Bertrand du Guesclin

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 11312 woorden
  • 14 februari 2012
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 7
33 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Onderzoeksplan

Onderwerpkeuze
Voor mijn profielwerkstuk ga ik onderzoek doen naar het leven van de Bretonse volksheld, later ridder en connétable van de koning: Bertrand du Guesclin. Mijn interesse voor deze bijzondere man is gewekt na het lezen van de trilogie over de honderdjarige oorlog van Thea Beckman, waarin Bertrand du Guesclin een hoofdrol heeft.
Omdat du Guesclin van zeer lage adel was, was het erg ongebruikelijk dat hij uiteindelijk zo’n hoge rang behaalde in het Franse feodale leger. Als connétable was je één van de vijf hoogste officieren van de Franse Kroon, plaatsvervangend bevelhebber van de koning en daarbij zijn belangrijkste raadgever. Ik ga onderzoeken hoe het mogelijk was dat Bertrand du Guesclin, ondanks het feit dat hij geen hoge edele was, zich toch heeft op weten te werken tot connétable van Frankrijk.

Hoofdvraag

Hoe heeft Bertrand du Guesclin, als Bretonse boer en zeer lage edele, zich op kunnen werken tot connétable van de Franse koning ten tijde van de honderdjarige oorlog?

Deelvragen

• Wat is er bekend over de jeugd en afkomst van Bertrand du Guesclin?
• Wat was het verschil tussen de oorlogsmethoden van het Franse leger en het Engelse leger en welke strijdmethoden gebruikte het partizanenlegertje van Bertrand du Guesclin?
• Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de bevrijding van Rennes?
• Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de slag bij Cocherel?
• Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de slag bij Auray?
• Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de Castiliaanse burgeroorlog en welk voordeel had de Franse koning hier van?
• In welke verhouding stonden Bertrand du Guesclin en de Franse Koning tot elkaar?

Hypothese

Omdat ik nu eenmaal nog niet voldoende weet over het leven van Du Guesclin, heb ik geen concrete verwachting van het antwoord op de meeste deelvragen. Wel weet ik dat Du Guesclin slimmer en sluwer te werk ging dan de bevelhebbers van het Franse leger van de koning. Ook had hij, toen hij nog niet als ridder was geslagen, nog niet te maken met de zogenaamde riddereer. Dit zorgde ervoor dat hij vrijer te werk kon gaan en zich geen zorgen hoefde te maken over het eventuele uit de gratie vallen wanneer hij weer eens een ‘oneervolle’ list beging. Ik verwacht dat het vooral de bijna Britse sluwheid en intelligentie van Du Guesclin was, die ervoor zorgden dat hij zich van lage edele op heeft kunnen werken tot connétable van de Franse koning.

Informatiebronnen en hulpmiddelen

Ik zal de boeken “The Life and Times of Bertrand du Guesclin: a History of the Fourteenth Century, Volume 1” geschreven door D.F. Jamison gebruiken. Ook zal ik gebruik maken van de volgende werken van Thea Beckman: “Geef me de Ruimte!”, “Triomf van de Verschroeide Aarde” en “Het Rad van Fortuin”. Voor de informatie rond Du Guesclin heen zal ik gebruik maken van het boek “De Waanzinnige Veertiende Eeuw” (oorspronkelijke titel “A Distant Mirror”) door Barbara Tuchman. Zowel dit boek, als het werk van D.F. Jamison zal ik gebruiken om te controleren in hoeverre de trilogie van Thea Beckman historisch juist is en dus kan gebruiken als naslagwerk.

Verder ga ik nog onderzoeken of het zinvol is om naar Leiden, Tilburg of Den Haag te reizen om daar in de bibliotheek het werk “Cronique de Bertrand du Guesclin” te lenen en kopiëren. Dit hangt echter af van de informatie die al verzameld heb. Misschien is dit werk dan wel helemaal niet meer nodig.

Tijdplan

Activiteit Duur Maand
Inlezen 30 Juli, September
Onderzoeksplan uitwerken 2 Oktober
Onderzoeksplan en tijdplan bespreken met docent 1 Oktober
Gegevens verzamelen/onderzoek doen 10 September, Oktober, November
Gegevens ordenen en verwerken 5 November, December
Gegevens analyseren / conclusie trekken 5 December
Onderzoeksverslag schrijven 30 December, Januari, Februari
Onderzoeksverslag bespreken met docent 2 Februari
Presentatie maken 3 Februari
Presentatie organiseren en verzorgen 2 Maart
Presentatie houden 1 Maart
Totaal 91

Deelvraag 1: Wat is er bekend over de jeugd en afkomst van Bertrand du Guesclin?

Bertrand du Guesclin was geboren rond het jaar 1320 in het kasteel van Môte-de-Bron in de Franse provincie Bretagne. Hij was de zoon van Regnault de Guesclin en Jeanne du Malemains. Hij was de oudste van vier zonen en zes dochters, waarvan alleen zijn broer Oliver hem overleefde.

Bertrand werd veracht door zijn ouders, broers, zussen en bedienden, omdat hij zo lelijk was. Zoals de kroniekschrijver Cuvelier schrijft: “Zijn vader en moeder haatten hem zo erg, dat ze diep in hun hart vaak wensten dat hij dood of verdronken was.” De verachting, vernedering en schijnbare onrechtvaardigheid waarmee hij zijn gehele kindertijd te kampen had gehad, uitte zich in ongehoorzaamheid, koppigheid en opstandigheid en in zijn vurige, ontembare karakter.

Het verhaal gaat dat er op een dag een befaamd waarzegger in het dorp kwam waar Bertrand met zijn ouders woonde, die hem glorieuze toekomst beloofde. Zijn ouders lachten deze voorspelling weg, en vertelden de waarzegger dat God hem nooit lief had gehad en dat later in de toekomst dus zeker niet zou gaan doen, omdat hij een waardeloze lelijkerd was, waar ‘geen gevoel, zeden of reden in zat.’ De waarzegger berispte hen echter voor hun harde oordeel en de manier waarop zij hun zoon behandeld hadden en voorspelde dat hij een verstandig en gelukkig man zou worden en dat niemand méér gewaardeerd zou worden in heel Frankrijk. Bertrand, zo overdonderd door iemand die eens iets aardigs tegen hem zei, bood de waarzegger zijn avondeten en een glas wijn aan, en maakte zijn excuses voor zijn gedrag. Bertrands vader zou om de waarzegger hebben gelachen, maar zijn moeder zag de verandering in haar zoon door een paar vriendelijke woorden, of misschien geloofde ze de voorspelling van haar gast, want sindsdien behandelde ze hem vriendelijker dan ooit.

Bertrand zat niet op school. Het leren in die tijd was bijna uitsluitend beperkt tot het klooster en kennis werd vervolgens doorgegeven van man tot man en niet uit boeken. Het is misschien vreemd dat een zoon van een grondbezitter, in een tijd waarin het bezit van land altijd positie en rang verleerde, uit zou groeien tot een volwassene met totale onwetendheid van de eenvoudigste kennis, maar als je je bedenkt dat men in de 14e eeuw het onderwijs nauwelijks als een prestatie zag en zeker niet als een noodzaak, én dat boeken over het algemeen onbereikbaar waren (en als ze er al waren, dan waren ze voornamelijk gewijd aan theologie en filosofische vraagstukken) is het eigenlijk helemaal niet zo vreemd dat Bertrand geen studie genoot.

Eén van Bertrands hobby’s, was vanaf dat hij een jaar of negen was, het organiseren van gevechten voor de kinderen op het landgoed van zijn vader. Hij organiseerde hen in toernooitjes en dwong hen om tegen elkaar te vechtend. Hij gaf de bevelen, die altijd direct werden opgevolgd. Om de kinderen op te drijven, riep hij zo nu en dan zijn ‘oorlogskreet’: “Guesclin!” En hij, noch de andere kinderen, hadden ooit durven dromen dat die kreet ooit zo groots zou worden in Frankrijk…

Zodra Bertrand genoeg had van dit spel beval hij het te stoppen. Zijn bevelen werden altijd al direct opgevolgd. Echter, de vader van Bertrand kwam er achter dat zijn zoon dergelijke ruwe spelletjes speelde en verbood de kinderen op zijn landgoed met hem mee te doen. Tevens beboette hij de ouders van de kinderen wanneer zij hen zouden toestaan met Bertrand du Guesclin te spelen. De vader van Guesclin sloot hem op in zijn burcht en hield hem gevangen. Bertrand stal op een dag de sleutels van de kamermeid die hem eten kwam brengen, sloot de meid in zijn plaats op en vluchtte uit het kasteel. Hij ging naar het huis van zijn oom in Rennes.

Daar werd hij hartelijk ontvangen door zijn oom, en iets minder hartelijk door zijn tante. Hij mocht er echter blijven wonen, al verdwenen zijn gewoonten niet. Toen hij op een dag hoorde dat er in de stad een worstelgevecht was waarbij er een prijs te winnen viel, moest Bertrand daar kostte wat het kost naar toe. Hij moest echter met zijn tante naar de kerk, maar aangezien hij liever vocht dan bad, wist hij stiekem weg te sluipen uit de kerk en deel te nemen aan het worstelgevecht. Hij won uiteraard, al was hij pas zeventien, maar zijn tante was er bepaald niet over te spreken. Zij vond dat het van te weinig manier getuigde dat een zoon van een ridder meedeed aan worstelwedstrijden. Nee, Bertrand moest maar lansgevechten te paard houden. Dat was immers eervol. En zo beloofde Bertrand dat hij zodra hij kon rijden deel zou gaan nemen aan toernooien.

