Voorwoord
In de hele wereld bestaat het begrip Antisemitisme. In veel delen van de wereld is er ook naar gestreden. Een goed en bekend voorbeeld van antisemitisme is de tweede wereld oorlog. De tweede wereldoorlog stond voor Jodenhaat.
De term werd het eerste gebruikt tussen 1870 en 1880 in Duitsland door W. Marr en W. Scherer en is voortgekomen uit de 19-eeuwse taalwetenschap die een indeling naar talen overbracht op die van volken en rassen, en het ontzeggen van bepaalde rechten. Het begrip antisemitisme wordt in het volgende hoofdstuk nader verklaard.
Zoals net al vermeld werd, is er bijna wel voor elk werelddeel een voorbeeld van antisemitisme te vinden.
Een beroemd geval van het antisemitisme in het 19e eeuwse Frankrijk was de dreyfus-affaire. Een schandaal rond het proces tegen Alfred Dreyfus (1859-1935). Alfred Dreyfus was een joodse kapitein in het Franse leger. Hij werd in 1894 ten onrecht veroordeeld wegens hoogverraad. De Dreyfus-affaire legde het antisemitisme in het leger bloot en deed buitengewoon veel stof opwaaien op politiek en sociaal vlak; de liberale en progressieve elementen in de regering keerden zich feller dan ooit tegen de Rooms-Katholieke Kerk, het leger en het politiek establishment. De affaire bevorderde de verkiezing van een meer liberaal georiënteerde Franse regering in 1899 en droeg bij tot het verval van het Franse militaire gezag en aanzien en tot de scheiding van Kerk en Staat. In 1906 werd Dreyfus gratie verleend. Hij werd bevorderd tot majoor en onderscheiden met de Légion d'Honneur.
Na de Tweede Wereldoorlog hebben zich van tijd tot tijd antisemitische oplevingen voorgedaan, o.a. in Oost-Europa (de anti-joodse artsenprocessen in de Sovjet-Unie [1953], de Slansky-processen in Tsjechoslowakije [1951–1952]), terwijl ook de beperkingen die de Sovjet-Unie oplegde aan de emigratie van joodse burgers als antisemitisme kan worden betiteld. Na de ineenstorting van het communisme zijn in enkele Oost-Europese landen ook rechtsextremistische partijen (o.a. in Rusland) ontstaan die openlijk antisemitische leuzen voeren.
Ook in West-Europese landen en Zuid-Amerika hebben zich na de Tweede Wereldoorlog gevallen van antisemitisme voorgedaan. Schending van joodse begraafplaatsen, bekladding van synagogen en gebouwen van joodse organisaties komen regelmatig voor. In een aantal West-Europese landen zijn in de jaren tachtig, als reactie op de massale immigratie van buitenlanders, rechtsextremistische partijen ontstaan, die vaak ook antisemitische trekken vertonen. Door de stichting van de staat Israël en het daaruit volgende Israëlisch-Arabische conflict zijn er in tal van Arabische landen antizionistische en antisemitische manifestaties geweest, waardoor een massale emigratie van joden uit Arabische landen naar Israël heeft plaatsgevonden.
Zo zijn er nog verschillende voorbeelden te vinden.
Wij hebben gekozen voor het Antisemitisme in Oostenrijk. Waarom Oostenrijk?
Omdat Oostenrijk sinds 1938 ook behoorde tot het Duitse rijk door de Anschluss. Daarom leek het ons ook interessant om meer over Oostenrijk te vinden, i.p.v. Duitsland, wat al erg bekend is.
Wat is antisemitisme?
Antisemitisme is een moderne benaming voor een vijandige houding ten opzichte van joden op grond van vooroordelen.
De oorzaken voor het antisemitisme worden vaak psychologisch en sociologisch verklaard: antisemitisme is een vorm van haat tegen een minderheid, opgewekt door het feit dat deze zich niet aan de meerderheid wil aanpassen, zwak is en een vreemde groep is. Antisemitisme blijkt vaak de kop op te steken in tijden van crisis (misoogsten, epidemieën, oorlogen of de nasleep daarvan).
Een belangrijke oorzaak van de hardnekkigheid van het antisemitisme is de opstelling van het christendom en met name de Rooms-Katholieke Kerk, die eeuwenlang leerde dat joden verantwoordelijk waren voor de dood van Jezus. Eerst het Tweede Vaticaans Concilie gaf in 1965 na langdurige beraadslagingen een compromisverklaring uit waarin het antisemitisme veroordeeld werd en werd gesteld dat de hedendaagse joden niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de dood van Jezus. Pas in 1993 bij de erkenning van de staat Israël door het Vaticaan werd officieel het antisemitisme veroordeeld. Over de rol van de Rooms-Katholieke Kerk daarin werd echter geen uitspraak gedaan.
Antisemitisme werd bij wijze van werkdefinitie omschreven als ‘uitingen in woord en daad, die direct of indirect, bedoeld of onbedoeld, gericht zijn tegen joden als groepering’. Deze definitie omvat, dat de uitingen in woord of daad gericht zijn tegen afzonderlijk joden of tegen joden als sociale groep. De aard van de joodse identiteit is hierbij niet nauwkeurig bestudeerd. Het betreft uitingen die gerangschikt kunnen worden als verbaal of non-verbaal; als dan niet met een gewelddadige bedoeling; in meerdere of mindere mate meest voorkomende vorm in een systeem van antisemitistische vooroordelen, stereotypen of ideologieën; verschillend in de mate waarin ze door de betrokken groepsleden als oprecht worden ervaren.;wel of niet strafbaar.
Antisemitisme verschilt van andere vormen van racisme door de wijze waarop het in de geschiedenis voorkomt, met ook door de inhoud en rechtvaardiging van de betrokken meningen. Zo schrijft van Arkel* dat ten aanzien van joden andere stereotype vooroordelen bestaan dan tegenover zwarten.
