Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Achterhuis-onderduikers en concentratiekampen

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 7587 woorden
  • 25 januari 2002
  • 273 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
273 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Voorrwoord Dat het verblijf in concentratiekampen heeft gezorgd voor de dood van zeven van de acht onderduikers uit het Achterhuis, is duidelijk. Otto Frank is als enige van de onderduikers teruggekeerd uit de concentratiekampen. Voor dit Profielwerkstuk ga ik onderzoeken of het voor de overlevings-kansen heeft uitgemaakt in welk concentratiekamp men zat. Waarom heeft Otto Frank de oorlog overleeft, en de anderen niet? Is dat afhankelijk van de concentratiekampen waarin de onderduikers hebben gezeten? Aan de hand van deelvragen, die in de inhoudsopgave en boven de verschillende hoofdstukken staan, wil ik de volgende hoofdvraag oplossen: In hoeverre hebben de concentratiekampen waarin Anne Frank en de andere onderduikers hebben gezeten, te maken gehad met hun overlevingskansen? Hoe verliep de jodenvervolging? Rond 1930 gaat het slecht in Duitsland. Er is veel armoede en werkloosheid. De meeste Duitsers zijn erg ontevreden en veel sluiten zich aan bij de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP). Die partij is in 1920 opgericht en wordt geleid door Adolf Hitler. Adolf Hitler belooft het Duitse volk een prachtige toekomst. Hij zegt dat de Duitsers een soort supermensen zijn. Volgens hem zijn echte Duitsers, arische mensen, de beste, sterkste en slimste mensen ter wereld. Hij vindt daarom ook dat het Duitse volk het recht heeft andere volken te overheersen en tot slaaf te maken. Veel Duitsers vinden het wel een prettig idee dat ze een beter soort mensen zouden zijn dan alle andere mensen. En er is nog iets waarom ze wel iets in de ideeën van Hitler zien: hij kan de armoede en werkloosheid in Duitsland “verklaren”. Volgens hem is het namelijk de schuld van de joden. Hij zegt dat ze slecht, gemeen en oneerlijk zijn. Er zijn zoveel mensen die op Hitler stemmen dat de NSDAP de grootste partij van Duitsland wordt. In 1933 wordt Hitler regeringsleider in Duitsland. Dan wordt de echte bedoeling van de nazi’s pas duidelijk. Ze vernietigen de democratie en verbieden alle partijen behalve de NSDAP. Niemand mag hen tegenspreken, wie dat wel doet wordt vermoord of belandt in de gevangenis. De meeste Duitsers bewonderen Hitler. Ze zijn bereid om blindelings te geloven wat hij zegt en zonder meer te doen wat hij van hen vraagt. Natuurlijk zijn er ook mensen die het niet met hem eens zijn, maar vaak houden zij uit angst hun mond. Ze zijn bang hun baan te verliezen of om in de gevangenis terecht te komen. Op allerlei manieren probeert Hitler de haat tegen joden aan te wakkeren, via bijvoorbeeld de radio, de kranten en de film. Voor joden wordt het leven steeds moeilijker. Er zijn steeds meer joden die hun baan kwijt raken, boeken van Duits-joodse schrijvers worden verboden en op straat verbrand en joodse muzikanten mogen niet meer optreden. In de nacht van 9 op 10 november 1938 worden in heel Duitsland joodse gebouwen vernield. Duitsers vernielen synagogen en joodse winkels. Ze worden in brand gestoken en de ruiten worden ingegooid. Deze nacht wordt de “Kristallnacht” genoemd, vanwege het feit dat er zoveel ruiten sneuvelen. In de dagen erna worden ongeveer 30.000 joodse jongens en mannen opgepakt en naar concentratiekampen gebracht.
Vernielingen na de Kristallnacht Sinds Hitler aan de macht is, voelen veel joden voelen zich niet meer veilig in Duitsland en proberen te vluchten. Er zijn ook mensen die denken dat het allemaal wel mee zal vallen en die de ontwikkelingen willen afwachten. Maar de nazi’s gaan door en er komen steeds meer wetten die joden het leven onmogelijk maken: stapje voor stapje wordt hun werk, geld en vrijheid ontnomen. Het wordt de duizenden joden die zich onveilig voelen met de dag lastiger gemaakt om te vluchten. Er is veel geld nodig voor de reis. Het land van bestemming eist meestal dat joden die dat land in willen, al werk of veel geld hebben. Veel joden voldoen niet aan die eis. Er zijn landen die denken dat de verhalen over de vervolgingen en concentratiekampen maar overdreven zijn en sommige landen laten daarom geen enkele vluchteling meer toe. Toch lukt het nog veel joden om wel te vluchten. Rond 1933 wonen er zo’n 600.000 joden in Duitsland, in 1939 is dat nog maar de helft. De joden vluchten vaak naar landen als Amerika, Zwitserland en ook naar Nederland. Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen en dan zijn de joden ook in Nederland niet veilig meer. Net als in Duitsland maken de nazi’s de joden het leven onmogelijk. Dat begint geleidelijk aan. Zo moeten de joden zich eind 1940 laten registreren. De Duitsers willen precies weten hoeveel joden er in Nederland zijn en waar ze wonen. Langzamerhand verschijnen er bordjes op winkels en cafés waarop ‘Joden niet gewenst’ staat. De bordjes zijn nog maar het begin van een heleboel anti-joodse maatregelen. Er volgen vele verboden. Zo mag je als jood niet meer naar de bioscoop of naar het zwembad. Er komen aparte winkels voor joden en voor niet-joden. Joodse kinderen moeten naar aparte scholen en men mag ook niet meer naar de Openbare Bibliotheek. De volgende anti-joodse maatregel is dat joden vanaf 2 mei 1942 een gele Davidsster op hun kleding moeten dragen. Er staat een J op en de ster moet in het openbaar altijd zichtbaar zijn, zodat goed te zien is wie een jood is en wie niet. Zelfs als ze binnen voor het raam staan, moet de ster te zien zijn. Vanaf 30 juni 1942 mogen joden ook niet meer met de tram en de bus reizen. Daarnaast moeten ze hun fietsen inleveren en mogen ze niet zomaar meer de straat op. Het is voor niet-joodse mensen ook verboden bij joden thuis te komen. Inmiddels worden joden ook opgeroepen om te gaan werken in kampen. Er zijn nog maar weinig joden die vermoeden dat ze rechtstreeks de dood in worden gestuurd. Natuurlijk zijn er joden die zich niet hebben gemeld. De Duitsers houden onder die joden razzia’s. Ze sluiten straten af en kammen wijken uit om zoveel mogelijk joden tegelijk op te pakken. De joden die ze bij die razzia’s oppakken, worden naar het doorgangskamp Westerbork gebracht. In 1943 zijn bijna alle joden in Nederland door het Duitse leger opgepakt. Wekelijks vertrekt er vanuit Westerbork een goederentrein met ongeveer duizend mensen naar de concentratiekampen in Polen. De gevangenen weten niet dat ze naar de vernietigingskampen worden gebracht, waar de dood hen te wachten staat. Als de Duitsers de oorlog dreigen te verliezen, proberen ze elk spoor van de vernietigingskampen uit te wissen. De uitgeputte gevangenen worden meegevoerd naar Duitsland. Degenen die te ziek zijn om mee te gaan, worden doodgeschoten. Van de elf miljoen joden die voor de oorlog in Europa wonen, zijn er na de oorlog nog ongeveer vijf miljoen in leven. Van de 140.000 joden die in Nederland wonen, zijn meer dan 100.000 door de nazi’s vermoord. Hoe ging het eraan toe in de concentratiekampen? De kampen liggen verspreid in Europa; in bijlage 1 is de ligging aangegeven op een kaartje. Auschwitz-Birkenau
In april 1940 besluit de Reichsführer SS en hoofd van de Duitse politie, Heinrich Himmler, in het zuiden van Polen een concentratiekamp in te richten in oude kazernes vlak bij het stadje Oswiecim, door de Duitsers Auschwitz genoemd. Het kamp wordt ingericht om Poolse tegenstanders van de nazi’s gevangen te zetten en in juni 1941 komt het eerste transport met politieke gevangenen aan. Later komen ook andere nationaliteiten, politieke tegenstanders van de nazi’s, opgepakte verzetsmensen, mensen met verschillende religies en krijgsgevangenen in Auschwitz te zitten. Ze sterven door uitputting, honger, besmettelijke ziektes, te zwaar werk of worden direct na aankomst doodgeschoten. Vanaf 1942 groeit Auschwitz uit tot het grootste vernietigingskamp voor joden uit heel Europa. Het basiskamp is Auschwitz I. Dit kamp bestaat uit het oorspronkelijke, aangepaste en vergrote kazernecomplex. Er moeten 20.000 gevangenen in ondergebracht kunnen worden. Ook de kampleiding is er gehuisvest. In de eerste plaats is het een kamp voor politieke gevangenen en criminelen, net zoals de kampen die al sinds 1933 in Duitsland bestaan. Vanaf september 1941 worden er ook Russische krijgsgevangen in ondergebracht en tenslotte grote aantallen joden. In het kamp worden ook medische experimenten op mensen uitgevoerd, alsof ze proefdieren zijn. In de zomer van 1941 krijgt de kampcommandant, Rudolf Höss, het bevel de massamoord op de joden technisch mogelijk te maken. In september 1941 wordt in Auschwitz geëxperimenteerd met het gifgas Zyklon B. Zeshonderd krijgsgevangenen uit de Sovjet Unie en 250 zieke gevangenen worden ermee vermoord. Eén van de ruimtes van het crematorium wordt omgebouwd tot gaskamer. Daar worden in 1941 en 1942 Russische krijgsgevangenen en joden uit de Poolse getto’s vergast. In 1941 wordt het basiskamp uitgebreid met de bouw van Auschwitz II, ofwel Birkenau, op ongeveer drie kilometer afstand van Auschwitz I. Birkenau bestaat uit een grote vlakte, ongeveer 175 hectare, met honderden barakken en een spoorlijn in het midden. Bij de bouw ervan komen duizenden gevangenen om het leven. Het terrein wordt omgeven door diepe sloten, hoge prikkeldraad-versperringen die onder stroom staan en overal zijn wachttorens. Hier worden na de ‘selectie’ honderdduizenden joden vergast; gepland en goed georganiseerd als in een efficiënt werkende fabriek. Doden worden in massagraven begraven. Door de bouw van vier grote gaskamers en crematoria in 1943 wordt de productie van de dood gigantisch opgevoerd. Vanaf