Bertrand bleef een jaar lang bij zijn oom wonen en vertrok toen weer naar zijn vader. Toen hij achttien jaar oud was werd er een groots riddertoernooi georganiseerd in Rennes. Bertrand wilde hier uiteraard dolgraag aan meedoen, maar hij kreeg geen cent van zijn, toch tamelijke rijke, vader en werd zodoende zonder harnas en op zijn aftandse pony uiteraard. niet toegelaten. Toch kreeg hij de kans om mee te doen, toen een verwante van zijn moeder hem zijn harnas en strijdros uitleende. Onherkenbaar door zijn helm versloeg hij de ene na de andere hoge ridder waardoor men steeds nieuwsgieriger werd naar de afkomst van die geweldige vreemdeling. Ook Bertrands vader was aanwezig en ook hij daagde Bertrand uit voor een steekspel. Bertrand liet zichzelf door hem ontmaskeren. Bertrands vader was uiteraard blij verrast. Hij bezwoer hem dat hij hem nooit meer zo verschrikkelijk zou behandelen en hem alles zou geven wat hij wilde. Hieruit blijkt maar weer in welk hoog aanzien de zogenaamde riddereer in de 14e eeuw stond. Hij beloofde Bertrand rijkdommen, al moest hij daarvoor zijn land in de hypotheek zetten. Toen zijn moeder van het spektakel hoorde refereerde ze nog eens aan de uitspraken van de waarzegger die het huis bezocht had toen Bertrand klein was. Zijn vader stond hem toe alle toernooien in zijn buurt te bezoeken. Dit was een uitstekende voorbereiding op zijn toekomst waarin hij vele veldslagen zou moeten leveren.

In deze periode in het leven van Bertrand du Guesclin werden de gevechten gehouden tussen de Count de Montfort en Charles de Blois om de opvolging van het hertogdom Bretagne en waardoor deze provincie decennialang in een burgeroorlog verwikkeld was.

Deelvraag 2: Wat was het verschil tussen de oorlogsmethoden van het Franse leger en het Engelse leger en welke strijdmethoden gebruikte het partizanenlegertje van Du Guesclin?

De ridders in de Franse ridderlegers die massaal veldslagen leverden waren vervuld van de zogenaamde ‘riddereer’. Sterven was eervoller dan op een tactische manier strijden. Gevangenen genomen ridders moesten zweren op hun riddereer dat ze niet zouden ontsnappen en wanneer ze dit gedaan hadden kon de vijand hen vrij rond laten lopen, want het zou niet in de hoofden van de eervolle ridders opkomen om te ontsnappen.

Volgens de riddereer diende een veldslag geleverd te worden op een open veld met goede ondergrond, zodat beide partijen evenveel kans hadden om te winnen. Listen, goed uitgewerkte tactieken, uithongeren en hinderlagen waren uit den boze. Daar was weinig eervols aan en een beetje Franse ridder wenste niet op zo’n manier te winnen. Dit resulteerde in vele nederlagen, want het feit wilde dat de Engelse legers zich lang niet zo stevig vastklampten aan die riddereer. Ook een groot Engels veldheer zou nooit ontsnappen uit gevangenschap na het geven van zijn erewoord, maar de oorlogstactieken van de Engelsen waren veel geraffineerder. Het Engelse leger bestond voor een groot deel uit beroepsmatige boogschutters die met één schot konden doden. De Franse ridders op paarden konden hier uiteraard niets tegen beginnen en zéker niet wanneer de boogschutters zich verdekt opstelden achter wallen waar het Fransen leger juist langs moest marcheren. Na een flinke pijlenregen hoefden de Engelse soldaten te voet enkel nog maar de klus af te maken.

Een goed voorbeeld van het verschil in mentaliteit tijdens de veldtochten is de Slag bij Crécy, die voor Frankrijk op een zware nederlaag uitdraaide. Dagenlang trok het Franse ridderleger achter de Engelsen aan, die uiteraard ook niet stil zaten. De Engelsen ontglipten de Fransen steeds op het laatste moment, maar bij Crécy hadden ze de Engelsen eindelijk te pakken. Toen de Engelsen ontdekten dat ze waren ingesloten, beschansten ze zich op de heuvel van Wadicourt, boven Crécy. Koning Philippe voerde het leger zelf (!) aan en wilde de slag een dag uitstellen, omdat de paarden doodmoe waren en de achterhoede het leger nog niet had ingehaald. Daar wilden de ridders echter niets van weten. Van uitstel kon geen sprake zijn, ze waren doodsbang dat de Engelsen hen weer zouden ontglippen en dat de eer van een veldslag hen zou ontgaan. De Engelsen beseften dat er geen ontkomen meer aan was en hadden zich op de heuvel ingegraven, waar ze immers het voordeel van het terrein hadden. Iets waar de Fransen überhaupt nooit gebruik van wilden maken, want dat was niet eervol. Links en rechts van de heuvel waren kleine bossen en over de gehele linie was struikgewas waarachter de Engelse boogschutters in hinderlaag lagen. Daarbij maakten de Engelsen ook gebruik van kanonnen, een tamelijk nieuwe uitvinding destijds. Toch richtten de kanonnen minder schade aan dan de boogschutters. Kanonnen opstellen en laden duurde uren en bijna niemand durfde er mee om te gaan. Maar de boogschutters stonden met honderden tegelijk achter de bosjes en toen de Franse ridders hun stormloop op de heuvel begonnen, liepen ze recht in een regen van pijlen. Pijlen die dwars door de leren bepantsering heen gingen. En als ze geen mannen raakten, raakten ze wel paarden. De helft van het grote ridderleger was al vernietigd nog vóór het tot een handgemeen kwam.
En dit, terwijl de hele stormloop niet nodig was. De Fransen hadden de Engelsen binnen een week kunnen uithongeren op de heuvel van Wadicourt en hen tot overgave dwingen. Maar de Fransen wilden vechten volgens de regels van het heilige Ridderschap. De Engelsen gebruikten hun verstand en vochten voor hun leven; de boogschutters in hinderlaag, de paarden naar achteren gestuurd om ze te sparen en de ruiters vochten te voet. Ook dit is iets wat nooit in het hoofd van de Franse ridders zou op zijn gekomen.

Bertrand du Guesclin hanteerde een zelfde tactiek als de Engelsen, waar door de hoge Franse heren uiteraard schande van werd gesproken. Du Guesclin was een groot deel van zijn leven dan ook nog geen ridder (dit werd hij pas op zijn 35e) waardoor hij zich niet noodzakelijk hoefde vast te houden aan de riddereer. Zijn specialiteiten waren juist het leggen van hinderlagen en het in de val lokken van zijn vijand. Door middel van listen wist hij in en uit beschermde burchten of zelfs steden te komen en vernietigde hij midden in de nacht Engelse gevechtstorens van meters hoog. Het partizanenlegertje wat hij bij elkaar had gebracht bestond enkel uit bewapende boeren, wat de Franse ridders uiteraard een lachertje vonden. Toch behaalden zij met hun vernuftige tactieken en snelle, felle aanvallen meer triomfen dan het gehele Franse ridderleger bij elkaar. Dit dus vooral omdat zij zich niet hoefden te houden aan de regels van het ridderschap en ze de Engelsen die de methodes van de Fransen gewend waren keer op keer konden verrassen. De adel minachtte hem om zijn strijdmethoden, maar hij was immens populair bij het Franse volk.

Deelvraag 3: Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de bevrijding van Rennes?

Rennes, een stad in Bretagne, een van de provincies van Frankrijk werd belegerd door de Engelsen. Rennes nam een sleutelpositie in Noord-Bretagne in en als die stad zou vallen was er voor de rest van Bretagne ook geen houden meer aan. Het bevel over de Engelse belegeraars van Rennes lag in handen van hertog Henri van Lancaster, een jongere broer van de Engelse koning. Het was zijn taak om de Engelse veroveringen op het vaste land uit te breiden en de overwonnen bevolking uit te melken.
Maar er is nog een belangrijke reden waarom de hertog van Lancaster het beleg voor de stad heeft geslagen. Tijdens de zomer van 1356 had Lancaster een strooptocht in Normandië gehouden met zijn troepen, welke grotendeels is mislukt. Hij keerde teleurgesteld terug naar Bretagne. Daar aangekomen ontving hij het bericht over de slag bij Poitiers, een veldslag waarin de Engelse troepen van de Prins van Wales een enorme overwinning hadden behaald op het grootste Franse ridderleger ooit op de been gebracht. (Waar Bertrand du Guesclin overigens niet aan deelnam.) De koning van Frankrijk was gevangen genomen. De Prins van Wales, Lancaster’s neefje was dus gelukt wat de Graaf niet was gelukt: de Franse ridders verslaan. Dit vond Lancaster uiteraard erg vervelend: in zijn thuisland sprak nu iedereen over de dappere Prins van Wales (bijgenaamd de Zwarte Prins, naar zijn zwarte uitrusting op het strijdveld) en werd hij min of meer vergeten. Om de Engelse koning en het volk te bewijzen dat hij er ook nog was en niet in heldendom onder hoefde te doen voor de Prins van Wales, belegerde hij Rennes en zwoer het beleg niet op te heffen voor de stad gevallen was.

