze zich verbonden voelen met het Joodse geloof, maar niet streng gelovig zijn), dat maakte voor Hitler geen verschil. Otto Frank wist dit. Hij besloot te emigreren naar Nederland. Net als duizenden andere Joden probeerde hij Duitsland uit te vluchten. De broer van Edith, Erick Elias, was vier jaar geleden naar Basel verhuisd. Daar werkte hij nu bij een Opekta fabriek. Erick wilde een vertegenwoordiging voor Opekta laten bouwen in Amsterdam. Hij bood Otto een baan aan. Otto besloot het aanbod aan te nemen. Hij krijgt de leiding over twee Opekta bedrijven. Bovendien had hij nog een paar vrienden die ook in Amsterdam woonden. Hij vertrok in 1933 al naar Nederland. Edith en de kinderen bleven nog een tijdje in Aken logeren tot hij een passende woonruimte had gevonden. Hij heeft zijn keus al snel gemaakt. Ze gaan wonen op Merwedeplein 37, in de rivierenbuurt vlakbij de Amstel. Edith en Margo komen eerst. Anne komt twee maanden later. Het gezin is weer compleet. Het worden een paar zorgeloze jaren voor de familie Frank. De kinderen hebben het enorm naar hun zin in Nederland. Ze gaan naar school en kennen al snel de Nederlandse taal. Ook Otto heeft het Nederlands spoedig onder de knie. De enige die maar niet kan wennen is Edith. Ze zou het liefst direct terug gaan naar Duitsland.
Er waren grote verschillen tussen de zusjes. Anne was levendig en vrolijk. School was wel zwaar voor haar. Ze had last van reuma en een zwak hart. Zware sporten waren niet aan haar besteed en ze moest iedere middag een poosje rusten. Bijna iedereen mocht haar. Ze was vooral populair bij de jongens. Haar beste vriendin heette Hanneli Goslar (ook wel Lies genoemd). Margot was de slimste van de twee. Iedereen vond haar aardig en slim. Ook Margot had problemen met haar gezondheid. Ze had vooral vaak last van maagpijn.
De familie begon zich steeds meer thuis te voelen. Ze hadden veel vrienden waaronder ook andere Joden. Samen vierden ze de Joodse feesten zoals sabbatavond en het Joodse paasfeest. Ze waren erg gastvrij en dol op visite. Ze gaan ook veel om met Jan Gies en Miep Santrouschitz.
Toen werd het 10 mei, de dag van de Duitse invasie. Zoals je al weet gaf Nederland zich een paar dagen later over. De schrik zit er wel in bij de familie Frank, maar het leven gaat gewoon zijn gang. Anne en Margot gaan gewoon naar school en maken lol met hun vriendinnen. Op 1 december verhuizen de twee Opekta bedrijven naar Prinsengracht 236. Dit is ook de plek waar ze later onderduiken. Otto Frank was niet dom. Toen hij erachter kwam dat de Duitsers alle Joodse bedrijven wilden sluiten laat hij met behulp van Jan Gies de naam van het ene bedrijf veranderen in Gies & co. De leiding van het andere bedrijf draagt hij over aan Kleiman. In werkelijkheid houdt hij zelf gewoon de leiding over de beide bedrijven.
Niet veel later krijgen ze ook een “J” (van Jood) in hun persoonsbewijzen. Ondanks alle maatregelen blijft Anne vrolijk en levendig. Ze heeft nog steeds veel vriendjes en vriendinnetjes. Dan komt er een grote klap voor Anne. Ze mag niet meer naar een gewone school. Voortaan moet ze naar een school voor Joodse kinderen. Ook veel andere dingen worden verboden. Maar er gebeuren ook nog leuke dingen zoals de bruiloft van Jan Gies en Miep Santrouschitz.
Het pand aan de prinsengracht had 3 verdiepingen en een zolder. De begane grond werd gebruikt als magazijn, de eerste verdieping als kantoor en de tweede verdieping als opslagplaats voor grote mengvaten, zakken ingrediënten voor jam en specerijen. De zolder daarboven werd als opslagruimte gebruikt. Het pand had ook een achterhuis waarvan de tweede en derde verdieping leeg bleven staan. Later zou de familie in dit achterhuis gaan onderduiken.