mei 1944 vinden alleen al meer dan 400.000 Hongaarse joden door vergassing de dood; de crematoria kunnen het niet verwerken. Uit alle hoeken van Europa vertrekken vanaf 1942 treinen vol mensen naar dit kamp. Na aankomst vindt op het perron de selectie plaats. Veel kinderen, ouderen, zwangere vrouwen en zieken worden met één handgebaar van SS-ers naar de rij gedirigeerd die rechtstreeks naar de gaskamer gaat. Anderen, geselecteerd om te werken, leefden in de meest erbarmelijke omstandigheden. Honger, kou, eindeloze appèls, mishandelingen, executies of tenslotte toch de gaskamer. Auschwitz III is het werkkamp Monowitz. Het wordt op 7 km van het basiskamp gebouwd. Daar staat een fabriek van het Duitse chemieconcern IG-Farben, in 1941 gebouwd door gevangenen uit Auschwitz, bestemd voor de productie van synthetisch rubber. Vanaf de tweede helft van 1942 worden kampgevangenen meer en meer ingezet in de bewapeningsindustrie. In de omgeving van Auschwitz wordt een netwerk van nevenkampen opgericht, waar uiteenlopende werkzaamheden worden verricht. Tussen 1942 en 1944 verrijzen circa 40 kampen en kampjes. De meestal ondervoede gevangenen moeten vuil, zwaar en soms gevaarlijk werk doen in de landbouw, de industrie en de bouw. De voor arbeid uitgekozen mannen en vrouwen worden geregistreerd door een in de arm getatoeëerd nummer. Hun kleding wordt afgenomen en in ruil daarvoor krijgen de gevangenen dunne, gestreepte kamppakken. In het barre Poolse klimaat bezwijken velen onder de wreedheden, de zware arbeid en besmettelijke ziektes. Op 2 november 1944 geeft de Reichsführer-SS, Heinrich Himmler, dat de vergassingen moeten worden stopgezet: de sporen van de massamoord moeten worden uitgewist. Toch worden op 3 november nog vele honderden mensen (alleen het aantal mannen is bekend: 481) van een transport uit Tsjechoslowakije vergast. Het moorden gaat voort, al is het vaak met andere middelen en op minder grote schaal. Op 25 november wordt begonnen met het afbreken van de crematoria en een dag later beveelt Himmler de vernietiging van alle gaskamers. Volgens de Hefte von Auschwitz vindt op 28 november de laatste vergassing plaats. De komst van het Russische Rode Leger halverwege januari 1945 verrast de kampleiding die besluit tot ontruiming van Auschwitz-Birkenau. Elke gevangene die nog in staat is te lopen, meer dan 60.000, moet mee naar Duitsland. De overigen, zieken en stervenden, worden aan hun lot overgelaten. Wekenlang moeten de gevangenen lopen. Duizenden sterven tijdens deze ‘dodenmars’ van uitputting, honger en kou. Wie niet verder kan wordt vaak doodgeschoten. De overlevenden worden uiteindelijk in vaak open treinwagons naar andere, overvolle kampen in Duitsland gebracht. Van de ongeveer 8000 doodzieke en uitgeputte achterblijvers in Auschwitz wordt de meerderheid bevrijd als op 27 januari 1945 de Russen het kamp bereiken. Een exact aantal dodelijke slachtoffers van Auschwitz-Birkenau is moeilijk vast te stellen omdat een onbekend aantal joden zonder enige vorm van registratie direct na aankomst is vergast. De nazi’s hebben vanaf de zomer 1944 bewust veel van de minutieus bijgehouden administratie vernietigd. Schattingen over cijfers lopen sterk uiteen. In recente publicaties wordt het aantal op ongeveer anderhalf miljoen geschat, waarvan het merendeel joden. Ongeveer 21.000 zigeuners zijn vermoord. In Auswitz-Birkenau zijn bijna 40.000 Nederlandse joden direct na aankomst vergast. Bergen-Belsen Bergen-Belsen is een van de “betere” concentratiekampen van het Derde Rijk. Het wordt in 1940 door de Wehrmacht opgericht. Het moet een krijgsgevangenenkamp worden voor 600 Franse en Belgische soldaten. In juli 1941 komen er ook ongeveer 20.000 soldaten uit de Sovjetunie die niet meteen in barakken kunnen slapen, maar eerst buiten moeten overnachten. Als het voorjaar weer aanbreekt, zullen er ruim 14.000 van hen overleden zijn door honger, kou en ziektes. In april 1943 wordt een deel van Bergen-Belsen door de SS ingericht als verblijfskamp voor Joden, die uitgewisseld moeten worden tegen Duitsers die zich buiten het machtsgebied van de nazi’s bevinden. Er verblijven ook joden die de Duitse belangen in “het buitenland” op een andere manier moeten kunnen dienen. Naast Aufenthaltslager (een verblijfskamp) krijgt het kamp ook de titel Austauschlager (een uitwisselingskamp). De naam “Bergen-Belsen” krijgt daardoor bij veel Joden een gunstige klank: vooral de joden die in Westerbork verblijven voelen zich bevoorrecht wanneer zij erin slagen niet te worden gedeporteerd naar Auschwitz en in aanmerking te komen voor een transport naar Bergen-Belsen. Wie weet ligt er dan namelijk een uitwisseling naar Palestina in het verschiet. Het kamp is gelegen op een kaal, dor gedeelte van de Lüneburgerheide. De Nederlandse jurist Abel Herzberg, die begin 1944 vanuit Westerbork naar Bergen-Belsen werd