Bertrand du Guesclin zou Rennes waarschijnlijk sowieso hebben geprobeerd te bevrijden, maar in de stad woonden naaste familie die hij erg liefhad. De poorters in Rennes hadden al een aantal maanden alleen weten stand te houden en hadden inmiddels al weinig meer te eten. Hij trok dus na het bevrijden van Dinan naar Rennes.
De stad was echter zodanig omsingeld dat er geen muis meer door heen kon en er was dus geen mogelijkheid dat hij zomaar Rennes binnen kon wandelen. Zeker niet aangezien de Engelsen zijn komst toch al vreesden, ze waren zijn daden in Dinan immers nog niet vergeten. Bertrand bedacht dus een list. Hij liet zijn heraut (sommigen zeggen dat dit Matthis Cuvelier betreft, tevens de schrijver van een ellenlang heldendicht over Bertrand du Guesclin) een brief schrijven waarin stond dat er binnen twee dagen een voedselkonvooi door de omsingeling van de Engelsen heen zou trachten te komen om de voorraad van de uitgehongerde verdedigers van Rennes aan te vullen. Het konvooi zou bestaan uit een aantal wagens, begeleid door tweehonderd gewapende ruiters en driehonderd boogschutters. De boodschapper die de brief zou moeten bezorgen, werd zoals gepland gesnapt en gevangengenomen door de Engelsen. Zij vonden de brief en maakten direct plannen om het konvooi te onderscheppen. Met vijftienhonderd ruiters vertrokken ze, ervan uitgaande dat de verdedigers van Rennes niets zouden merken van de verzwakking van het leger buiten de muren.
Bertrand du Guesclin stond echter met zeven wagens en een legertje van zo’n tachtig man opgesteld in het bos, volgeladen met eten en drinken. Midden in de nacht wisten ze door de verzwakte Engelse linie heen te breken en voltallig de poort van Rennes te bereiken. De bliksemactie was geslaagd; Bertrand du Guesclin en zijn partizanenlegertje waren binnen de muren van Rennes, de boodschapper die gevangen was genomen door de Engelsen had midden in de nacht in de chaos weten te ontsnappen, zodoende waren er niet eens gewonden gevallen.

Maar de zeven wagens voedsel waren uiteraard lang niet genoeg om een stad met vijfduizend inwoners lang genoeg te voeden. De honger was nog steeds groot. Met de Engelsen ging het juist beter nu Bertrand du Guesclin en zijn mannen zich in de stad hadden gewerkt. Er werden door hen geen speldenprikken meer uitgedeeld aan het Engelse leger. Wanneer op een dag er een grote kudde varkens wordt buitgemaakt tijdens een strooptocht laten ze deze dan ook grazen vlak voor de muren van Rennes om de hongerige poorters te treiteren en hen uit te lokken tot een uitval, zodat ze eindelijk de stad konden innemen. Dat liet Du Guesclin uiteraard niet over zijn kant gaan en hij liet alle wachtlopers op de muren naar een toren ver van de poort lopen, waar zijn heraut met zijn trompet in de lucht al klaar stond: daar ging duidelijk iets gebeuren. Een groot deel van de Engelse soldaten en ruiters waren zo gefixeerd op die toren dat ze niet merkten dat Bertrand met een mager overgebleven varken uit de stad de gehele kudde varkens over de zachtjes neergelaten brug heen lokten. Eer de Engelsen in de gaten kregen wat er gebeurde was het al te laat en waren de poorters van Rennes in het bezit gekomen van ruim honderd goed doorvoede varkens.

De graaf van Lancaster was er van overtuigd dat zelfs Bertrand du Guesclin een zwakke plek moest hebben en kreeg deze via inlichtingen van zijn ridders ook te horen: hij was arm, zou zodoende nooit een ridderslag ontvangen en daarom niet kunnen trouwen met de vrouw waarvan hij hield. Van een Franse ridder zou hij deze nooit ontvangen, hij werd immers minacht door de hoge heren uit zijn eigen land. Dit gaf de graaf van Lancaster nieuwe mogelijkheden; hij was van plan Bertrand du Guesclin om te kopen en liet een bode met een vrijgeleide Rennes intrekken om Bertrand du Guesclin uit te nodigen voor een maaltijd in zijn paviljoen. Zoals de gewoonte was in die tijd, beloonde Bertrand de bode rijkelijk voor het brengen van het goede nieuws; een diner met de broer van de Engelse koning werd men immers niet elke dag aangeboden. Hij beloonde de bode echter zo rijkelijk dat hij zijn laatste honderd florijnen aan hem uitgaf. Dit enkel zodat hij de graaf van Lancaster zo zou laten twijfelen over zijn armoede dat het bedrag waarmee hij zou worden omgekocht tot duizelingwekkende hoogte zou stijgen.

Aangekomen in het kamp van de Engelsen werd Bertrand inderdaad de ridderslag aangeboden en een groot geldbedrag als hij ridder in het leger van graaf Henri van Lancaster wilde worden. Bertrand sloeg dit aanbod echter direct af, omdat hij zogezegd geen verrader wilde worden en wist dat de graaf hem heimelijk zou minachten als hij op het aanbod in zou gaan. Tijdens het diner liet hij zichzelf meerdere keren tamelijk onomwonden uit, waardoor hij de woede van ridder Bramborc op de hals haalt. Bertrand daagt de kwade edelman uit om wederom deel te nemen aan een steekspel tegen hem en ridder Bramborc gaat hier op in. Du Guesclin vraagt de graaf van Lancaster vervolgens vrijelijk of hij weer gebruik mag maken van de strijdros welke hij al eerder heeft mogen lenen. De strijd tussen hen zou uitgevochten worden voor Rennes. Bertrand doodt Bramborc in het hierop volgende tweegevecht en de graaf van Lancaster schenkt Bertrand, geroerd door zijn trouw en eergevoel, de strijdros, welke een klein fortuin waard is. Vlak na het gevecht probeert één van de Engelse ridders die niet in het publiek zat met een klein legertje een aanval te doen op de stad. Dit mislukt, maar is wel de opening van de grote aanval met de juist gereedgekomen gevechtstorens van de Engelsen…

De aanval van de Engelsen duurt de gehele middag, maar de poorters weten deze weer af te slaan. De torens zijn echter nog steeds bijzonder gevaarlijk en als er snel een tweede aanval zou volgen zou de doodvermoeide bevolking van Rennes geen stand kunnen houden. Bertrand bedacht dus een plan om de gevechtstorens te vernietigen.
Midden in de nacht deden ruim honderd poorters onder leiding van Bertrand du Guesclin een geruisloze uitval en weten vooral door onoplettende Engelse bewakers de torens in brand te steken. Een heraut blies vanaf de muren van de stad trompetsignalen om de uitvallers te waarschuwen wanneer hun actie opgemerkt werd. De actie kost enkele poorters het leven, maar de winst is groot.

Na het verdrag van Brétigny, waarin Engeland en Frankrijk overeenkwamen dat tot Pasen 1359 alle vijandelijkheden gestaakt zouden worden kreeg de graaf van Lancaster het bevel de wapens neer te leggen. Dit weigerde hij echter. Hij ging er immers van uit dat de stad op het punt stond te capituleren en dat de bewoners geen eten meer hadden. Opgeven, na negen maande gezwoegd te hebben en ruim duizend man verloren te hebben wilde de graaf van Lancaster niet en dus weigerde hij om aan het bevel van koning Edward III van Engeland te gehoorzamen.

En de toestand was inderdaad slecht in de stad. De peetvader van Bertrand, tevens commandant van de stad, was woedend omdat de Engelsen niet vertrekken ondanks het bevel van de koning en vroeg om een bezoek aan de graaf van Lancaster. Daar overtuigde hij de graaf ervan dat het de bewoners van Rennes helemaal niet slecht voor ging en dat ze nog voor maanden te eten hadden in de stad. Hij verzocht de graaf dit met zijn eigen ogen te komen aanschouwen en de graaf van Lancaster ging hier uiteraard op in. Die dag werd er hard gewerkt in Rennes. Ondanks dat de bevolking bijna stierf van de honger, wisten ze de stad schoon te maken, opgevulde kleding te naaien, de laatste restjes eten in de stad bij elkaar te schrapen voor het diner voor de graaf en het te doen schijnen dat de stad inderdaad in overvloed was. De graaf van Lancaster, overtuigt van hun overvloed, maakte de afweging en besefte dat hij het zich op deze manier niet kan veroorloven om een bevel van de koning in de wind te slaan. Maar omdat hij zich niet gewonnen wilde geven, mocht Rennes zich ‘vrijkopen’. In principe kwam dit op hetzelfde neer, maar de Engelsen behielden zo min of meer hun eer. Rennes kocht zich vrij met een som van honderdduizend florijnen en de Engelsen bliezen de aftocht.

Het onvermijdelijke kon niet uitblijven. Bertrand du Guesclin had Rennes weten te behouden voor de Franse kroon en dat moest uiteraard beloond worden. Zijn leenheer Charles de Blois was na al die jaren bereid de kosten voor zijn ridderslag op te brengen en sloeg Bertrand tot ridder.