De Joden kregen steeds meer beperkingen opgelegd. De familie Frank probeerde er maar het beste van te maken. Toen Anne 13 jaar werd (in 1942) gaf ze toch een feestje. Ze kreeg onder andere een rood met wit geruit schrift. Dit vond ze het allermooiste cadeau en ze was van plan om het als dagboek te gebruiken. Later die dag schreef ze er voor het eerst in: “Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog aan niemand gekund heb, en ik hoop dat je een grote steun voor me zult zijn.” Ze wist toen nog niet hoe belangrijk het dagboek later voor haar en vele andere mensen zou worden.

Het achterhuis.
Al voor Annes verjaardag hadden Otto Frank en Hermann van Pels al het plan om onder te gaan duiken. Het achterhuis aan de prinsengracht zou wel een goede verstopplaats zijn. Kugler, Kleiman, Bep en Miep en Jan Gies waren bereid het geheim te houden en de onderduikers te verzorgen. Ze wisten allemaal dat dit een zware straf op kon leveren als het ontdekt werd.
En zo begonnen ze met de voorbereidingen. Het achterhuis werd schoongemaakt, grote meubels werden ‘s nachts met een busje gebracht en de ramen werden afgeplakt. Voor de deur naar het achterhuis werd een boekenkast bevestigd.
Anne en Margot wisten van niks. Otto wilde dat zijn kinderen zo lang mogelijk van hun vrijheid zouden genieten. Op zondag 5 juli kreeg Margot een oproep van de SS. Ze moest zich gelijk de volgende morgen melden. Otto begreep dat het tijd werd om actie te ondernemen. Iedereen die in het complot zat werd gewaarschuwd. Eigenlijk waren ze van plan geweest om over tien dagen onder te duiken, maar iedereen begreep dat er nu haast bij was. Anne en Margot moesten hun koffers in gaan pakken. Waar ze heen gingen wisten ze nog niet. Hun huis moest zo rommelig mogelijk achtergelaten worden. Zo leek het net alsof ze heel plotseling waren vertrokken. Otto Frank liet nog snel een briefje achter met de boodschap dat ze naar Zwitserland waren vertrokken.
Anne en Margot waren stomverbaasd toen ze hoorden waar ze gingen onderduiken. Dit hadden ze nooit verwacht. Uiteindelijk woonden er acht mensen in het achterhuis: Otto, Edith, Margot, Anne, de familie van Pels en (pas later) ook Fritz Pfeffer. De helpers probeerden het de familie Frank zoveel mogelijk naar de zin te maken. Wel golden er een paar regels. De onderduikers moesten bijvoorbeeld zo zachtjes mogelijk doen. Overdag waren er beneden allemaal mensen in het bedrijf, dus dan mochten ze niet naar de wc. De kraan mocht ook niet gebruikt worden.
Dit was allemaal heel lastig. Het grootste probleem was het eten. Het was erg moeilijk om voor acht mensen aan eten te komen. Iedere morgen brachten Bep en Miep het eten. Miep zorgde voor de groente, Bep voor de melk, Kleiman voor het brood en een vriend van van Pels voor het vlees. Het ergste vond Anne het feit dat ze nooit naar buiten kon en ze was vaak bang. Ze was altijd dolblij als er iemand op visite kwam want die konden haar vertellen wat er buiten zoal gebeurde. Haar kamer vond ze nogal saai dus had ze overal plaatjes van filmsterren gehangen.
Vanaf september begon Otto zijn kinderen les te geven. Hij was bang dat ze anders te ver achter zouden raken. Anne hield het meest van haar vader. Met haar moeder en Margot had ze vaak ruzie. Ze had het gevoel dat die twee haar buitensloten en haar niet begrepen. Anne praatte veel en graag, kwam voor haar mening uit en vond altijd alles interessant. Mevrouw van Pels vond haar maar een verwend en lastig kind. Ze stak deze mening ook niet onder stoelen en banken, en dat leverde nog meer ruzie op.
Anne voelde zich steeds eenzamer en schuldig. Zij was tenminste redelijk veilig terwijl haar beste vriendinnen in een concentratiekamp zaten. En dat allemaal omdat ze Joden waren. Ze voelde zich steeds ellendiger en kon haar emoties ook niet uiten uit angst dat iemand haar zou horen. Na drie maanden begon ze dan ook echt dagelijks in haar dagboek te schrijven. Ze noemde haar dagboek Kitty, gewoon omdat ze dat een mooie naam vond en het was een personage uit haar lievelingsboek: Cissy van Marxveldts populaire vierdelige roman Joop ter Heul. Niet veel later was het dagboek al vol en vroeg ze Bep om zo snel mogelijk een nieuwe te kopen.