vervoerd, vertelt: “De grond in het kamp is dor, in de winter modder of ijs, in de zomer zand en stof en kiezel. Er wentelt geen worm doorheen, er fladdert geen vlinder, er vliegt geen libel. Geen mus komt er een zaadje zoeken, geen vogel valt het in ergens neer te strijken op een paal of een plank en er “piep” te zeggen.” Toch is Bergen-Belsen een relatief goed kamp, ook al wordt er snel honger geleden. Er wordt relatief weinig mishandeld en niet gemoord. De meeste barakken zijn slecht gebouwd, de wind waait er doorheen, daken lekken zodat bedden vaak onbruikbaar zijn en er plassen water op de vloer staan. Ondanks dat alles is er niet de dagelijkse dreiging van de dood. En de mensen kunnen zich vastklampen aan de hoop op een eventuele uitwisseling, waaraan de toestemming tot uitreis naar Palestina is verbonden. In januari 1945 is het kamp niet meer bestemd voor krijgsgevangenen en alleen nog maar voor joden. In die maand komen er ook tienduizenden gevangenen van andere kampen naar Bergen-Belsen, zij worden geëvacueerd. Het kamp is overvol en tegen die tijd beginnen ook de massa-sterftes. Begin april 1945 worden een paar duizend joden op gedeporteerd naar Theresienstadt. Op 15 april wordt Bergen-Belsen door de Britse Troepen bevrijdt. In totaal hebben in het kamp 125.000 Joden gezeten, van wie er toch nog zo’n 50.000 om zijn gekomen. De overgrote meerderheid van hen sterft in de laatste maanden vóór en in de eerste weken na de bevrijding. Van de 3.750 Nederlanders, die in Bergen-Belsen terecht komen, laten 1.700 het leven. Er zijn ook nog eens zo’n 20.000 krijgsgevangenen gestorven. In bijlage 2 zijn foto’s opgenomen van het herdenkingsmonument in Bergen-Belsen dat direct na de Tweede Wereldoorlog is opgericht. Mauthausen In augustus 1938, vijf maanden nadat de Duitsers Oostenrijk binnenvielen, begint men met de bouw van het concentratiekamp Mauthausen. Mauthausen is een stadje aan de Donau, ongeveer twintig kilometer van Linz, de tweede stad van Oostenrijk. Daar, en in het nabijgelegen Gusen, zijn steengroeven die grote voorraden graniet bevatten. Door in Mauthausen een concentratiekamp op te richten, kan dus op een goedkope manier worden voorzien in arbeidskrachten. Op 8 augustus 1938 komen de eerste gevangenen aan. Driehonderd mannen worden uit het concentratiekamp Dachau overgebracht naar Mauthausen om mee te helpen bij de bouw van het kamp. Het blijft niet bij Mauthausen en het nevenkamp Gusen. In totaal krijgt Mauthausen negenenveertig nevenkampen. Ze liggen over heel Oostenrijk verspreid en veel Duitse bedrijven hebben vestigingen in deze nevenkampen, waar de gevangenen worden afgebeuld in de oorlogsindustrie. De concentratiekampen waren officieel in drie categorieën ingedeeld. Mauthausen en Gusen behoorden tot de zwaarste categorie, bedoeld voor “streng gestraften, onverbeterlijken en ook crimineel meerdere malen veroordeelden en a-socialen, d.w.z. gevangenen die nauwelijks meer kunnen worden opgevoed. Tot die onverbeterlijken en a-socialen behoorden in de ogen van de SS onder andere politiek andersdenkenden, joden, zigeuners en jehova’s getuigen. De indeling van Mauthausen in de zwaarste categorie betekent voor de gevangenen dat, naast de ondraaglijke zwaarte van het werk, mishandeling, marteling en moord hun dagelijks lot zijn. Het doel van kamp Mauthausen is: “dwangarbeid gevolgd door vernietiging”. Wanneer de gevangenen niet meer tot werken in staat zijn, worden ze vermoord, als zij al niet tijdens het werk in de steengroeve zijn bezweken onder de last van de zware brokken graniet die via een 186 treden hoge trap naar boven moeten worden gezeuld. Al vroeg in de oorlog, in 1941, krijgt de naam “Mauthausen” in Nederland een nare klank, als de slachtoffers van vier razzia’s op joodse mannen daar naartoe worden weggevoerd en binnen korte tijd om het leven komen. Het begint met twee razzia’s in Amsterdam: de eerste op 22 en 23 februari en de tweede op 11 juni 1941. Het zijn vooral jonge mannen die bij deze razzia’s worden opgepakt. Een deel daarvan (ongeveer 390 mensen) gaat naar Buchenwald, waar in drie maanden tijd zevenenveertig overlijden. De anderen worden op transport gesteld naar Mauthausen. De bij de razzia van juni opgepakte mannen gaan van Schoorl rechtstreeks naar Mauthausen. De dodentrap in Mauthausen met 186 treden Op 14 september wordt een razzia gehouden in Enschede en omgeving en op 8 en 9 oktober één in Gelderland. De 173 slachtoffers van deze razzia’s worden ook naar Mauthausen gedeporteerd en al snel ontvangt ook hun familie overlijdensberichten. Aan het eind van 1941 zijn in Mauthausen nog twaalf Nederlanders in leven; de laatste sterven begin februari 1942. In het jaar 1942 zijn het de “joodse strafgevallen” die naar Mauthausen werden gedeporteerd. Dat zijn joden die een van de vele anti-joodse maatregelen van de Duitsers hebben overtreden, of soms ook