Deelvraag 4: Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de slag bij Cocherel?

In April 1364 stierf Koning Jean II van Frankrijk in Londen. Zijn zoon Charles zou hem opvolgen, maar ook Karel ‘de Slechte’ van Navarra, een neef van de koning, was direct in actie gekomen. Karel van Navarra deed al tallozen jaren pogingen om de macht over Frankrijk te grijpen en dit was het uitgelezen moment. Voordat Charles zich namelijk echt koning kon noemen, moest hij in Reims gezalfd en gekroond worden en de eed van trouw afleggen. Hiervoor moest hij echter wachten totdat het gebalsemde lichaam van zijn vader vanuit Londen in Calais was aangekomen en hij deze in de basiliek van Saint-Denis ter aarde had besteld. Tot de begrafenis en de kroning van prins Charles zouden enkele weken zitten en Karel de Slechte was van plan gebruik te maken van dit hiaat. Hij hoopte de weg naar Reims voor Charles te kunnen blokkeren, zo de kroning te verhinderen en zichzelf tot koning van Frankrijk kunnen uitroepen.

Karel de Slechte beheerde ook grote gebieden in Normandië en wilde van daaruit met troepen richting Reims trekken. Charles, wie de troon onder zich voelde wankelen deed een beroep op Bertrand du Guesclin om zo snel mogelijk naar Rouaan te komen met alle gewapende ruiters die hij kon vinden. In Rouaan werd een koningsleger samengesteld dat de dreiging van de Navarrezen moest afslaan.

Naast Bertrand schoten nog verschillende edelen prins Charles te hulp. De belangrijkste onder hen waren Jean de Châlons, de Graaf van Auxerre, de Vicomte Louis de Beaumont, Enguerrand d’Eudin en Boudewijn d’Anneguin. Allen schatrijke edelen die Bertrand du Guesclin behandelden als de boer die hij was en vooral van hem verwachtten dat hij een hoop Navarrezen de hersenen in zal slaan. Nadat Charles naar Calais was vertrokken om het lichaam van zijn vader op te halen, deden de hoge edelen het rustig aan. Bertrand echter, wilde zo snel mogelijk vertrekken naar Evreux, een stad aan het dal van de Eure. Hij was namelijk bang dat Captal de Buch, de aanvoerder van de Navarrezen, het hoogland achter het dal eerder zou bereiken dan dat zij daar zouden zijn aangekomen. Ze zouden dan gemakkelijk in de hoogvlakte kunnen verdwijnen en ontsnappen.

Toen de Navarrezen echter aankwamen bij het Euredal, hadden Bertrand du Guesclin en zijn tweehonderd ruiters een gehele oever van de Eure en het achterliggende dal en heuvelland al bezet. Du Guesclin liet zijn ruiters constant in beweging blijven, zodat het leek alsof het leger uit vele honderden ruiters bestond. Er was één grote brug over de Eure, een zwaarversterkte brug bij Cocherel die het eigendom was van koningin-moeder Blanche, de grootmoeder van Charles V en de tante van Karel de Slechte. Zij wenste echter neutraal te blijven en zodoende mocht niemand de brug bij Cocherel oversteken, en zeker geen leger. Bertrand du Guesclin vertrouwde die neutraliteit echter niet helemaal, aangezien het algemeen bekend was in die tijd dat de koningin-moeder meer gesteld was op Karel de Slechte, dan op haar eigen kleinzoon Charles. Daarbij had Charles enkele maanden eerder Du Guesclin de opdracht gegeven de twee steden Meulan en Mantes te veroveren op de Navarrezen; steden waar in de koningin-moeder groot financieel belang had. Zodra de koningin-moeder dan ook kans zou zien om zonder gezichtsverlies Captal de Buch te helpen, zou ze dat waarschijnlijk dan ook niet nalaten.

Twee dagen nadat Bertrand du Guesclin aangekomen was met zijn troepen, arriveerden ook de andere edelen met hun mannen. Al vrij snel komen ze er achter dat de koningin-moeder inderdaad onder één hoedje speelt met de Navarrezen. Captal de Buch zou bij haar komen dineren, waarop ze de wachtposten van de brug zou halen en de Fransen de gelegenheid zouden hebben de Navarrezen aan te vallen. Iets wat de Navarrezen maar wat graag wilden, want dan zouden de Fransen ongetwijfeld verliezen, zoals altijd wanneer het op een ‘eervolle’ veldslag aankwam. Bertrand du Guesclin wilde het niet zo ver laten komen en Captal de Buch overvallen zodra op weg ging naar de koningin-moeder en hem gevangennemen zodat de Navarrezen het zonder hun geniale aanvoerder moesten stellen. De andere ridders vonden dit een schandelijk idee. Een eervolle vijand overvallen als een stel struikrovers lag absoluut niet binnen hun opties. Het voorstel van Guesclin was in strijd met de erecode. De edelen wilden doen waartoe de Navarrezen hen uitdaagden: de heuvel bestormen waar zij op gelegerd waren. Dat dit stromen met bloed zou kosten deed er voor hen niet toe; ze konden hun moed bewijzen. Hun veldheerskunst tonen was niet van belang.
Er was echter één probleem; de ridders wilden één bevelhebber kiezen die de gehele aanval zou coördineren. Dit was tamelijk ongewoon in het Frankrijk in de 14e eeuw, maar Franse legers die in groepen opereerden verloren praktisch elke veldslag. Bertrand du Guesclin werd als bevelhebber uitgekozen. Niet zozeer omdat de andere edelen nu zoveel vertrouwen in hem hadden, maar voornamelijk omdat ze er vanuit gingen dat ze de slag zouden verliezen en wie het bevel had zou zijn leven lang geblameerd zijn en daarbij verantwoordelijk voor de ondergang van Frankrijk. Het leek de ridders dan ook een goed idee om van Bertrand du Guesclin al op voorhand die zondebok te maken.

Bertrand accepteerde dit voorstel, maar eiste van de ridders dat ze hem dan ook blindelings zouden gehoorzamen, wat zijn plannen ook zouden zijn. Hij wist dat hij de Navarrezen kon verslaan, maar alleen als het op zijn manier zou gaan. Zo zou hij Captal de Buch een uitnodiging sturen om binnen twee dagen op het open veld slag te leveren. Dit zou hij natuurlijk weigeren, want hij zat op een ideale plek en hij hoopte uiteraard dat de Fransen zo dom zouden zijn om te pletter te lopen op zijn onneembare stelling. Bertrand wilde dus noch slag leveren op het nadelige veld voor de heuvel, noch stormlopen op de Navarrezen, maar Captal de Buch dwingen naar beneden te komen en slag te leveren op de open vlakte waar Captal de Buch niet meer het voordeel van terrein zou hebben

Du Guesclin stuurde twee boodschappers naar Captal de Buch met een brief waarin hij hem uitnodigde om slag te komen leveren. Captal de Buch weigerde voorspelbaar om zijn stellingen op de heuvel te verlaten te verlaten. Dus ontwierp Bertrand du Guesclin een plan om de Engelsen uit te dagen. Hij liet zijn heraut nieuwe trompetsignalen ontwerpen en leerde die aan zijn soldaten. Dit zorgde ervoor dat de Navarrezen niet zouden begrijpen wat ze zouden gaan doen en ze dus een voorsprong hadden.

Bertrand stelde zijn ruiters en voetvolk op een eigenaardige manier op onder de heuvel van de Navarrezen. Hij liet het voetvolk voor de ruiters staan en toen de trompetters een signaal bliezen, liepen de soldaten te voet op de heuvel af. Dat was eigenlijk een krankzinnige zet, want de boogschutters van de Navarrezen zouden direct korte metten kunnen maken zodra de soldaten in hun schootsveld waren. Na nog een signaal keerden de soldaten echter weer om en leek er chaos te ontstaan tussen de ruiters en het voetvolk. De ruiters keerden weer terug naar de brug van Cocherel en voor de Navarrezen leek het alsof Bertrand du Guesclin zijn troepen niet meer in de hand had en zij waren begonnen te muiten onder zijn - op het oog – belachelijke strijdplan. Al gauw zag het eruit alsof het leger van de Fransen zich terug trok en dat was iets wat vooral de kapiteins uit het leger van Captal de Buch verschrikkelijk vonden. Zij wilden Bertrand leger immers verslaan en liever vandaag dan morgen zodat de weg naar Reims vrij kwam te liggen. Tegen de bevelen van Captal de Buch in, wie níet kon vergeten dat hij Bertrand du Guesclin tegenover zich had, verlieten zij de heuvel en vielen ze het leger van Bertrand du Guesclin aan, zodat ze niet konden ontkomen. Dit was wat Bertrand gehoopt had en op gezinspeeld had. Het leger van de Navarrezen had zijn onneembare stelling op de heuvel verlaten.