In de tweede plaats, evenals bij andere vooroordelen het geval is, spelen bij antisemitisme niet-geuite overwegingen en emoties een rol. Deze emoties en overwegingen zijn niet of moeilijk te vaststellen, maar hebben voor het voortbestaan van deze vooroordelen vermoedelijk wel betekenis.
van Arkel: D. van Arkel is één van de schrijvers van het boek genaamd, ‘Wat is Antisemitisme’. De andere schrijvers staan vermeldt bij de bronnen.
Hoe is het antisemitisme in Oostenrijk begonnen en gegaan?
In Oostenrijk begon het antisemitisme (in een kleine en niet serieus genomen vorm, maar toch antisemitisme) in de hoogste kringen. Oostenrijk was een katholiek land en de bedoeling was dat het ook zo zou blijven. Dat bleek uit het feit dat joden nauwelijks aanstellingen kregen in de hogere ambtenarij, het leger en de diplomatieke diensten. Het maakte blijkbaar niks uit dat er al sinds de nieuwe grondwet van 1867 die op papier ook duidelijk maakte dat deze mensen ook gewoon gelijke rechten hadden.
Zelfs de liberalen schijnen terughoudend te zijn geweest wat betreft het benoemen van joden op regeringsposten, uit angst de kiezers van zich te vervreemden. Dit soort inofficieel religieus antisemitisme had voor de joden tastbare gevolgen.
Sommige joden lieten zich dopen, uit overtuiging of om hun carriere mogelijkheden te vergroten, maar de meeste waren er uiteindelijk niet toe bereid en vele waren er zeer verbolgen over dat ze hun erfgoed of zelfs hun vrijheid van keuze zouden moeten opofferen voor een positie die hun rechtens toekwam.
De meeste joden pasten zich gemakkelijk aan het systeem aan. Hoewel er in de ambtenarij doorgaans geen plaats voor hen was, stonden de bloeiende liberale pers en de vrije beroepen wel voor hen open.
In de jaren zestig en zeventig (in de negentiende eeuw) konden joden ook overwegen politicus te worden, en voor een ondernemende jongeman waren er allerlei mogelijkheden in de Oostenrijkse economie.
Als gevolg van het Concordaat van 1855 (overeenkomst van de regering met de paus over de aangelegenheden van de Kerk in Oostenrijk) moesten velen joden hun studie opzeggen. Want voor hun gold eigenlijk, hoe hogerop ze kwamen, was joods zijn beslist een groot nadeel. De eenvoudigste oplossing voor hun was om zich te bekeren tot het katholicisme.
In 1885 werd er eens een poppenkastvertoning over ´den juden´ gehouden, het werd toen als onschuldig vermaak gezien, maar symbolisch was het natuurlijk een verwijzing naar een antipathie die van hoog tot laag in de hele samenleving aanwezig was.
De joden die zich in Wenen inburgerde, hadden al gelijk in 1895 een probleem, in Wenen werd in dat jaar de eerste Europese hoofdstad met een gekozen antisemitische gemeenteraad. De stad was niet alleen niet- Duits, maar juist ook anti-joods. Al vanaf de Middeleeuwen was de haat tegen de joden in Midden-Europa een wijdverbreid verschijnsel geweest.
VAN CULTUREEL TOT RACIAAL ANTISEMITISME (19e eeuw)
De eerste vorm van antisemitisme die werkelijk invloed had op de Oostenrijkse politiek, was de Duistnationalistische variant van Schönerer en de radicale studentenbeweging, die zich vanaf het eind van de jaren zeventig begon te manifesteren. Deze beweging was ontstaan uit het culturele antisemitisme. Er ontstond een beeld van de joden als de belichaming van alles wat de Duitsers haatten, en doordat joods zijn in die ontwikkeling in toenemende mate 'een psychologische eigenschap' werd, kon de jood als duidelijk gegeven makkelijk opzij worden geschoven. 'Joods' werd een ander woord voor kapitalistisch en rationalistisch, en 'de jood' werd een gemeenplaats in de Duitse cultuur.
Het eigenaardige van dit culturele antisemitisme was dat joods zijn werd gezien als een psychologische eigenschap, en dus als iets dat overwonnen kon worden.
De opkomst van het raciale antisemitisme was een nachtmerrie voor de jongeren in de joodse culturele elite, want het betekende, dat ze door hun gelijken werden verworpen. Er is veel gezegd over de politieke zwakte van Schönerers antisemitisme, en het is waar dat het nog geen echte bedreiging was voor de Oostenrijkse joden. Toch mogen we het antisemitisme niet zien als een onbelangrijke factor, want het was het sterkst verbreid in een sociale groep die voor de joodse culturele elite van wezenlijk van belang was, namelijk de studenten van de Duitse universiteit in Wenen, de toekomstige docenten en ambtenaren. Het Duitsnationalistische antisemitisme betekende een breuk in de culturele elite. Wanneer we daaraan toevoegen dat het Duitsnationalistische antisemitisme buiten de universiteit zijn grootste aanhang had in de Duitse grensgebieden, dan wordt het duidelijk dat het raciale antisemitisme het niet alleen voor joden onmogelijk maakte om zich te vermengen met de samenleving waarvan ze hadden gedroomd, maar ook de basis van die samenleving zèlf wegnam.
CHRISTELIJK-SOCIAAL ANTISEMITISME
Het antisemitisme had op politiek niveau weinig succes in Wenen, maar dat kwam doordat een andere vorm van het antisemitisme, die van het christelijk-sociale, juist veel succes had. John Boyer schreef een uitvoerige monografie over de sociale geschiedenis van deze politieke beweging. De christelijke sociale groep was een beweging die zich tegen één groep in het bijzonder richtte: de joden.