helemaal niks overtreden hebben. Meestal worden deze gevangen na hun arrestatie ingesloten in Kamp Amersfoort en vandaar op transport gezet naar Mauthausen. Zij zijn de laatsten van wie nog tijdens de oorlog overlijdensberichten Nederland bereiken. In de periode april 1944 tot februari 1945 worden meer in Mauthausen elf Nederlandse beroepsofficieren ter dood gebracht. Zij zijn gevlucht uit krijgsgevangenschap maar toch weer opgepakt. Deze misdaad is de geschiedenis ingegaan als “Aktion Kugel”. Na 1942 is vanuit Nederland niemand meer rechtstreeks naar Mauthausen gedeporteerd. Vanaf 1944 beginnen daar transporten uit andere kampen aan te komen, waar ook Nederlanders bij zijn. Dit bereikt een hoogtepunt in het begin van 1945, als bij het naderen van de Sovjettroepen kampen als Auschwitz, Sachsenhausen en Ravensbrück worden geëvacueerd en talloze gevangen op lange “dodenmarsen” in andere richtingen worden gestuurd. Tussen 1938 en 1945 zitten meer dan 200.000 mannen, vrouwen en kinderen, van tientallen nationaliteiten, in Mauthausen en de nevenkampen. Meer dan 110.000 van hen worden vermoord of sterven ten gevolge van de ontberingen die zij moeten lijden. Onder deze slachtoffers zijn meer dan 1600 Nederlanders. Westerbork

Joodse vluchtelingen zijn niet echt welkom in Nederland, omdat zij een beroep doen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Nederland laat de gevluchte joden in kampen wonen om de arbeidsmarkt te beschermen en aan de vluchtelingen te laten zien dat zij beter kunnen emigreren. Na de Kristallnacht is de Nederlandse regering bereid 7000 joden toe te laten. Men besluit bij Westerbork een centraal vluchtelingenkamp op te richten. Op 9 oktober 1939 komen de eerste 22 Duits-joodse vluchtelingen in het kamp aan. Zij worden ondergebracht in eenvoudige houten barakken en moeten mee bouwen aan de uitbreiding van het kamp. Ze ontvangen hiervoor geen loon maar zakgeld. In het kamp is een synagoge met verschillende religieuze voorwerpen (zoals een Thora-rol) die men van diverse joodse gemeenten heeft gekregen. De vluchtelingen worden ingezet bij de ontginning van het gebied rondom het kamp. Een aantal werkt op een boerderij die eigendom is van Staatsbosbeheer. Naast het werk is het voor volwassenen mogelijk cursussen te volgen die op emigratie zijn gericht. Er is nauwelijks ontspanning. Om verveling onder jongeren tegen te gaan, wordt er een jeugdgroep opgericht waarin veel aan sport en spel wordt gedaan. Tijdens de Duitse inval op 10 mei 1940 zijn er 700 vluchtelingen in het kamp aanwezig. Ze willen vluchten, via Zeeland naar Engeland. Helaas mislukt dit omdat de Duitsers de brug bij Zwolle opblazen, zodat de trein met vluchtelingen niet verder kan. De joden worden per bus naar Leeuwarden vervoerd en daar ondergebracht bij gastgezinnen. Korte tijd later worden zij teruggestuurd naar het kamp en mogen niet meer weg. Op 16 juli 1940 komt het kamp onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. De nieuwe kampcommandant, J.Schol, hanteert een stakker regime dan zijn voorganger. Hij stelt werkgroepen in die zich elke morgen en middag op appèl moeten melden. De kamporganisatie komt in handen van Duitse joden. Tot aan de Duitse overname op 1 juli 1942 komt de bezetter hier zelden. Op 20 januari 1942 wordt besloten tot uitroeiing van de joden. Voor dit doel wordt vanaf juli 1942 kamp Westerbork overgenomen door de Duitsers. Het kamp wordt een doorgangskamp, van waaruit op 15 juli 1942 de eerste joden naar Polen worden gedeporteerd; er zullen nog 92 transporten volgen, bijna elke dinsdag. Om te voorkomen dat joden kunnen vluchten, wordt een twee meter hoog hek van prikkeldraad om het kamp heen gebouwd. Er komen zeven wachttorens en door de gevangenen wordt er een vijf meter brede sloot gegraven. De buitenwacht van het kamp wordt gevormd door een SS-bewakingsbataljon en de Nederlandse marechaussee zorgt voor de bewaking in het kamp. SS-ers worden zelden in het kamp gezien. Ze zijn er wel, maar behalve de kampcommandant en zijn adjudant vertonen zij zich bijna nooit. Dit is anders dan in de meeste andere kampen; daar is de SS duidelijk aanwezig. De eerste Duitse kampcommandant is Erich Deppner die bij de kamp-bevolking bekend staat als wreed en meedogenloos. Dit leidt tot weer-stand en onrust in het kamp waardoor hij op 1 september 1942 wordt opgevolgd door Dischner. Dit brengt geen verbetering en Dischner wordt op 12 oktober opgevolgd door Albert Gemmeker die tot vlak voor de bevrijding op 12 april 1945, kampcommandant blijft. Hij gedraagt zich correct tegenover de gevangenen, maar is wel hard bij het op transport zetten. Toch zorgt hij er voor dat de deportaties zonder incidenten verlopen. Gemmeker wil dat kamp Westerbork als modelkamp bekend staat en daarom mag er gefotografeerd en gefilmd worden. Fotograaf Breslauer behoorde tot de weinige joodse kampgevangenen