Toen bliezen de trompetters nogmaals een signaal waarop de schijnbare wanorde van de Fransen veranderde in een georganiseerde opstelling. De Navarrezen waren recht in de val gelopen en Captal de Buch kon niets anders dan zijn kapiteins volgen. In de strijd die volgde, doodde Bertrand de beide kapiteins uit het leger van Captal de Buch, gevreesde plunderaars van Fransen dorpen en daarom gezworen vijanden van de boer van origine, Du Guesclin. Toch lijken de Navarrezen in het voordeel te zijn, maar Du Guesclin heeft vijftig ruiters in reserve gehouden wie verdekt opgesteld achter een watermolen stonden, zodat de Navarrezen hen niet opmerkten. Wederom maakte Du Guesclin dus gebruik van de voordelen van het landschap, zelfs toen die er niet leken te zijn. De frisse ruiters wisten het vaandel van Captal de Buch te laten vallen; iets wat altijd een demoraliserend effect had op een leger en het onherroepelijke teken van de aankomende nederlaag was. Na de val van het vaandel wist de schildknaap van Guesclin Captal de Buch, wie een half miljoen frank waar was, gevangen te nemen en winnen de Fransen de belangrijkste slag in hun geschiedenis.

Uiteraard werd Prins Charles, wie al op weg was naar Reims, direct door boodschappers op de hoogte gebracht van de overwinning van het Franse koningsleger en van het feit dat hij veilig Reims zou bereiken en niet meer hoefde te vrezen voor een aanval van Navarrezen. Enkele dagen later werd Prins Charles dan ook in Reims gekroond tot Koning Charles V van Frankrijk.

Deelvraag 5: Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de slag bij Auray?

Na de overwinning en de dus de kroning van Koning Charles V, trok Charles naar Rouen om daar Bertrand du Guesclin en zijn troepen te zien en feliciteren. Hij schonk Bertrand het graafschap Longueville en maakte hem hertog.

Vrij vlak daarna kreeg Du Guesclin van zijn leenheer Charles de Blois het verzoek hem, met al zijn troepen, te komen helpen bij de belegering van Auray, een stad in Bretagne. Ook de koning stuurde duizend lansiers naar Auray, omdat hij besefte dat het een bijzonder slechte zaak zou zijn als de Count de Montfort, dat wil zeggen: de Engelsen, Bretagne in hun bezit zouden krijgen. Maar de koning besefte ook dat als Charles de Blois zou winnen, de strijd om Bretagne binnen enkele maanden opnieuw zou oplaaien en in Bretagne woedde al twintig jaar een heftige burgeroorlog. Daarom liet hij Bertrand du Guesclin naar Parijs komen om met hem een complot te smeden waar enkel de koning en Bertrand du Guesclin van op de hoogte waren. Wederom iets wat wijst op de vertrouwensband tussen de Franse koning en Du Guesclin.

De Engelsen lagen gelegerd op een gunstigere plek in het landschap dan de Fransen. Toch besloot Charles de Blois, wie het opperbevel had, een stormloop te leveren op de Engelsen. Een stormloop die de Fransen geheid zouden verliezen, maar de Blois was een ridder van de oude stempel en dacht niet na over tactieken. Hoewel Bertrand du Guesclin in zijn troepen zat, ontraadde hij de Blois deze nagenoeg suïcidale actie niet. De orders die hij in het geheim van Koning Charles V had ontvangen luidden namelijk dat de Count de Montfort, de tegenstander!, de slag bij Auray moest winnen. Koning Charles had namelijk in het geheim een bondgenootschap gesloten met de Count de Montfort en Bertrand du Guesclin ‘uitgeleend’ aan Charles de Blois met de uitdrukkelijke opdracht om niet te winnen en niet te sneuvelen. Als de Montfort zou winnen, wat niet te voorkomen was; hij had immers John Chandos (de geweldige leermeester van de Prins van Wales) in zijn troepen, dan zou de Koning veinzen dat hij niets anders kon dan zich bij de feiten neerleggen. De schijn zou gered zijn, de burgeroorlog voorbij en Bretagne zou kunnen beginnen aan de heropbouw. Koning Charles V hoefde niet te vrezen dat hij Bretagne zou verliezen aan de Engelsen. De Count de Montfort had gezworen dat hij Bretagne niet zou verkopen aan Koning Edward III van Engeland wanneer hij eenmaal gewonnen had. Hij zou Koning Charles V van Frankrijk erkennen als zijn opperste leenheer. En dat was het belangrijkste voor Koning Charles. Immers, zodra hij er klaar voor was zou hij de oorlog met Engeland weer oppakken en proberen de verloren gegane gebieden opnieuw te heroveren voor Frankrijk en dan kon hij geen vijand in zijn rug gebruiken. Het was niets anders als zeer doordachte politiek. Politiek die vele mensenlevens zou kosten, maar ook tienduizenden Bretonse boeren zou redden. Charles de Blois moest dus verliezen, en Bertrand du Guesclin zou, ondanks dat hij het idee verschrikkelijk vond, daarvoor zorgen, zelfs zonder dat de Count de Monfort daarvan op de hoogte was.

En zo geschiedde. Charles de Blois, bijgenaamd ‘de Vrome’, had de aanval gepland op 29 september, de feestdag van de aartsengel Michael, en erop vertrouwend dat deze hem zou beschermen bestormde hij voorafgaand aan zijn soldaten (bevelen geven deed hij niet als ouderwetse ridder, de verdedigingslinie van de Engelsen. Deze aanval werd echter afgeslagen. Onder leiding van John Chandos deden de Engelsen vervolgens een uitval vanuit hun loopgraven en storten zich op het legertje van Charles de Blois. Daarmee is het al vrij snel afgelopen en Bertrand du Guesclin geeft zich zonder enig verzet over aan de Engelsen. Charles de Blois, niet beseffende dat er al over zijn lot was besloten stortte zich nog vol overgave in het strijdgewoel, denkende dat een aartsengel hem beschermde.

Toen Bertrand du Guesclin door Chandos als gevangene werd aangeboden aan de Count de Monfort, was deze uiteraard ontzettend in zijn nopjes. Oorlog voeren was voor de Engelsen vooral handelen in losgeld en Bertrand du Guesclin was een vermogen waard. Als ze ook Charles de Blois gevangen konden nemen, zou de Count de Monfort zich met één veldslag voor het leven hebben verrijkt. Zo ver kwam het echter niet, want Bertrand du Guesclin had nog één maatregel genomen om ervoor te zorgen dat de successieoorlogen in Bretagne eindelijk tot een einde kwamen. Hij had enkele van zijn mannen achter Charles de Blois aangestuurd toen de strijd al gewonnen was door de Count de Montfort, en hen opdracht gegeven Charles de Blois te doden. Ze slaagden hierin en zo was Bertrand du Guesclin verantwoordelijk voor de dood van zijn eigen leenheer. Alles om de oorlog in zijn geboorteprovincie te beëindigen en het leven van de miljoen inwoners van Bretagne te redden. Er zou nooit een vrede zijn gekomen als beide rivalen nog in leven waren. Eén van hen moest sterven. Zo volgde Bertrand du Guesclin de bevelen op van Koning Charles V, al druisten deze recht tegen het eergevoel van Bertrand in.

Er werd door de Engelsen een losprijs van 40.000 Frank voor Bertrand gevraagd (een godsvermogen in die tijd) en deze werd, na enkele maanden gewacht te hebben om de schijn op te houden, zodat het niet leek alsof het hele plan voorbedachte rade was, betaald door Koning Charles V, waardoor Bertrand du Guesclin weer een vrij man werd.

Deelvraag 6: Wat was het aandeel van Bertrand du Guesclin in de Castiliaanse burgeroorlog en welk voordeel had de Franse koning hier van?

Na de vrede van Brétigny, waren de plundercompagnieën uit de legers van de Navarrezen en de Gascogners (Engelse Fransen..) niet meer in de hand te houden. Ze vielen dorpen aan, vermoorden de mannen, verkrachtten de vrouwen en staken de boerderijen in brand. De enige effectieve tegenmaatregel zou een permanent leger zijn geweest, maar tot zover rijkte de middeleeuwse visie nog niet en daarbij kon Koning Charles V dit niet bekostigen uit zijn lege schatkist. Koning Jean II had al eerder geprobeerd om de roofbendes uit Frankrijk weg te lokken door een kruistocht tegen de Turken te organiseren, maar dit was mislukt. In 1365 deed zijn zoon Koning Charles V weer een poging toen de koning van Hongarije om hulp vroeg in de strijd tegen de Turken. De paus zou de onderneming financieren en daarbij alle plunderaars die al eerder in de ban waren gedaan door hem, zodat ze niet meer naar de hemel konden, weer uit de ban doen zodat ze met een gerust gevoel konden sterven op het slagveld tegen de Turken, mocht het zover komen. Toch voelden de huurlingen ondanks het beloofde geld en de absolutie die verleend zou worden weinig voor het plan om in Hongarije te vechten tegen de Turken. Ze zagen niet in waarom ze per se zo ver van huis zouden vechten als ze hun kapitaal in Frankrijk konden vergaren. Door de emotionele druk die op hen werd uitgevoerd en nadat Arnaut de Cervole, iemand uit de plundercompagnieën, de leiding had genomen, lieten sommigen zich toch overhalen. De verschillende afdelingen kwamen in de zomer van 1365 samen in Lotharingen.

Het liep uit op een fiasco. De bewoners van de Elzas, waar de troepen door heen moesten, vreesden de plundercompagnieën zodanig, dat ze hen de toegang tot een brug ontzegden zodat ze niet verder konden. Een maand later keerden de plunderbendes alweer terug in Frankrijk. Niet eens zozeer omdat de bevolking hen zo tegenwerkte, maar vooral omdat ze er zelf geen zin in hadden. Inmiddels had Frankrijk hen weer nodig voor een nieuwe onderneming in Spanje.