Van het begin af aan, toen er in 1880 een protestbijeenkomst georganiseerd was tegen de bedreiging die de joodse straatventers voor de Weense middenstand gaven, was de christelijk-sociale beweging openlijk antisemitisch geweest.
Antisemitisme was het enige bindmiddel dat de multinationale Weense bevolking kon verenigen, aangezien het de rest van de bevolking de kans bood zich te vermengen en zich gezamenlijk tegen de joden te keren. Dankzij het beeld van de jood als buitenstaander konden de andere Weense immigranten het gevoel hebben 'erbij te horen' .
In 1895 constateerde men dat het antisemitisme het resultaat was van de gelijkmaking van de hele stad.
Antisemitisme was het enige gemeenschappelijke kenmerk dat alle leden van de christelijk-sociale coalitie - afvallige liberalen, democraten, Duitse nationalisten, enz. kon verenigen.
De aard van het christelijk-sociale antisemitisme was een afspiegeling van de samenstelling van de beweging, en aangezien die samenstelling buitengewoon gevarieerd was, was het antisemitisme dat ook. Dat leidde, toen en nu, tot de nodige verwarring.
Het was typisch voor de christelijk-socialen dat het ene deel de bekering accepteerde als een voorwaarde voor het lidmaatschap van de partij terwijl het andere deel zichzelf daartegen volledig verzette. Bekering bood in elk geval geen bescherming tegen de pers wanneer je eigenaar was van (bijv) een brouwerij.
De meeste christelijk-socialen deden helemaal geen poging tot een definitie, aangezien het Weense antisemitisme juist het grote voordeel had dat iedereen zelf kon bepalen wie hij/zij als een jood beschouwde.
Het effect van dit soort dingen bij het publiek was natuurlijk voorspelbaar. De gewelddadige taal van de christelijk-socialen was geen afdoende uitlaatklep voor de agressieve antisemitische gevoelens van de bevolking, zoals men wel heeft beweerd, maar ging integendeel gepaard met een toename van het geweld op straat. Er vonden geen massamoorden plaats, maar joodse kinderen in Wenen hadden een kans vroeg of laat een pak slaag te krijgen en alleen omdat ze joods waren, en dat gold zelfs voor de kinderen van welgestelde families.
Voor volwassenen betekende dit antisemitisme in de praktijk een hinderlijke maar niet onoverkomelijke economische boycot en de onmogelijkheid om opdrachten of steun te krijgen van de overheid, iets waar families door werden getroffen.
Dergelijke restricties waren slechts plaagstoten, en ze hadden weinig gevolgen voor de joden in de hogere klassen. Toch had het antisemitische succes een bepaald onaangename sfeer gecreëerd
Er waren opstandjes in Wenen tegen joodse huizenbezitters, en periodieke gevallen van discriminatie. In 1898 vonden er op grote schaal anti-joodse rellen plaats en in 1899 brak een oproer uit tegen de 'pro-Duitse' joden. Daarnaast besteedde de krant, Neue Freie Presse, voortdurend aandacht aan de nieuwste ontwikkelingen, dan beginnen we te begrijpen dat het joodse probleem een plaats moet hebben ingenomen bij de lezers: ze hoefden de krant maar open te slaan om er opnieuw aan te worden herinnerd. Het succes van de christelijk-sociale variant van het antisemitisme betekende dat het voor joden erg moeilijk was geworden om het joodse probleem nog langer te negeren.
De joden waren niet veranderd, maar de rest van de Weense samenleving was wel veranderd. Of was die alleen maar teruggevallen in haar oorspronkelijke toestand?
Het Weense Liberalisme was uiteengevallen doordat de kiezers bereid waren de liberale beginselen van vrijheid en gelijkheid op te offeren en te stemmen op een partij die zich openlijk voorstander verklaarde van discriminatie van een etnische minderheid, de joden.
EEN WEENS FENOMEEN
De Weense culturele elite had zelf weinig te lijden van de gevolgen van het antisemitisme, de rellen en het geweld tegen joden op straat. De reactie bij het lezen van berichten was waarschijnlijk dat wat men zich gelukkig prees niet tot de lagere klassen te behoren, waar het alledaagse antisemitisme het meest voorkwam.
Maar al hoefde men zich niets aan te trekken van wat er gebeurde, men kon moeilijk negeren dat de nieuwe christelijk-sociale bestuurders juist die aspecten van de stad vertegenwoordigden die de joodse immigranten verafschuwden. De christelijk-socialen waren niet alleen antisemieten, het waren bovendien Weners, en ze deden er alles aan om het Duits-liberalisme te slopen.
Volgens de krant Neue Freie Presse werden cultuur en beschaving in het algemeen bedreigd, en Wenen was daar een onderdeel van. Toen in de Oostenrijkse krant iemand werd genoemd, was de Neue Freie Presse vernietigend in haar oordeel over deze christelijk-sociale aanval: 'De filisters voelen dat ze in de meerderheid zijn, en dus: Weg met de cultuur! Weg met de wetenschap! De Ieraren hebben de oorlog verklaard! In mei 1895 beschreef dezelfde krant de groei van de antisemitische beweging als een samenzwering tegen de vrijheid en tegen alles wat de krant na aan het hart lag. Het doel was eenvoudigweg 'alles, alle onafhankelijke organisaties, de invloed van de middenklassen, de politiekers en de invloed van de cultuur op het openbare leven, volledig weg te vagen’. Al die dingen waarvoor de joden ooit naar Wenen waren gekomen, zagen ze nu in rook opgaan.