die het privilege hadden de villa van Gemmeker en Frau Hassel te mogen betreden. Hij maakte er ‘modelfoto’s’ die het karakter van huiselijke gemoedelijkheid uitstralen. Elisabeth Hassel is de secretaresse en minnares van Gemmeker en wordt door de kampbewoners gezien als het kwade brein achter hem. Ze steekt niet onder stoelen of banken dat ze een fanatieke nazi is. Frau Hassel heeft invloed op de samenstelling van de transportlijst en degenen die haar niet bevallen kunnen er zeker van zijn dat ze op deze lijst worden gezet. Bekend is ook dat zij een enkele maal iemand van de lijst afwist te krijgen om zo uitstel te verlenen. Ze geniet van de transporten en laat dat duidelijk blijken. Er bestaat een afstand tussen de joden die een functie hadden en de rest, anders gezegd: “de kamp-aristocratie en de rest”. Dit leidt tot felle gevechten. Men vecht voor een plaats om op deze manier transport te voorkomen en daarna vecht men voor het behoud van die plaats. Een ‘plaatsje’, oftewel een functie in het kamp, houdt in dat men voorlopig niet op transport wordt gesteld. Er is dan ook de mogelijkheid familie en vrienden voor transport te behoeden en dat betekent weer dat anderen wèl op transport moeten. Dit systeem werkt omdat de gevangenen weten dat, wanneer het niet zou werken, de SS-ers het over zullen nemen en dat zal er dan zeker harder aan toegaan. Het zijn vooral Duitse joden die de ‘leiding’ in handen hebben en dat maakt de verhouding tussen hen en de Nederlandse joden er niet beter op. De Duitse jood Kurt Schlesinger is de belangrijkste Dienstleiter en heeft een hele belangrijke stem bij het samenstellen van de transportlijn. Hij kan arrogant en bruut zijn en heeft een hekel aan Nederlandse joden vanwege de manier waarop hij ooit door hen is ontvangen. De Duitsers zijn zeer tevreden over hem. De kampcommandant leunt vrijwel volledig op zijn Oberleiter en onder het mom van: “Laat de joden het vuile werk maar doen want wij zijn toch de baas” heeft de kampleiding een rustig leventje. Het drinkwater is slecht. Het voedsel is eenzijdig maar over het algemeen goed en voldoende hoewel er ook perioden zijn dat er te weinig is. Men begint dan te stelen om aan voedsel te komen en pakjes die aankomen worden geplunderd. Bij de centrale keuken komen regelmatig mannen en vrouwen met kleine pannetjes om zo, op clandestiene wijze, een extra schepje pap te bemachtigen. De sigaret speelt een belangrijke rol: hiermee kan pap, melk en aardappelen worden gekocht. Er is onvoldoende behuizing. Enkele honderden mensen die een functie in het kamp bekleden, delen eenvoudige huisjes met elkaar. De meerderheid van de gevangenen verblijft in mannen- en vrouwenbarakken. Iedere barak moet plaats bieden aan 400 tot 500 mensen en staat daarom propvol met ledikanten, drie boven elkaar. Er zijn toiletten en een wasruimte in elke barak, maar voor zoveel mensen zijn er veel te weinig en staat er dus ’s morgens om zes uur al een rij voor de toiletten. Er is volop werk in onder andere de keuken, de ziekenbarakken, het matrassenatelier, de meubelmakerij, de wasserij, de schoonmaakploeg en bij de administratie. De wrakken van neergestorte vliegtuigen worden uit elkaar gehaald en oudere mensen houden zich bezig met het afpellen van zilverpapier. Gestraften moeten oude batterijen slopen, wat ongezond en smerig werk is. In hoeverre men de werkzaamheden wèl of niet zinvol vind, het werk is de belangrijkste drijfveer en hun hoop hier te kunnen blijven en te overleven. Tijdens de bezetting is het ziekenhuis in Westerbork één van de beste van ons land. Hiermee willen de nazi’s een goede indruk maken op joden en ze hoop geven. Het godsdienstige leven gebeurt stiekem en wordt vaak door de Duitsers gedwarsboomd. Toch blijft het joodse religieuze leven gedurende de hele kampperiode in stand en alle joodse feestdagen worden in ere gehouden. Er is ook plaats voor ‘enige ontspanning’ in de vorm van cabaret en toneel. Mensen die daaraan meedoen, worden voor een tijdje ook niet op transport gezet. Er is in kamp Westerbork een barak ingericht als crèche voor kinderen onder zes jaar. Joodse leraren geven les. Het aantal kinderen dat les volgt wisselt sterk door transporten en er vallen vaak ‘lessen uit’ omdat de leraar op transport is gesteld. In de paniekstemming rond Dolle Dinsdag verbrandt men een deel van de archieven. Gemmeker vernietigt de gehele administratie en cartotheek. NSB-ers zoeken hun toevlucht in kamp Westerbork en vluchten daarna naar Duitsland. Vanaf 8 april 1945 beginnen de Duitsers hun koffers te pakken en op 11 april wordt de plaats Westerbork bevrijd. Gemmeker en Frau Hassel vluchten weg en op 12 april 1945 om drie uur ’s middags bevrijden de Canadezen kamp Westerbork. Na de oorlog keren van de meer dan 100.000 gedeporteerde Nederlandse joden slechts ongeveer 5000 terug uit de concentratie- en vernietigingskampen. Ik