De oorlog tussen de Engelsen en de Fransen was niet echt beëindigd in Brétigny. De strijd had zich voornamelijk richting Spanje verplaatst waar men partij koos in de strijd om de troon tussen Pedro de Wrede, de koning van Castilië, wiens onderdrukking tot een revolutie had geleid en zijn onwettige broer Don Enrique van Trastamare, de oudste van de tien bastaardzonen van zijn vader en leider van de tegenpartij. Pedro de Wrede was een bondgenoot van Engeland en Don Enrique was een beschermeling van Frankrijk. Wanneer hij koning van Castilië zou worden zou dat voor Frankrijk betekenen dat er een bondgenoot op een belangrijke troon in ‘hun rug’ zat. Hierdoor raakten Engeland en Frankrijk in de strijd verwikkeld. Daar kwam ook nog eens bij dat Pedro de Wrede een vijand was van de paus, die hem in de ban had gedaan toen hij eens geweigerd had naar Avignon te komen, waar het pauselijk paleis stond, toen hij zich moest verantwoorden voor zijn wrede gedrag.

Onder het mom van een kruistocht tegen de Moren van Granada, bood het Spaanse strijdtoneel een ideale uitlaatklep voor de benden. Men hoopte dan ook dat een groot gedeelte van de troepen in Spanje aan hun eind zouden komen. Bertrand du Guesclin werd al leider aangewezen en kreeg vijfentwintig aanvoerders van de gevaarlijkste plunderbenden onder zijn hoede, onder wie Hugh Calveley en Eustache d’Aubrecicourt en anderen wie in Auray nog tegen hem vochten. Er werd hen een hoog loon beloofd, maar de plunderbenden waren uiteraard niet van plan de Pyreneeën over te trekken voordat ze daar al iets van uitbetaald hadden gekregen. Bertrand du Guesclin wist hier een uitstekende oplossing op en is eerst ‘even’ langs het pauselijk paleis in Avignon gegaan voordat de troepen naar Spanje trokken. De troepen sloegen hun tenten op in het zicht van het pauselijk paleis en de paus stuurde al snel een kardinaal om hen mede te delen dat als zij niet onmiddellijk zouden vertrekken hij de gehele compagnie in de ban zou doen. Bertrand du Guesclin meldde deze kardinaal dat ze alleen gekomen waren zodat de paus alle plunderaars absolutie zou verlenen, zodat ze met een gerust hart de zondige moren in Granada konden bestrijden. Daarbij verlangde hij van de paus 200.000 franken om hun reis te bekostigen, afkomstig uit de pauselijke schatkist. De gestuurde kardinaal dacht dat hij de plunderaars wel kon verzekeren van absolutie, maar dat het geld hem waarschijnlijk niet zou lukken. Bertrand wist hem echter over te halen door te zeggen dat vele plunderaars zich weinig interesseerden in de absolutie, maar wél in het geld. Met andere woorden: wanneer de paus niet zou voldoen aan de eisen van Bertrand du Guesclin, zouden de plunderaars het zelf wel gaan halen in Avignon; dan maar geen absolutie, dan maar niet naar de hemel. Daarbij liet hij de kardinaal weten dat ze op weg waren naar Spanje waar ze konden plunderen zonder daarmee Christenen kwaad te doen.

De paus liet vervolgens een legertje priesters naar het kamp komen zodat alle plunderaars de biecht kon worden afgenomen en ze uit de ban konden worden gedaan. Ook hief hij een belasting op de burgerij van Avignon om de 200.000 frank bij elkaar te krijgen, ‘zodat de schatten van God niet zouden worden verminderd.’ Toen dit geld echter naar Du Guesclin werd gebracht en hij niet de verwachtte pauselijke juwelen en goudstaven zag, maar slechts munten die overduidelijk van het volk afkomstig waren, sprak hij zijn gierigheid over de Kerk uit en liet hij weten geen cent te accepteren, tenzij het van de geestelijkheid kwam. Al het geld wat verkregen was door die belasting moest worden teruggegeven aan het volk. Al vrij snel kreeg Bertrand zijn 200.000 franken aan pauselijke kostbaarheden, al stelde de paus zichzelf daarna al vrij snel schadeloos door hoge belastingen op de Franse geestelijkheid te heffen. De 200.000 franken werden verdeeld onder de plunderaars, waarop ze Bertrand volgden naar Spanje, Frankrijk uit.

Spanje eiste dat de plundertroepen in delen de grens passeerden, daar ze toch nogal bang waren door de reputatie van de vrije compagnieën. De opvang voor hen was dan ook in overleg met Du Guesclin zo goed mogelijk geregeld. Hij had commissarissen benoemd; Spaanse edelen die de afzonderlijke troepen tegemoet reisden, als gids dienden en moesten zorgen dat de Franse plunderaars niet uit de band sprongen. Als verzamelplaats voor alle compagnieën werd Saragossa aangewezen. De etappes van de route waren van te voren uitgestippeld en overal langs de wegen lagen voedselvoorraden en waren tentenkampen ingericht om de legerafdelingen op te vangen. De bevolking langs de route was gedeeltelijk geëvacueerd, maar op vaste punten in de route werden markten georganiseerd zodat de plunderaars toch hun inkopen konden doen. De bevolking mocht dan bang zijn voor de plunderbendes, ook zij wilden wel wat verdienen aan het pauselijke goud. Toch gingen de plunderaars meer dan eens over de aan hen gestelde regels. Ze overvielen puur uit overmoed abdijen en boerderijen en Bertrand du Guesclin reageerde hier op door iets te doen wat totaal nieuw was in de geschiedenis van Frankrijk. Hij richtte een speciaal korps, bestaande uit Bretonse ruiters, op wat voor militaire politie moest spelen. Er was zelfs een militaire gevangenis waarin herhaaldelijke overtreders een dag of drie honger, kou en dorst moesten lijden. Al gauw was er sprake van een zekere orde in het plunderleger.

Nadat Bertrand du Guesclin vier weken in Saragossa had verbleven arriveerde Don Enrique met een legertje Castilianen; het echte werk kon beginnen. Du Guesclin stuurde Hugh Calverley, één van de plunderleiders, met tweeduizend man naar de sterke Castiliaanse vestingen Borga en Magallon om die in te nemen. Zelf trekt hij met zijn leger naar het dal van de Ebro, in noordwestelijke richting. Het lukt hem de ene stad na de andere te veroveren voor Don Enrique van Trastamare. Wanneer zij ook Logroño hebben veroverd, verneemt Bertrand du Guesclin dat het ook Hugh Calverley is gelukt Borga en Magallon in te nemen. Het plunderleger blijkt onverslaanbaar. Daarna trekken ze op naar Burgos, de hoofdstad van Pedro de Wrede.

Pedro de Wrede, bang voor de plundertroepen, gaat de botsing met hen niet eens aan in Burgos en verlaat de stad nog voor de troepen van du Guesclin hem hebben weten te bereiken. Hij vestigde zich in Toledo en geeft Burgos dus eigenlijk cadeau aan zijn onwettige broer. Hij verklaart aan de inwoners van Burgos dat hij er te weinig troepen heeft om hen te verdedigen en dat de poorters zelf mogen kiezen wat ze zullen doen; vechten of zich overgeven. Hij ging ervan uit dat als Burgos valt, het land nog niet verloren zal zijn en dat Toledo stand zou houden. Pedro de Wrede ontslaat de burgers van hun eed van trouw, zodat ze niet hun eer verliezen wanneer ze zich aan Bertrand du Guesclin overgeven en laat zijn hoofdstad in de steek. Vier dagen later, wanneer Bertrand met zijn plunderleger voor de poorten van Burgos staat, geeft de militaire commandant van de stad zich meteen over. De enige voorwaarde die hij stelde was dat de huurlingen buiten de muren van de stad bleven. Du Guesclin en Don Enrique werden hartelijk toegelaten in de stad. Du Guesclin verbood de huurlingen te plunderen in de stad en beloofde hun kapiteins een grote beloning in geld wanneer zij zich zouden gedragen. Geld wat de inwoners van Burgos opbrachten. Burgos erkende Don Henrique als hun wettige koning.

Hierop trok Don Henrique naar Toledo. Hij werd daar door de burgemeester binnengelaten en in de vijftien dagen die hij daar verbleef hief hij een zeer hoge boetes op de Joden in de stad die nog werd betaald voor hij de stad weer verliet. Hij hief deze boete omdat zijn broer Pedro verweten werd dat hij teveel vertrouwde op de Joden en de Moren in zijn koninkrijk, dit was uiteraard bepaald niet Christelijk verantwoord. Terwijl hij in Toledo verbleef ontving hij verschillende notabelen uit andere steden in Castille and Léon die kwamen om hem te huldigen en te erkennen als wettige koning. Na de vijftien dagen in Toledo benoemde hij een populaire aartsbisschop van Toledo tot gouverneur en volgde hij zijn rivaal Pedro de Wrede naar de provincie Andalusië. Pedro, wie zich verschrikkelijk opgejaagd voelde door de twee legers die achter hem aanzaten, vluchtte naar de grenzen van Portugal. Uiteindelijk bleek alleen de provincie Galicië hem nog trouw te zijn. Deze provincie was echter te arm om iets voor hem te betekenen, maar hij kon er wel op adem komen en bedenken wat hij moest doen. Hij had echter maar de beschikking over tweehonderd ruiters, dus besloot hij de hulp in te roepen van zijn Engelse bondgenoot. De Prins van Wales, ook wel de Zwarte Prins kwam hem te hulp.