Later begon Anne ook steeds meer te schrijven over de buitenwereld. Ze hoorde er niet veel over, maar wat ze hoorde was schokkend. Joodse gezinnen werden uit elkaar gerukt. Als de kinderen uit school kwamen waren de ouders verdwenen. Ook de Nederlanders werden bang. Steeds meer mannen en jongens werden opgeroepen om in Duitsland te gaan werken.
De kwaliteit van het eten werd steeds slechter. Het rantsoen werd minder. Ze aten droog brood en soms twee weken achter elkaar spinazie of sla. De aardappels waren verrot en ook de rest van het eten was van slechte kwaliteit.
Op 13 juni vierde Anne haar verjaardag in het achterhuis. Ze was erg blij met alles wat ze gekregen had, vooral het gedicht van haar vader. Toch bleef ze het saai vinden in het achterhuis. Nog steeds maakte ze ruzie met Margot en haar moeder. Ze ergerde zich aan familie van Daan en Pfeffer. Ze vond dat er niet naar haar geluisterd werd en dat ze niet serieus genomen werd omdat ze toevallig net iets jonger was dan de rest. Ze moesten eens weten wat ze allemaal opschreef in haar dagboek. Op een dag voelde ze zich erg eenzaam en wou ze graag met iemand praten. Toen besloot ze maar even naar Peter van Pels te gaan. Ze ging steeds vaker en steeds langer en werd zelfs verliefd op hem. Margot merkte dat maar Anne ontkende. Nu vond Anne het niet meer zo erg in het achterhuis. Ze bleef naar Peter gaan en ze spraken over hun diepste gevoelens. Anne had weer een ‘maatje’ gevonden.
Iedere avond luisterden ze in het geheim naar Radio Oranje. Op een avond deed Gerrit Bolkestein, de Nederlandse minister van Onderwijs en Cultuur, een oproep aan het volk. Hij zei dat de volgende generaties beter zouden begrijpen hoe erg oorlog is als ze ‘eenvoudige schrijfsels’ (bijvoorbeeld dagboeken) uit de tweede wereldoorlog zouden lezen. Daarom begon Anne eind maart 1944 haar aantekeningen te herschrijven. Anne voelde zich eindelijk erkend. Ze droomde ervan om na de oorlog haar dagboek te verwerken tot een roman. Anne kreeg steeds meer plezier in het schrijven. Omdat er weinig bijzonders gebeurde in het achterhuis ging ze steeds meer op details te letten. Over kleine gebeurtenissen kon ze toch boeiend vertellen. Door het schrijven kreeg ze meer begrip voor haar medebewoners en leerde ze haar mond te houden. Naast het bijhouden van haar dagboek begon ze ook kleine verhaaltjes te schrijven.
Op 1 augustus schreef ze voor de laatste keer in haar dagboek. Op 4 augustus werden ze, geheel onverwacht, gearresteerd.

De arrestatie.
4 augustus was een normale warme zomerdag. Iedereen zat op zijn gebruikelijke plek. De onderduikers zaten gewoon in het achterhuis. Halverwege de ochtend stopte er een auto voor prinsengracht 263. Uit de auto stapten Nederlandse nazi’s en een man van de Grüne Polizei. Ze liepen naar binnen en vroegen waar de Joden verstopt zaten. Kugler liet hen het bedrijf zien om te bewijzen dat er geen Joden waren. Toen ontdekte een van de nazi‘s de haak aan de boekenkast. De doorgang naar het achterhuis werd zichtbaar. De onderduikers beseften meteen dat ze ontdekt waren. Siberbauer (de man van de Grüne Polizei) gaf hen het bevel om zo snel mogelijk de koffers te pakken. Kugler en Kleiman werden samen met de onderduikers meegenomen. De rest van de medewerkers (ook Miep en Bep) werden met rust gelaten.

In gevangenschap.
Met de vrachtwagen werden de familie Frank, familie van Pels, Pfeffer, Kugler en Kleiman naar het hoofdkwartier van de Gestapo gebracht. Ze werden opgesloten in cellen. Otto Frank werd ondervraagd door Silberbauer. Hij moest vertellen of hij wist waar andere onderduikers zaten. De volgende morgen werden ze al vroeg naar een echte gevangenis gebracht. Op 8 augustus, 4 dagen na de arrestatie, werden ze op de trein gezet richting Westerbork.