heb nog niet alle concentratiekampen behandeld waar de onderduikers uit het Achterhuis hebben gezeten. Maar ik heb naar mijn mening de concentratiekampen Auschwitz-Birkenau, Bergen-Belsen, Mauthausen en Westerbork zo uitgebreid behandeld, dat ik met deze informatie mijn hoofdvraag goed kan beantwoorden. Wat is in het kort het verhaal van Anne Frank? Annelies Marie Frank wordt in 1929 geboren als dochter van Otto en Edith Frank en als zusje van Margot Betti Frank. Haar eerste jaren zijn veilig en onbezorgd. De familie Frank heeft veel vrienden, gaat veel met de familie om en kan het goed vinden met hun personeel. Margot, Anne en een buurjongetje Als de nationaal-socialistische en anti-joodse partij van Hitler in 1933 aan de macht komt in Duitsland, besluiten Otto en Edith Frank met hun kinderen naar Nederland te vluchten. Daar “vernederlandst” de familie Frank al snel. Otto zet het bedrijf Opecta op, Anne en Margot gaan naar school en Edith volgt cursussen, waaronder een cursus Nederlands. Nederland wordt in 1940 door Duitsland bezet en dan komt er een eind aan de veiligheid die Nederland biedt. Het leven van Anne, haar ouders en haar zus wordt steeds meer beperkt door anti-joodse maatregelen. Op 20 januari 1942 probeert de familie Frank toestemming te krijgen om naar Engeland te gaan, maar dat verzoek wordt afgewezen. In 1942 beginnen de deportaties naar ‘werkkampen’. In een brief aan Yad Vashem (het Holocaust Herdenkingscentrum in Israël) schrijft Otto jaren later: “Ik besefte al gauw dat het niet meer lang zou duren voordat we zouden moeten onderduiken om aan deportatie te ontkomen. Na de kwestie uitgebreid te hebben besproken met meneer Van Pels, kwamen we tot de conclusie dat het ’t beste zou zijn om in het achterhuis van ons kantoorpand, Prinsengracht 263, onder te duiken. Dat kon alleen als meneer Kleiman en meneer Kugler bereid zouden zijn de volle verantwoordelijkheid te nemen voor alles wat met onze onderduik te maken had, en als de twee secretaresses van de firma zouden meewerken. Alle vier zeiden meteen ja, hoewel ze heel goed wisten hoe gevaarlijk dat was. Op het helpen van joden stonden strenge straffen, zoals gevangenis, deportatie en zelfs executie. In de loop van de volgende maanden brachten wij de schuilplaats in gereedheid […] altijd stond een van de vier bovengenoemde personen paraat.” Zo komt het dat Anne, Otto en Edith op 6 juli 1942 ’s morgens in alle vroegte hun huis aan het Merwedeplein verlaten en in de stromende regen naar het Achterhuis lopen. Margot is al eerder samen met Miep Gies naar het onderduikadres gegaan. Dan pas vertellen Otto en Edith aan Anne dat er al maandenlang allerlei spullen vanuit hun huis zijn overgebracht naar het onderduikadres en dat ze oorspronkelijk van plan waren om op 16 juli te gaan onderduiken. Doordat Margot een oproep voor een werkkamp krijgt, gaan ze tien dagen eerder naar het Achterhuis. Op 13 juli 1942 komt ook de familie Van Pels onderduiken in het Achterhuis en op 17 november 1942 komt tandarts Fritz Pfeffer er als achtste onderduiker bij. Hij is stomverbaasd Anne en haar familie aan te treffen. Net als de buren, vrienden en kennissen van de familie Frank heeft hij al die tijd gedacht dat ze naar het buitenland waren gevlucht. Anne Frank heeft op haar dertiende verjaardag, 12 juni 1942, van haar ouders een dagboek gekregen. Daarin schrijft ze over haar familie, haar vriendinnen en school. Ze geniet van het leven en denkt liever niet na over de oorlog. Ze noemt haar dagboek ‘Kitty’ en neemt het ook mee naar de Prinsengracht. Het leven in het Achterhuis is natuurlijk heel anders dan het leven ‘buiten’ en Anne beschrijft alles dan ook uitvoerig. Naast alle narigheid die de oorlog en het onderduiken met zich mee brengen is er voor Anne ook een lichtje in de duisternis: haar ‘vriendschap’ met Peter van Pels. Ze heeft in het Achterhuis veel steun aan hem, en ook aan haar dagboek. Alle onderduikers weten van het bestaan van Annes dagboek, maar ze respecteren haar privacy en dus kan Anne al haar geheimen aan het papier toevertrouwen. In de twee jaar dat zij verborgen zit schrijft Anne in haar dagboek in het Achterhuis. Op 1 augustus schrijft zij voor de laatste keer een brief aan ‘Kitty’. De onderduikers worden namelijk op 4 augustus 1944 gearresteerd en later gedeporteerd. Anne Frank komt via de kampen Westerbork en Auschwitz in het kamp Bergen-Belsen terecht. Daar sterft zij in maart 1945. Wie waren de onderduikers? Otto Frank is geboren op 12 mei 1889 en op z’n 36e verjaardag trouwde hij met Edith. Hij leidt het bedrijf Pectacon, is rustig, bescheiden en verstandig en kan goed met mensen omgaan. In het Achterhuis is hij vaak degene die bemiddelt tussen de anderen. Edith Frank-Höllander is een rustige vrouw die niet heel erg spraakzaam is. Ze is geboren op 6 januari 1900 en heeft nogal eens meningsverschillen met