Pedro de Wrede wil slag leveren voor Najera. Onder het mom van eervol strijden accepteert Don Enrique deze uitnodiging, al is de grond voor Najera drassig en zijn de omstandigheden ongunstig. Met hulp van de geniale boogschutters van de Prins van Wales wint Pedro de Wrede dan ook van zijn broer, welke weet te ontkomen van het slagveld. Bertrand du Guesclin wordt wederom gevangen genomen. Steeds wanneer hij niet het opperbevel over een strijd heeft verliest hij. Het laat zien dat Frankrijk, of welk leger dan ook, niet kan winnen zonder hem aan de leiding. Pedro de Wrede keert terug op de troon van Castilië

Intussen was Don Enrique in Aragon aankomen en bezig om nieuwe troepen op te zetten om zijn broer nogmaals aan te vallen. Koning Charles V van Frankrijk stuurde hem geld en ook koning Pierre de Plechtige van Aragon heeft hem hulp aangeboden. Pedro de Wrede, wie ondertussen teruggekeerd is naar zijn paleis in Sevilla, had nog een grote schuld bij de Prins van Wales, wie hij nog moet betalen voor zijn hulp, maar het geld bleef op zich wachten, zodat de Prins van Wales gedwongen is om in Spanje te blijven. De koning van Engeland wilde Bertrand du Guesclin eigenlijk niet meer vrij laten en had zijn zoon, de Prins van Wales, dan ook verboden een prijs op zijn hoofd te zetten. Dit deed deze uiteindelijk toch, en wel een losprijs van 100.000 franken. Een bedrag wat Bertrand du Guesclin zelf geopperd had. Een fortuin. Het was de losprijs die normaal gesproken voor een prins werd betaald en de Engelsen dachten dat de Franse koning dat nooit zou opbrengen voor één krijgsman. Maar binnen twee weken was de helft van het bedrag al binnen. Heel Frankrijk had meebetaald om hun held vrij te kopen.

Het klimaat daar deed echter zo’n aanval op zijn gezondheid, dat hij ernstig ziek werd en terug keerde naar Frankrijk, zonder zijn geld van Pedro de Wrede te hebben gekregen. Zo trok de gehele Engelse steun van Pedro de Wrede weg, en stond hij er weer net zo slecht voor als eerst.

Na de slag bij Najera was Toledo direct weer overgelopen naar Pedro de Wrede, maar het grootste gedeelte van de Castiliaanse steden wilde Don Enrique weer terug. Deze begon weer aan een beleg van Toledo en vroeg koning Charles V van Frankrijk te hulp. Hoewel Bertrand na zijn vrijlating weer terug was gekeerd naar Frankrijk, moest hij weer terug naar Castilië over Don Enrique te hulp te schieten. Charles V had er een enorm belang bij om Don Enrique, zijn bondgenoot, weer terug op de troon van Castilië te krijgen, want hij was klaar met zijn voorbereidingen om de Franse gebieden op Engeland te heroveren en daarvoor had hij een bondgenoot nodig met een sterke vloot: Castilië.

In 1369 arriveerde Bertrand weer bij Toledo en ziet hij zijn vriend Don Enrique van Trastamare weer. Er werd een brief opgesteld naar Toledo waarin werd verteld dat Bertrand du Guesclin voor de muren lag en er werd een ultimatum opgesteld: alleen als de stad zich binnen 24 uur zou overgeven, zou Du Guesclin de stad sparen. Alleen zijn naam was al genoeg, want Toledo capituleerde de volgende dag en erkenden, wederom, Don Enrique als hun wettige koning.

Pedro de Wrede, wie van plan was geweest Toledo weer te ontzetten, werd tegengewerkt door zijn eigen mannen. Ook zij waren bang voor Du Guesclin en weigerde tegen hem te vechten onder de muren van Toledo. Zij wilden uitwijken naar een overzichtelijk veld waar ze een geregelde veldslag konden leveren en niet bang hoefden te zijn voor listen of hinderlagen. Pedro de Wrede kon niets anders dan toegeven en zo trokken ze naar Albacete, een oersterke vesting die een grote hoogvlakte bij Montiel beheerste en de toegangsweg tot de Middellandse zee en de weg naar Granada bewaakte. Van daaruit kon Pedro de Wrede, desnoods met hulp van de moren, Castilië opnieuw onderwerpen.

Bertrand du Guesclin en Don Enrique van Trastamare waren echter al vrij snel na de capitulatie van Toledo op de hoogte van de verblijfplaats van Pedro de Wrede en omsingelden met hun legers de vesting Montiel waarin Pedro de Wrede zich had verschanst. Een bestorming lag niet in de mogelijkheden door het te ruige terrein in de hoogvlakte. Pedro de Wrede, wederom bang voor Bertrand du Guesclin en niet van plan een aanval af te wachten, zond een brief naar Du Guesclin waarin hij hem 200.000 goudstukken en zes leengoederen aanbood als hij hem zou vrij laten. Du Guesclin, meester in listen, stemde hier in toe en liet Pedro de Wrede naar buiten komen. Daar wist hij Pedro de Wrede vervolgens te grijpen en uit te leveren aan zijn broer Don Enrique. Pedro, toch al een opvliegende persoonlijkheid, werd hier zo woedend om dat hij zijn dolk pakte en Don Enrique probeerde neer te steken. Een oplettende ridder wist hem echter bij zijn been te grijpen waardoor hij struikelde en Don Enrique de mogelijkheid had om zijn dolk te grijpen en zijn broer Pedro de Wrede neer te steken. Zo kwam Pedro de Wrede alsnog om het leven in zijn onneembare vesting Montiel. Zijn dood betekende het einde van de Castiliaanse burgeroorlogen en Don Enrique werd eindelijk tot het einde van zijn leven tot koning gekroond als Don Enrique II van Castilië.

Bertrand du Guesclin keert terug naar Frankrijk samen met een handjevol plunderaars, waar weinig meer van over is. De legers van koning Charles V vallen onder leiding van diens jongere broers de Engelse gebieden in Frankrijk aan. De Prins van Wales, ziek en niet lang meer in leven, kan hier niet meer tegenop en in zijn wanhoop vergat hij dat hij ooit door vriend en vijand geëerd werd als de edelste ridder van zijn eeuw. Hij wilde wraak en in zijn wanhoop werd op zijn bevel de stad Limoges verwoest, waarbij noch ouderen, noch vrouwen en noch kinderen gespaard bleven. Heel Europa was vol walging en de bondgenoten van de Prins van Wales keerden zich tegen hem. Vanaf dat moment was de rol van de Prins van Wales als heerser over de Engelse gebieden in Frankrijk uitgespeeld en hij liet zich inschepen om terug te keren naar Engeland. Toch verliep de hernieuwde oorlog met Engeland niet geheel naar wens voor Koning Charles V. De Franse maarschalken handelden te veel op eigen houtje en de corruptie in de oorlogsleiding was groot. De connétable, monseigneur De Brienne, was een oude man zonder inzicht of vechtlust en verzocht de koning hem van zijn plichten te ontslaan. Er moest iemand komen die de troepen in de hand kon houden, een einde zou maken aan de corruptie en het bedrog en iemand die het vertrouwen van het volk genoot. Met andere woorden: Bertand du Guesclin. Koning Charles V, wie door zijn volk ook wel ‘de Wijze’ werd genoemd, besefte dat hij niet anders kon dan Bertrand du Guesclin te benoemen tot connétable; opperste bevelhebber in het Franse feodale leger. En zo werd Bertrand du Guesclin in oktober 1370, op zijn vijftigste, in Parijs geslagen tot connétable.

Deelvraag 7: In welke verhouding stonden Bertrand du Guesclin en de Franse Koning tot elkaar?

Bertrand du Guesclin was een vertrouweling van Koning Charles V. Bij Auray was hij de enige die op de hoogte was van de diep geheime politiek van Charles betreffende de successieoorlogen in Bretagne. Koning Charles wist Bertrand du Guesclin op waarde te schatten. Wanneer er een belangrijke slag moest worden gewonnen, of er een oorlog beëindigd diende te worden, (Castilië, Bretagne) dan wist Charles dat hij bij Bertrand du Guesclin moest zijn, ondanks het feit dat hij van lage afkomst was.

Charles was geen geweldige veldheer, zoals zijn vader Koning Jean ‘le Bon’ II, maar was desondanks een zeer intelligent man. Hij waardeerde, net als Bertrand du Guesclin, intelligentie bij anderen en was hierdoor zo verstandig om door de afkomst van Du Guesclin heen te kijken en de geniale man achter het boerse lijf te zijn.