JOODSE REACTIES -DE MISLUKKING VAN DE ASSIMILATIE (AANPASSING)
Het ging erom het antisemitisme te bedwingen in plaats van ervoor te wijken. De joden moesten deel blij ven uitmaken van de westerse samenleving. Het joodse mensen dienden te worden opgevat als een persoonlijke kwestie die men zelf en binnen de samenleving moest zien op te lossen, zodat het culturele leven van de hele bevolking niet in gevaar zou komen.
Het antisemitisme moest worden overwonnen, niet geaccepteerd; de assimilatie moest worden voortgezet. In zekere zin konden de joden in Wenen en Oostenrijk de toekomst zelfs met enig vertrouwen tegemoet zien, ondanks de verbreiding van het antisemitisme. De economische boycots hadden niet veel effect, en de pogingen om de joden uit het openbare leven te weghouden al evenmin.
De staat beschermde hun leven en hun bezittingen; het vooroorlogse Wenen kon, een 'wereld van geborgenheid' zijn. Wat steeds maar weer ontbrak bij de joden was het gevoel dat de joden door de samenleving als gelijken werden geaccepteerd. Dat bleek een illusie te zijn geweest. Hoewel de joden een min of meer bestaan konden leiden, was de realiteit duidelijk, zelfs onder wat er nog over was van de niet-joodse groep. Onwillekeurig verdacht men er zelfs zijn eigen collega's en vrienden van dat ze heimelijk blij waren dat de antisemieten nu aan de macht waren gekomen. Het antisemitisme was geworden, en het was maar al te duidelijk dat de joden niet in een ideale wereld leefden, maar inderdaad vreemdelingen in hun eigen huis waren., Dat was het wat werkelijk pijn deed en dat kon geen enkele mate van economische voorspoed doen vergeten.
Het is een mythe om te veronderstellen, wals veel gedoopte joden deden, dat zij door hun 'bekering' aan het sociale stigma van hun ‘joods-zijn’ konden ontsnappen. Zelfs wie slechts gedeeltelijk van joodse afkomst was, ontkwam daar niet aan. Hoe iemand zichzelf zag, had weinig invloed op de manier waarop anderen hem zagen, en vroeg of laat merkte je haast altijd wel wat misschien zelfs je beste vrienden van je dachten.
Antisemitische vooroordelen waren niet te voorkomen; wanneer het Oostenrijkse antisemitisme niet zo duidelijk racistisch was als de Duits-nationalistische versie, dan kwam dat alleen maar doordat, zoals bij alles in Wenen, niemand een poging deed om enige duidelijkheid te scheppen. Dat hield niet in dat het niet even ingrijpende concrete gevolgen kon hebben.
Het was onmogelijk, vooral voor een jood die in de schijnwerpers stond, om voorbij te gaan aan het feit dat je joods was, aangezien anderen dat evenmin deden, de christenen niet en de joden nog veel minder. Je kon kiezen: je gold óf als ongevoelig, brutaal en arrogant, óf als overgevoelig, schuwen paranoïde, en zelfs wanneer je erin slaagde je innerlijke en uiterlijke gedrag zodanig te beheersen dat je noch het een noch het ander liet blijken, dan nog kon je onmogelijk onaangedaan blijven, net zomin als bijvoorbeeld iemand onverschillig kan blijven wiens huid weliswaar plaatselijk verdoofd is, maar die met open ogen moet toezien hoe messen erin krassen en zelfs erin snijden, tot bloedens toe.
Tot hun verbijstering werden de joden uit de samenleving uitgesloten. Ze konden doen alsof ze een deel van die samenleving waren, ze riskeerden doorgaans geen lichamelijk geweld, maar ze beseften heel goed dat ze niet voor vol werden aangezien; ze bleven 'vreemdelingen, buitenstaanders die er niet echt bij hoorden'. In hun nieuwe rol van paria's van de samenleving moesten ze een antwoord zien te vinden op de mislukking van de assimilatie. Op het probleem joods te zijn.
Oostenrijk rond de Tweede Wereldoorlog
De Èèrste Wereldoorlog begon naar aanleiding van de Oostenrijkse aartshertog Frans Ferdinand. Hij was een troonopvolger en neef van de Oostenrijkse keizer Jozef 1. Toen hij met zijn vrouw, de Tsjechische gravin Sophia in Bosnië reed, werden ze vermoord door de Servische nationalist Gravilo Princip. Dit was de rechtstreekse aanleiding tot het uitbreken van de eerste Wereldoorlog.
Dat bleek een zware belasting te zijn voor het Weense rijk. De regering in Wenen werd meer en meer gehaat door de bevolking, die vrijwel geheel onder militair gezag was gekomen.
Op 12 nov. 1916 werd door de voormalige Duitse leden van de Reichsrat de eerste Oostenrijkse Republiek uitgeroepen.
De nieuwe republiek, waarvan de oprichters uitdrukkelijk alle continuïteit met het verleden wilden verbreken, stond voor grote problemen. De Weense industrie had veel van haar afzetgebieden verloren; tussen de verschillende politieke groeperingen in het land bestonden verre van ideale verhoudingen. Op 14 maart 1919 werd, na een periode van veel interne chaos, tijdens welke de Oostenrijkse socialisten onder leiding van Julius Deutsch met hun ‘Volkswehr’ communistische pogingen de macht over te nemen hadden weten te verijdelen, een Grondwet aanvaard waarbij voorzien was dat ‘Deutsch Österreich’ in Duitsland zou opgaan. Karl Renner werd premier van een kabinet dat op samenwerking tussen socialisten en christelijk-socialen gebaseerd was. De Vrede van St.-Germain van 10 sept. 1919 bracht een verdere complicatie, doordat deze de aansluiting bij Duitsland verbood. Op 10 juni moest het kabinet-Renner, dat tegen de moeilijkheden niet opgewassen bleek, aftreden en viel de coalitie tussen socialisten en christelijk-socialen uiteen. Op 1 okt. 1920 kwam een nieuwe Grondwet tot stand, die in grote lijnen tot 1938 van kracht zou blijven. Hierbij werd Oostenrijk tot een Bondsrepubliek met negen Bondslanden, die elk een eigen bestuur kregen. Een ervan werd de stad Wenen (ca. ‚ van de totale bevolking), waarvan het bestuur werd beheerst door de socialisten, die met de overwegend katholieke rest van het land herhaaldelijk in conflict kwamen. Bij de verkiezingen van okt. 1920 behaalden de christelijk-socialen een meerderheid, die ze tot het einde van de republiek zouden blijven behouden. Tegenover de verschillende, elkaar vrij snel afwisselende christelijk-sociale regeringen vormden de sociaal-democraten de enige belangrijke oppositiepartij.