Toen ze in Westerbork aankwamen werden ze eerst geregistreerd en moesten ze blauwe overals aantrekken. Omdat ze ondergedoken waren werden ze door de nazi’s ‘criminele Joden’ genoemd. Ondanks alles leek Anne redelijk vrolijk en gaf ze de moed niet op. De familie Frank maakte er nieuwe Joodse vrienden. Een van die vrienden zei later over Anne: "Ik zag Anne Frank en Peter van Pels elke dag. Ze waren altijd samen... Anne was zo mooi, zo stralend... Ze was zo vrij in haar bewegingen en in haar manier van kijken dat ik met afvroeg: is ze dan toch een beetje gelukkig?"
Op 3 september werden ze in een overvolle trein naar Auschwitz gebracht, het meest gevreesde concentratiekamp.
Daar werden de vrouwen gescheiden van de mannen. Anne en Margot werden al vrij snel naar Bergen-Belsen gebracht. Edith Frank bleef helemaal alleen over. Sinds haar kinderen bij haar vandaan gehaald waren, had ze weinig zin meer in het leven. Een paar weken later is ze helemaal alleen overleden.
Bergen-Belsen was een van de betere concentratiekampen. Er waren geen gaskamers. De meeste mensen stierven door ziektes en uitputting. Anne en Margot gingen vooral om met Janny en Lientje Brilleslijper. Anne was de gangmaker, ze bleef altijd vrolijk. Voor ze gingen slapen vertelde Anne leuke verhaaltjes. Overdag moesten ze werken in de schoenenschuur. Het was moeilijk en zwaar werk, en de ss’ers sloegen er op los. Anne moest het werk als gauw opgeven, vanwege zweren op haar handen. Eind november kwam mevrouw van Pels ook naar Bergen-Belsen. Ze sloot zich ook aan bij het groepje meisjes. Op 2 december kreeg het kamp een nieuwe commandant. De omstandigheden werden er niet beter op. Het rantsoen werd verminderd. Gelukkig kwam Anne haar oude vriendin Lies Goslar weer tegen. Lies zat in een ander deel van het kamp. Daar kregen ze veel meer te eten. Lies deelde haar eten graag met Anne. Maar na een tijdje verloren ze contact. Margot werd in de winter erg ziek. Ze kreeg dysenterie, een erge vorm van diarree. Door deze ziekte raakte ze helemaal uitgeput. Anne en Margot werden naar de ziekenbarak gestuurd wegens besmettingsgevaar. In de ziekenbarak staken de zieken elkaar nog meer aan en werden de zusjes nog zieker. Ook al waren ze ziek, na een tijdje moesten ze weer naar de gewone barakken. Hoe ziek Anne ook was, ze bleef voor haar zus zorgen tot het laatste moment. Margot was erg verzwakt. Toen ze een keer per ongeluk uit haar bed viel stierf ze. Anne kon de dood van Margot niet verdragen. Ze was helemaal alleen overgebleven. Een paar dagen later stierf Anne ook, slechts drie weken voor het kamp bevrijd werd.

Na de bevrijding.
Van de mannen was Otto Frank de enige die overbleef. Zodra hij aangesterkt was ging hij direct weer terug naar Nederland. Otto had al gehoord dat Edith niet meer leefde. Maar hij had nog goede hoop voor Anne en Margot. Hij ging gelijk weer aan het werk op zijn oude kantoor. Iedere dag ging hij naar het Rode Kruis om te informeren of ze iets gehoord hadden van zijn dochters. Hij schreef brieven naar andere kennissen en plaatste advertenties.
In de zomer van 1945 ging Janny Brilleslijper naar het Rode Kruis. Ze kreeg een lijst met namen van mensen die nog vermist waren, en moest een kruisje zetten bij de namen van wie ze zeker wist dat ze dood waren. Op de lijst stonden ook Anne en Margot. En hun dood had Janny van dichtbij meegemaakt.
Otto moest dit nieuws even verwerken. Miep gaf hem de dagboeken van Anne. Ze had ze bewaard om aan Anne terug te kunnen geven. Nu ze zeker wist dat Anne niet meer terug zou komen gaf ze deze bijzondere erfenis aan haar vader. Otto begon erin te lezen. Hij las maar een paar bladzijdes per dag. Meer kon hij niet. Er verscheen een hele andere Anne voor hem. Hij had nooit geweten dat Anne zo diep over de dingen nadacht. Het schokte hem vooral hoe Anne over haar moeder dacht. Toen hij het dagboek uit had wilde hij er met iedereen die over praten. Hij vertaalde sommige stukken in het Duits en stuurde die op naar familieleden. Ook Nederlandse vrienden kregen het te lezen. Een van die vrienden probeerde hem over te halen het dagboek te publiceren. Aanvankelijk weigerde Otto, maar die vriend bleef aandringen. Uiteindelijk ging Otto overstag. Want Anne had eens geschreven: "Je weet allang dat mijn liefste wens is dat ik eenmaal journaliste en later een beroemde schrijfster zal worden. Na de oorlog wil ik in ieder geval een boek getiteld 'Het Achterhuis' uitgeven. Of dat lukt blijft ook nog de vraag, maar m'n dagboek zou daarvoor kunnen dienen." Ook schreef ze: "Ik wil voortleven na mijn dood..."