Du Guesclin was echter wel degelijk een ondergeschikte van de Koning, al behandelde deze hem soms als een gelijke, waarschijnlijk ook door het verschil in leeftijd: Du Guesclin was achttien jaar ouder dan de tamelijk jonge Koning. Zo is Du Guesclin nooit ingegaan tegen de bevelen van de koning, zelfs niet als deze ten zeerste indruisten tegen zijn ideeën over wat goed en wat slecht was. Een voorbeeld hiervan is wederom de slag bij Auray. Het ging volledig tegen Du Guesclin’s normen en waarden in om honderden mannen willens en wetens de dood in te jagen, enkel ten behoeve van het politieke spel van de Koning. Hij was hier trouw aan Koning Charles, maar ontrouw aan zichzelf en stelde zijn eigen hier dus op een lagere positie dan die van het algemeen belang.

Koning Charles V had een rotsvast vertrouwen in Du Guesclin en ging hem enkel voorbij als hij werkelijk niet anders kon. Zo had hij bij Cocherel in eerste instantie het opperbevel gegeven aan een ridder die met vijfmaal zoveel ruiters kwam en tevens hun soldij uit eigen zak betaalde. Hij kon het zich dan ook niet veroorloven hem te passeren voor Bertrand du Guesclin. Het geluk wilde dat de betreffende ridder slechts twintig jaar oud was en nog nooit het opperbevel had gehad. Deze gaf het bevel dan ook alsnog over aan Du Guesclin.

Je zou kunnen zeggen dat Du Guesclin zo nauw aan Koning Charles stond als welke andere edele in Frankrijk dan ook.

Hoofdvraag: Hoe heeft Bertrand du Guesclin, als Bretonse boer en zeer lage edele, zich op kunnen werken tot connétable van de Franse koning ten tijde van de honderdjarige oorlog?

In de 14e eeuw in Frankrijk was het gebruikelijk dat de plaats waar je wieg stond de rest van je leven bepaalde. Promotie maken in het feodale leger kon alleen als je al van adel was. Hoe vol potenties iemand ook kon hebben: een boer zou nooit meer worden dan een boer, een mandenvlechter nooit meer dan een mandenvlechter, al waren ze razend slim. Daar tegenover stond dat zelfs de grootste oen van adel maarschalk kon worden. Zo zat het leven in de middeleeuwen in Frankrijk nu eenmaal in elkaar. Daar was iedereen aan gewend en de meesten accepteerden dit ook zonder mokken.

Waarom kon Bertrand du Guesclin, als Bretonse boer en van zulke lage edele afkomst dan toch connétable worden? De belangrijkste reden was de koning die Frankrijk ten tijde van zijn benoeming tot connétable regeerde. Koning Charles V, bijgenaamd ‘de Wijze’, was een ziekelijke man en geen groots veldheer, maar wel bijzonder intelligent. Daarbij vond hij intelligentie bij andere zo belangrijk dat hij bijna verliefd was op Bertrand vanwege zijn ongeëvenaarde slimheid. Hij onderschatte niet hoe belangrijk Bertrand was voor Frankrijk, al minachten de andere hoge Franse heren hem. wat ook wel bleek, aangezien hij hem tweemaal vrijkocht na een gevangenschap door de Engelsen voor in totaal 140.000 franken, een waar fortuin in die tijd. Hij regeerde minder traditioneel dan zijn voorgangers omdat hij zich liet leiden door Aristoteles’ Politica. Hij besefte dat Bertrand misschien wel Frankrijk enige hoop was, wat klopte, omdat Bertrand uiteindelijk als connétable van Charles V praktisch heel Frankrijk heroverde.

Door het winnen van de slag van Cocherel, onder leiding van Bertrand du Guesclin, wist Prins Charles veilig in Reims aan te komen waar hij gekroond kon worden tot Koning Charles V van Frankrijk. Wanneer Du Guesclin deze slag niet voor hem had gewonnen, was het goed mogelijk geweest dat Karel ‘de Slechte’ van Navarra, de neef van Koning Charles V, hem op zijn reis naar Reims aangevallen zou hebben en zichzelf zou laten kronen in Reims. Koning Charles V heeft dus zowel zijn leven als zijn kroon aan Bertrand du Guesclin te danken. Na het ontslag van connétable De Brienne kon Koning Charles V dan ook weinig anders dat Bertrand du Guesclin tot connétable slaan.

Toen Du Guesclin in juli 1380 stierf, werd hij bijgezet in de Saint-Denis, alsof hij een zoon van Koning Jean II was geweest.

Nawoord

Het lijkt mij niet direct noodzakelijk om een nawoord te schrijven zoals men dat in de voorgaande jaren moest doen, gebruik makend van hulpvragen als: ‘wat heb je geleerd’, ‘hoe ging de samenwerking’ en ‘tegen welke problemen liep je aan’. In plaats daar van zal ik nog wat zaken opmerken die ik gaandeweg het maken van dit profielwerkstuk ben tegengekomen en uitleggen hoe ik gecontroleerd heb of de bronnen die ik gebruikt heb betrouwbaar waren. Zoals ik in het onderzoeksplan aankaartte zou ik, wanneer dit nodig zou zijn, nog naar Leiden, Tilburg of Den Haag reizen om het dichtwerk van Cuvelier op te vragen. Tijdens het schrijven van het profielwerkstuk kwam ik er achter dat dit niet nodig zou zijn. In het boek wat ik via Bol.com had besteld, “The Life and Times of Bertrand du Guesclin: a History of the Fourteenth Century, Volume 1” geschreven door D.F. Jamison, stond in vele voetnoten dit werk vermeld. Alle belangrijke informatie stond dus al, vertaald in het Engels, in dit boek. Het was dus niet nodig om het dichtwerk van Cuvelier te lezen. Dit had waarschijnlijk alleen maar heel veel tijd gekost, daar ik niet zo’n held ben met de Franse taal.

Ik heb de informatie uit al mijn gebruikte boeken en internetsites met elkaar vergeleken om te controleren hoe betrouwbaar deze was. In eerste instantie heb ik alleen de romans van Thea Beckman op historische juistheid gecontroleerd. Deze was uitstekend en vrijwel alle informatie die in haar boeken staat is historisch onderbouwd. Het is duidelijk dat Beckman uitgebreid historisch onderzoek heeft verricht voor ze haar boeken schreef. Alle namen, oorzaak-gevolg relaties en wapenfeiten van Bertrand du Guesclin worden in haar boeken precies zo beschreven als in “The Life and Times of Bertrand du Guesclin” en “De Waanzinnige Veertiende Eeuw” door Barbara Tuchman. In beide boeken staat weer een uitgebreide bronnenlijst van zowel Franse en Engelse middeleeuwse schrijvers van wie Tuchman en Jamison hun informatie vandaan haalden. Daarbij staat het in beide boeken steeds duidelijk vermeld wanneer beschreven informatie gebaseerd is op mythes en legenden. Deze informatie heb ik dan ook niet gebruikt; het waren immers niet de meest belangrijke verhalen voor mijn profielwerkstuk. Informatie die ik van internetpagina’s (voornamelijk de Franse wikipedia) haalde heb ik op dezelfde wijze gecontroleerd op juistheid. Ter verduidelijking is er bij dit werkstuk nog een kaart gevoegd van het Frankrijk en Spanje in de 14e eeuw.

Ik heb mijn presentatie al gehouden en in mijn verslag staat uiteraard geen andere informatie dan welke ik toen ten gehore heb gebracht. De maandaanduiding in de gemaakte planning klopt uiteraard niet, door mijn dubbele jaar in V6.

Ik hoop dat u genoten hebt van mijn profielwerkstuk.

Gebruikte schriftelijke bronnen

Jamison, D.V. (1923) The Life and Times of Bertrand du Guesclin: A History of the Fourteenth Century, Volume 1. Plaats van uitgave onbekend: Uitgeverij onbekend.

Beckman, T. (1976) Geef me de ruimte! Rotterdam: Lemniscaat.

Beckman, T. (1977) Triomf van de verschroeide aarde. Rotterdam: Lemniscaat.

Beckman, T. (1978) Het rad van fortuin. Rotterdam: Lemniscaat.

Tuchman, B. (1976) De Waanzinnige Veertiende Eeuw. Amsterdam/Brussel: Elsevier.

Gebruikte internetpagina’s

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Karel V van Frankrijk”. http://nl.wikipedia.org/wiki/Karel_V_van_Frankrijk (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Siège de Rennes 1356 - 1357”. http://fr.wikipedia.org/wiki/Si%C3%A8ge_de_Rennes_(1356-1357) (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Bertrand du Guesclin”. http://fr.wikipedia.org/wiki/Bertrand_Du_Guesclin (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Rennes”. http://fr.wikipedia.org/wiki/Rennes (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Peter I van Castilië”. http://nl.wikipedia.org/wiki/Peter_I_van_Castili%C3%AB (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Slag bij Montiel”. http://nl.wikipedia.org/wiki/Slag_bij_Montiel (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Hendrik II van Castilië”. http://nl.wikipedia.org/wiki/Hendrik_II_van_Castili%C3%AB (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Fichier: Battle of Auray”. http://fr.wikipedia.org/wiki/Fichier:Battle_of_Auray.jpg (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Charles V de France”. http://fr.wikipedia.org/wiki/Charles_V_de_France (Geraadpleegd in februari 2012).

Auteur onbekend (jaartal publicatie onbekend) “Google Translate”. http://translate.google.com/ (Geraadpleegd in januari, februari 2012).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.