Op 31 mei 1922 kwam onder Ignaz Seipel een christen-sociaal kabinet aan de regering, dat de Volkenbond, waarvan Oostenrijk sedert 1920 lid was, om steun verzocht bij de economische wederopbouw van het land. Op 4 okt. 1922 kreeg Oostenrijk een lening van de Volkenbond, die daarvoor – tot 10 sept. 1925 – toezicht kreeg op de Oostenrijkse staatsfinanciën.
Tegenstellingen tussen katholieken en socialisten kwamen op 15 juli 1927 in Wenen tot een gewelddadige uitbarsting naar aanleiding van de vrijspraak van drie Duitse nationalisten die bij een treffen tussen partijgangers van beide richtingen twee socialisten hadden gedood. Bondskanselier Seipel liet het vuur op de demonstranten openen, waarbij 90 doden vielen. Hierop riepen de socialisten op tot staking, waarmee een periode van vrijwel openlijke burgeroorlog begon. Tegenover de uit de Volkswehr voortgekomen Sozialistischer Schutzbund werd vooral de rechts-radicale Heimwehr actief, waarnaast ook verschillende andere, min of meer fascistische, organisaties begonnen op te treden. Onder kanselier Schober kwam op 6 febr. 1930 met het fascistische Italië een vriendschapsverdrag tot stand. Door de weerslag van de economische wereldcrisis zagen vooral de Duits-nationalisten hun kans schoon om hun invloed te vergroten. Op 11 mei 1931 stortten met de grootste Oostenrijkse bank, de Österreichische Kredit Anstalt, de Oostenrijkse staatsfinanciën ineen; ten slotte gaf Groot-Brittannië een lening. Op 20 mei 1932 vormde Engelbert Dollfuss zijn eerste kabinet. Het aan de macht komen van Hitler in Duitsland betekende een nieuwe versteviging van de positie van de Oostenrijkse rechtse extremisten, zodat Dollfuss door links zowel als door rechts werd bedreigd. Op 4 maart 1933 poogde hij de situatie te forceren door zelf alle macht in handen te nemen. In de loop van dat jaar consolideerde hij zijn positie, maar hij bleek het toch moeilijk geheel zonder de steun van de Heimwehr te kunnen stellen, terwijl hij zich met betrekking tot de buitenlandse politiek gedwongen zag zich tegen Duitsland nauwer op het Italië van Mussolini te oriënteren.
In de eerste maanden van 1934 zette hij zijn politiek voort door de Schutzbund te doen ontbinden, de organisaties van de nationaal-socialisten te verbieden en aan de autonomie van het socialistische bolwerk Wenen door een bloedige staatsgreep (febr. 1934) een einde te maken. Op 30 april 1934 werd door de Nationalrat een nieuwe Grondwet aanvaard, die de positie van Dollfuss legaliseerde en waarbij Oostenrijk een corporatieve staat (zie corporatisme) op rooms-katholieke grondslag werd, met sterk fascistische kenmerken. Politiek zocht Dollfuss vooral steun bij de christen-democraten en de Heimwehr, die een officiële status kreeg. Op 25 juli, bij een mislukte, door de Duitse nazi's gesteunde greep naar de macht, werd Dollfuss vermoord. De christen-democraat Kurt von Schuschnigg, die hem opvolgde, zette Dollfuss’ politiek voort.
Op 1 april 1936 werd in navolging van Duitsland de dienstplicht weer ingevoerd. Nadat Mussolini in 1936 toenadering tot Duitsland had gevonden, was echter de zelfstandigheid van Oostenrijk vrijwel uitzichtloos geworden. In de nacht van 11 op 12 maart 1938 leidde de intocht van Duitse troepen de ‘Anschluss’ in, die op 15 maart officieel werd geproclameerd. De belangrijkste man in het land werd de gouwleider Joseph Bürckel. Op 1 mei 1939 werd het tot dan door Seyss-Inquart beklede ambt van rijksstadhouder opgeheven en de integratie binnen het Derde Rijk nog verder doorgevoerd. Zo raakte Oostenrijk betrokken in de Tweede Wereldoorlog.
DE JODEN IN OOSTENRIJK …
De positie van de joden in de Oostenrijkse samenleving, en met name die van de joodse intellectuelen, werd in feite al vanaf 1934 ernstig bedreigd door het uitroepen van de klerikaal-fascistische Ständestaat. Oostenrijk had zich in veel opzichten al vóór 1938 informeel aangesloten bij nazi-Duitsland, onder andere wat betreft de politieke censuur, hetgeen uiteraard zeer nadelig was voor de joodse schrijvers en kunstenaars. De Duitse annexatie van Oostenrijk in maart 1938, onder dwang maar met de instemming van een groot deel van de bevolking, betekende echter de definitieve doodsteek voor het Oostenrijkse jodendom. In de daarop volgende jaren en maanden werden de joden eerst ‘aangemoedigd’ te emigreren, en degenen die beseften wat er werkelijk aan de hand was, slaagden er bij duizenden in te ontsnappen. Velen bereikten de kusten van Amerika, Groot-Brittannië en andere delen van het Britse Rijk, ovral waar ze maar welkom waren. Sommigen vluchtten uiteindelijk pas naar die landen toen de toevluchtsoorden die ze eerder hadden verkozen, zoals Frankrijk of de Tsjechoslowaakse Republiek, door de Duitser werden bezet. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was het lot bezegeld van de meeste joden en mensen van joodse afkomst die in Oostenrijk waren gebleven, net als dat van de Oostenrijkse joden die in de bezette gebieden in Duitse handen vielen.