In 1947 werd het boek gepubliceerd. De meeste Nederlanders moesten toen weinig van het boek hebben. Ze zaten echt niet te wachten op het verhaal van een Joodse ondergedoken puber, ze hadden genoeg aan hun eigen ervaringen. Later werd het boek steeds bekender. In 1950 kwamen er vertalingen van het dagboek in het Frans en Duits. In 1951 volgden Engelse en Amerikaanse versies. Inmiddels is het dagboek in meer dan zestig talen vertaald en gepubliceerd en dus wereldberoemd geworden.
Otto Frank ging direct na zijn terugkeer bij Jan en Miep Gies in huis wonen. Omdat hij toch al niks meer met het bedrijf te maken had kon hij zich volledig aan Annes dagboek wijden. Hij heeft het toneelstuk en de film nooit gezien, daar had hij geen behoefte aan. Nadat hij zeven jaar bij Jan en Miep had gewoond, emigreerde hij naar Zwitserland om bij zijn moeder te kunnen zijn. In november 1953 is hij hertrouwd met een vrouw die ook in Auschwitz had gezeten. Ze had nog een dochter over, de rest van haar familie was omgekomen. Hij is in 1980 overleden.
In 1948 werd er een onderzoek gestart naar de verrader van het achterhuis. De dader is nooit gepakt. De enige die stappen had kunnen ondernemen was Otto Frank, maar hij vond het niet meer nodig. In de rapporten was nooit een naam genoemd. Alleen dat iemand zeveneneenhalve gulden per Jood had verdiend, dus in totaal wel zestig gulden.
Het volgende onderzoek kwam op gang in 1963. Nu het dagboek van Anne zo bekend was geworden werd er van alle kanten aangedrongen op een tweede onderzoek. Iedereen wilde gerechtigheid.
Otto Frank had geen zin om te weten wie het gedaan had. Het was nu eenmaal gebeurd en hij had er vrede mee. Hij zei alleen: “Ik wil niet weten wie het gedaan heeft.”
De theorieën en veronderstellingen (waarvan sommigen wel heel fout) bleven zich opstapelen. Er is echter nooit iets bewezen.

Literatuurlijst

Dr. L. de Jong, De bezetting na 50 jaar (deel 1,2 & 3), SDU uitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1990
Jan van Miert, Oorlog en bezetting, Kosmos-Z&K uitgeverij, Utrecht, 1994. (Blz. 108 tot 122)
J. Presser, Ondergang (deel 1&2), Staatsuitgeverij ‘s-Gravenhage, 1985
Miep Gies (met Alison Leslie Gold), Herinneringen aan Anne Frank, Uitgeverij Bert Bakker,
Amsterdam, 1987
www. auschwitz.nl
www.scholieren.com
www. nmkampvught.nl
www.annefrank.nl

Antwoord op de hoofdvraag

Mijn hoofdvraag was: Waarom deden de Joden bijna niets tegen het anti-Joodse beleid? Dit klopt eigenlijk niet helemaal. Het verzet stelde niet zoveel voor, maar er was bijna geen enkele vorm van verzet waar geen Joden bij betrokken waren. Ze waren betrokken bij de februaristaking, sprongen als parachutisten, zijn overgestoken met opdrachten uit Londen, bewaarden wapens en distributiebonnen, ontvreemdden en vervalsten belangrijke documenten enzovoort. Bij befaamde aanslagen was meestal minstens één Jood, bijvoorbeeld bij de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Zelfs de eerste knokploeg was Joods.
Het verzet kwam alleen wat laat op gang. Eigenlijk deden de Joden haast niks tegen de anti-Joodse maatregelen. Hier zijn verschillende redenen voor:
 Ze waren al zo geassimileerd in Nederland dat ze de reactie van de Nederlanders overnamen: afwachtend en berustend.
 In het begin stelden de anti-Joodse maatregelen haast niks voor.
 Uit angst voor de bezetter.
 Voor de oorlog was er ook al sprake van een beetje antisemitisme, dus ze waren al gewend aan een minderwaardigheidspositie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.