Duizenden joden werden vermoord in de vernietigingskampen van de holocaust*.
Naar schatting 130.00 joden in Oostenrijk wisten aan de nazi-vervolging en de genocide te ontsnappen. Ongeveer 65.000 Oostenrijkse joden slaagden daar niet in. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog waren er nog ongeveer 11.00 joden in Oostenrijk.
Tegenwoordig (1998) telt de officiele joodse religieuze gemeenschap in Wenen ongeveer 6500 leden, en er zijn wellicht nog een 600 joden die niet bij deze gemeenschap zijn aangesloten.
*Holocaust: benaming v/d vernietiging van het Europese jodendom door de nazi’s
Wat is er qua antisemitisme in Oostenrijk nog gebeurd na 1945. Zijn er heden nog vormen in Oostenrijk van antisemitisme?
Qua politiek is er nog heel wat gebeurd…
Na de Duitse capitulatie in 1945 werd Oostenrijk door Sovjet-Russische, Amerikaanse, Britse en Franse troepen bezet; Wenen werd in vijf sectoren verdeeld (één voor elk van de bezetters, één gemeenschappelijke). In sept. 1945 werd een geallieerde Raad voor Oostenrijk ingesteld. De Oostenrijkers kregen een eigen regering, die, behalve met betrekking tot bezettingsaangelegenheden, alle normale bevoegdheden uitoefende. Na de verkiezingen van 25 nov. 1945 werd een katholiek-socialistische coalitieregering gevormd, waarin ook een communist zitting kreeg. Verschillende door de westelijke geallieerden aan het eind van de jaren veertig ondernomen pogingen tot een vredesverdrag en beëindiging van de bezetting te komen, bleven nog steken op de weigerachtige houding van de Sovjet-Unie. Na de verkiezingen van 1953 werd de katholiek Raab bondskanselier. Na de val van Sovjet-premier Malenkov bleek dat de Sovjet-Unie bereid was ten aanzien van het vredesverdrag een andere koers in te slaan.
Op 15 april 1955 kwamen Oostenrijk en de Sovjet-Unie overeen dat de bezettingstroepen voor het einde van dat jaar uit Oostenrijk zouden worden teruggetrokken en dat Oostenrijk een neutrale buitenlandse politiek zou gaan voeren tussen de grote machtsblokken. Op 15 mei 1955 tekenden de ministers van Buitenlandse Zaken van de Grote Vier te Wenen het vredesverdrag met Oostenrijk, het zgn. Staatsverdrag.
Na de verkiezingen van april 1970, waarin de Volkspartij een nederlaag leed, werd deze regering vervangen door een socialistische minderheidsregering onder leiding van Bruno Kreisky. Oostenrijk was onder zijn leiding intern stabiel, wat hem in toenemende mate populair maakte. Aan die populariteit werd nauwelijks afbreuk gedaan door een ernstige politieke nederlaag: in nov. 1978 werd bij referendum het in gebruik nemen van de kerncentrale bij Zwentendorf verworpen. Daarna werd het gebruik van kernenergie wettelijk onmogelijk gemaakt.
Kreisky trad af en de SPÖ onder leiding van F. Sinowatz vormde een coalitie met de rechtse FPÖ.
In de presidentsverkiezingen van 1986 won de ÖVP-kandidaat Kurt Waldheim, zij het met moeite, van de socialistische mededinger Sinowatz. Deze trachtte door een onthullingscampagne de verkiezing van Waldheim te verhinderen; hij slaagde er weliswaar in de vroegere secretaris-generaal van de Verenigde Naties wegens zijn verzwegen oorlogsverleden internationaal onmogelijk te maken, maar leed in Oostenrijk zelf een gevoelig prestigeverlies.
In de vervroegde verkiezingen van nov. 1986 leden de beide grootste partijen, de socialisten en de christendemocraten, een nederlaag, terwijl de rechtse liberalen, onder de jonge en dynamische leider Jörg Haider en de Groenen zetelwinst boekten. Sinowatz werd als kanselier door partijgenoot Vranitzky afgelost. Deze vormde een coalitieregering met de ÖVP, waarvan de voornaamste zorg was een in discrediet geraakte president zo mogelijk buiten schot te houden en Oostenrijk in het veranderende Midden-Europa een sterkere positie te verzekeren. In het voorjaar van 1990 ging Oostenrijk deel uitmaken van een ‘pentagulaire entente’, samen met Italië, Tsjechoslowakije, Hongarije en het toenmalige Joegoslavië.
Naar aanleiding van rechts-extremistische uitspraken van de liberale leider Jörg Haider besloot de Liberale Internationale in 1993 de FPÖ te royeren. Bij referendum koos tweederde van de Oostenrijkers in juni 1994 voor aansluiting bij de Europese Unie en kwam met de toetreding van Oostenrijk, begin 1995, een eind aan de, het land na de Tweede Wereldoorlog opgelegde, neutraliteit.
De parlementsverkiezingen van okt. 1995 betekenden een zware nederlaag voor de beide regeringspartijen, de socialistische SPÖ en de conservatieve ÖVP.
In april 1998 werd president Thomas Klestil herkozen voor een tweede termijn. De presidentsverkiezingen werden beschouwd als een aanloop naar de parlementsverkiezingen in 1999, wanneer de christelijk-conservatieven en de regerende socialisten zich moeten meten met de populistische FPÖ. Klestil kreeg brede steun door te verklaren dat de FPÖ, die door de gevestigde partijen niet als serieuze coalitiepartner gezien werd, regeringsverantwoordelijkheid zou kunnen dragen. Binnen de FPÖ zelf kwamen steeds meer schandalen aan het licht. Begin mei nam FPÖ-parlementariër en belastingspecialist Peter Rosenstingl de wijk naar Brazilië; hij bleek voor ongeveer $ 15 miljoen verkiezingsgeld verduisterd te hebben. Drie andere FPÖ-parlementariërs traden af. De populariteit van de partij zakte tijdelijk in.
Na eerdere overwinningen van de FPÖ in de deelstaatverkiezingen in Vorarlberg en Karinthië, waar partijleider Jörg Haider premier werd, werd de FPÖ de grote winnaar van de federale parlementsverkiezingen van 3 oktober 1999. Met een mix van uiteenlopende sociale initiatieven, wantrouwen tegen Europa en een hetze tegen buitenlanders ging de FPÖ de verkiezingen in. Met name partijleider Haider deed bij verschillende gelegenheden omstreden uitspraken. Zo had hij bijv. lovende woorden voor Hitlers werkgelegenheidspolitiek.
De socialist Klima (SPÖ) wilde een coalitie vormen, maar niet met de FPÖ. Voortzetting van de 'rood-zwarte' coalitie met de ÖVP (sinds 1986) leek uitgesloten, omdat die partij bij verlies ten opzichte van de FPÖ geen regeringsverantwoordelijkheid wenste te nemen.
President Klestil eiste van Schüssel en Haider dat zij een ‘verklaring van Europese waarden’ tekenden vóór hun regering aantrad, een stap die algemeen gezien werd als een concessie aan de internationale gemeenschap. De verklaring behelst een afkeuring van de Oostenrijkse collaboratie met de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog en de belofte de rechten van etnische en religieuze minderheden in Oostenrijk te verdedigen. Beide partijleiders ondertekenden het document, maar Haider bekritiseerde het als een ‘belediging voor het Oostenrijkse volk’.
De internationale gemeenschap reageerde snel op de vorming van de nieuwe regering. De 14 andere lidstaten van de EU zetten onmiddellijk hun diplomatieke betrekkingen op een lager pitje door officiële contacten op hoog niveau stop te zetten.
Een groot aantal Oostenrijkers deed mee aan demonstraties in de hoofdstad Wenen en riep de leiders op af te treden. Op 19 februari 2000 kwamen ten minste 150 000 mensen bijeen op de Heldenplatz in Wenen om tegen Haider en de coalitieregering te demonstreren.
De emancipatie van de joden in de 19de eeuw deed velen van hen deelnemen aan de ontwikkeling van wetenschap en kunst, terwijl sommigen ook een vooraanstaande plaats innamen in nationale en internationale politiek. Maar deze vooraanstaande plaats was ook de oorzaak van een nieuwe vorm van jodenhaat, nl. het maatschappelijk antisemitisme. De term antisemitisme is ontleend aan de geschriften van een beweging in Duitsland die kort na het verlenen van gelijke burgerrechten al streefde naar de afschaffing daarvan (de Antisemitische Liga onder leiding van Wilhelm Marr). De nieuwe vorm bestond vnl. hierin, dat het niet langer ging om een bestrijding van joden die nog binnen het joodse godsdienstige verband stonden, maar van al degenen die door afstamming tot het joodse volk konden worden gerekend. Ten gevolge van de vervolgingen van de joden in Oost-Europa (pogroms) emigreerden velen naar Noord-Amerika, terwijl anderen, daarbij geholpen door joodse filantropen, een nieuw leven in Argentinië trachtten te beginnen.
Na de Eerste Wereldoorlog consolideerde de joodse gemeenschap zich voornamelijk in de Verenigde Staten, Palestina en Oost-Europa, m.n. in Polen. Het revanchistisch streven in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog leidde tot de Nationaal-Socialistische Beweging, die van de aanvang af streefde naar uitstoting van de joden uit het maatschappelijk verkeer. Het aan de macht komen van deze beweging, onder Adolf Hitler in 1933, leidde tot vervolging op grote schaal. De Neurenberger wetten van 15 sept. 1935 beoogden de doeleinden van de beweging te verwezenlijken. Vele joden zochten een heenkomen naar het buitenland; steeds meer landen sloten echter hun grenzen voor joodse vluchtelingen. Zo kondigde Engeland, dat na de Eerste Wereldoorlog van de Volkenbond het mandaatsbestuur over Palestina had gekregen, het Witboek af (1939), waarin de joodse immigratie naar Palestina grote beperkingen werd opgelegd. Meteen bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in sept. 1939 door de inval van Duitsland in Polen werd aldaar begonnen met de systematische liquidatie van de joden. Overal waar de Duitse bezetting kwam werd ten slotte het Wannsee-project (zie Endlösung en Wannsee Conferentie) ten uitvoer gebracht en zo werden in totaal ca. zes miljoen joden vermoord.
Toen de Tweede Wereldoorlog ten einde was en de joodse bevolking van Europa buiten de Sovjet-Unie bijna geheel was verdwenen, realiseerde men zich het falen van de niet-joodse wereld ten aanzien van de joden in en voor de Tweede Wereldoorlog en ondersteunden regeringen van vele landen het streven van de joden in Palestina en van velen daarbuiten om te komen tot oprichting van een eigen joodse staat. De aanbeveling tot oprichting van een joodse en een Arabische staat in Palestina werd op 29 nov. 1947 door de Verenigde Naties aangenomen (VN-delingsplan, neergelegd in resolutie 181). Op 14 mei 1948 riep David Ben-Goerion de staat Israël uit. De daaropvolgende Onafhankelijkheidsoorlog bepaalde de grenzen van Israël tot 1967. Deze werden, behalve door de Arabische landen, internationaal erkend. In de Zesdaagse Oorlog van 1967, toen Israël door de Arabische landen dreigde te worden aangevallen, veroverde het de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever, de Sinaïwoestijn, de Golanhoogte en Oost-Jeruzalem. De toenmalige Israëlische regering annexeerde Oost-Jeruzalem; de Sinaïwoestijn werd bij het vredesverdrag van 1979 met Egypte aan dit land teruggegeven. De overige gebieden staan sindsdien bekend als de 'bezette gebieden', hoewel sommige groeperingen in Israël de voorkeur geven aan de benaming 'bevrijde gebieden'. Het in bezit houden van deze gebieden bemoeilijkt de oplossing van het sinds 1948 bestaande Palestijnse vraagstuk. Ook het sluiten van vredesverdragen met de overige Arabische landen wordt onder meer hierdoor bemoeilijkt.
Er kwam enige verandering in de situatie als gevolg van de vooral onder druk van de Verenigde Staten tot stand gekomen akkoorden in 1993 en 1994 die voorzien in Palestijns zelfbestuur (zie verder Israël en Palestijnse Nationale Autoriteit).
De uitroeiing van een zeer groot deel van de Europese joden door het nazi-regime, de stichting van de staat Israël en de naoorlogse vervolgingen in een aantal Oost-Europese en Arabische landen hebben zowel de geografische verspreiding van de joden als hun culturele oriëntatie drastisch veranderd. De twee belangrijkste centra zijn nu, zowel numeriek als cultureel, Israël en de Verenigde Staten. Numeriek zijn de joden in Rusland de daarop in belangrijkheid volgende groep. Hun geschiedenis werd tot aan de ineenstorting van het communisme gekenmerkt door repressie. Vrije godsdienstoefening, joods onderwijs of contacten met joden buiten de Sovjet-Unie waren vrijwel onmogelijk, waardoor zij over het algemeen in sterke mate assimileerden. Toch waren er ook groepen die hun joodse identiteit handhaafden of zelfs versterkten door middel van illegale bijeenkomsten en lessen. Naast een antisemitische politiek voerde de Sovjetregering ook een uiterst antizionistische politiek, met name na de verbreking van de diplomatieke betrekkingen met Israël in 1967. Emigratie naar Israël was de eerste jaren nadien vrijwel uitgesloten; na 1971 konden in bepaalde gevallen joden die familie in Israël hadden naar dit land emigreren. Aldus verlieten van de ca. drie miljoen joden ongeveer 300 000 hun geboorteland, waarvan een deel zich elders vestigde, vooral in de Verenigde Staten en Canada. De omstandigheden van hen wier verzoek om een uitreisvergunning werd afgewezen waren vaak onleefbaar; velen verloren hun baan en hun kinderen werd vervolgstudie onmogelijk gemaakt. Voor deze refuseniks voerden in het Westen vele solidariteitscomités jarenlang acties. Vanaf 1989 nam de emigratie van Russische joden een hoge vlucht (in 1990 alleen al 200 000 personen). De toegenomen uitreismogelijkheden waren toe te schrijven aan het hervormingsbeleid van Gorbatsjov, die in 1985 partijleider werd. Ook het joodse leven in Rusland zelf kreeg een nieuwe impuls: onderwijs werd weer mogelijk en er werd een overkoepelende Raad van Joodse Gemeenten opgericht. Tegelijkertijd namen echter ook de uitingen van antisemitisme weer toe, bijv. in de extreem-rechtse antisemitische beweging Pamjat. Ook in andere Oost-Europese landen profiteerden de joden van het hervormingsbeleid, hetzij door verruiming van de emigratiemogelijkheden, hetzij door herstel van joods leven.
In de Arabische landen is het aantal joden sinds 1948 zeer drastisch afgenomen, en in de meeste (vooral Syrië en Irak) is de positie van de zeer kleine groep overgebleven joden uiterst precair. Na de stichting van de staat Israël emigreerde de overgrote meerderheid naar Israël. De twee grootste joodse gemeenschappen in Europa zijn die van Groot-Brittannië en Frankrijk. In Latijns-Amerika zijn verreweg de grootste joodse gemeenschappen die van Argentinië en Brazilië.
Bronnen
Boek: Titel: Diagnose van racisme en antisemitisme in Europa
Auteur: dr. Hans Jansen
Boek: Titel: Wat is antisemitisme?
Auteurs: D. van Arkel,
J.C.M Leijten,
C.W. Mönnich,
R.W. Munk (redactie),
P.L.H. Scheepers,
A.J.M Hagendoorn
Boek: Titel: Antisemitisme, Een geschiedenis in beeld
Auteur: Anne Frank Stichting
Boek: Titel: Oostenrijkers en het oorlogsverleden
Auteur: Anne Gevers
Boek: Titel: Wenen en de Joden
Auteur: Steven Beller
Encarta Encyclopedie Winkler Prins editie 2001
Internet site: www.geschiedenis.net
Internet site: www.geschiedenis.pagina.nl
Internet site: http://www.adl.org/frames/front_haider.html
Internet site: www.kleyenburg.nl/tweede.htm#2.%20Hitler%20(Adolf%20Hitler).
Internet site: www.doew.at/thema/thema_alt/justiz/kriegsverbr/kriegsverbrechen.html#oesterreich
Internet site: http://www.historyplace.com/worldwar2/holocaust/timeline.html
Internet site: http://www.ushmm.org/holocaust/
REACTIES
1 seconde geleden