haar dochter Anne. Haar contacten met andere mensen verlopen echter zonder al te veel problemen, ook in het Achterhuis. Margot Frank ziet het levenslicht op 16 februari 1926 als eerste dochter van Otto en Edith. Ze wordt door de meesten erg mooi gevonden, doet het erg goed op school en is een rustig, bescheiden en serieus persoon. Anne Frank wordt op 12 juni 1929 het zusje van Margot. Ze is erg levenslustig, heeft veel energie en kwebbelt erop los. Ze maakt snel contact met anderen en dat is iets wat ze in het Achterhuis erg mist. Vooral in het begin heeft de drukke Anne het er moeilijk mee dat ze de hele dag stil moet zitten. Hermann van Pels is geboren op 31 maart 1898 en trouwt op 5 december 1925 met Auguste. Hermann is een niet al te opvallende man die in het Achterhuis soms uit kan vallen. Het lijkt alsof hij lichtelijk onder de plak zit bij zijn vrouw. Hermann van Pels wordt in het dagboek van Anne Hermann van Daan genoemd. Auguste van Pels-Röttgen wordt op 29 september 1900 geboren en is iemand die niet erg bescheiden is en graag haar zin wil doorzetten. Dat laatste wordt erg duidelijk in het Achterhuis. Ze maakt vaak ruzie met de andere bewoners, waaronder Anne; ze vindt dat Anne ‘heropgevoed’ moet worden. Augustes naam in Annes dagboek Petronella van Daan genoemd. Peter van Pels en Fritz Pfeffer met Charlotte Kaletta
Peter van Pels is een rustige, verlegen jongen die geboren is op 8 november 1926. In Annes dagboek komt hij serieus over. In het begin vindt Anne hem nogal stil, maar later komen ze nader tot elkaar en krijgen een intieme(re) relatie. Ze noemt hem in haar dagboek Peter van Daan. Fritz Pfeffer is de laatste die bij de onderduikers in het Achterhuis komt en hij is geboren op 30 april 1889. Hij heeft een zoontje, Werner, van zijn eerste vrouw en heeft tegen de tijd dat hij in het Achterhuis komt een relatie met de niet-joodse Charlotte Kaletta. Hij is een rustig persoon die zich niet altijd in iedereen kan inleven. Zo snapt hij niet dat Anne privacy nodig heeft om in haar dagboek te schrijven. Ze noemt hem daarin Albert Dussel. Wat gebeurde er met de onderduikers nadat ze waren gearresteerd? Na de inval in het Achterhuis mogen de onderduikers nog wat kleren inpakken en dan worden ze met een vrachtauto naar het Amsterdamse hoofdkwartier van de SD gebracht. Een dag daarna belanden ze in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, waar ze vier dagen in een cel zitten. Op 8 augustus 1944 bereiken ze doorgangskamp Westerbork. De hele maand augustus blijven ze daar in de zogenaamde strafbarak. Ze zijn ‘strafgevangenen’ omdat ze zichzelf niet hadden gemeld, maar als onderduikers zijn opgepakt. Het boekje Anne Frank, Spur eines Kindes van Ernst Schnabel bevat een verklaring van een getuige, die vertelt dat Anne en Peter van Pels steeds samen waren en dat Anne er stralend uitzag en gelukkig leek. Op 3 september worden de gezinnen Frank en Van Pels en de heer Pfeffer op het laatste transport van Westerbork naar Auschwitz gezet. In de nacht van 5 op 6 september komen ze op het station van het Poolse stadje aan. Zij die daartoe ook maar enigszins in staat zijn, moeten vervolgens naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau lopen. 258 mannen en 212 vrouwen worden in het kamp toegelaten en krijgen een nummer op hun linkerarm getatoeëerd. De overige mensen uit het transport, onder hen alle kinderen onder vijftien jaar, worden nog diezelfde dag (6 september 1944) vergast. Volgens dossiers van het Nederlandse Rode Kruis behoort Hermann Van Pels ook tot die mensen, volgens Otto Frank wordt Van Pels pas een paar weken later vergast. Fritz Pfeffer is de volgende van de acht onderduikers die om het leven komt. Hij sterft op 20 december 1944 in het concentratiekamp Neuengamme. Volgens de Hefte von Auschwitz is er in de periode tussen 6 september en 20 december geen rechtstreeks transport geweest van mannelijke gevangenen van Auschwitz naar Neuengamme. Er zijn twee aannemelijke verklaringen die vertellen hoe Pfeffer in Neuengamme is gekomen. Hij zou op 29 oktober naar Sachsenhausen zijn vervoerd en vanuit dat concentratiekamp naar Neuengamme zijn getransporteerd, of hij is op 28 oktober vanuit Auschwitz naar Buchenwald getransporteerd en via dat kamp naar Neuengamme gegaan. De omstandigheden in Auschwitz zijn zeer slecht. Hoe ze in het Frauenlager zijn, blijkt uit een mededeling in de Hefte von Auschwitz: “Vom 1-27.12.1944 starben im Frauenlager 2093 weibliche Häftlinge”. Edith Frank is daar nog niet bij. Zij is het volgende slachtoffer van de acht onderduikers en overlijdt op 6 januari 1945. Mevrouw Van Pels is op 24 november 1944 met een groep van acht vrouwen van Auschwitz overgebracht naar Bergen-Belsen. Vanuit dat concentratiekamp ging zij op 6 februari 1945 naar Buchenwald en op 9 april 1945 naar Theresienstadt. Het Nederlands Rode Kruis heeft geen verdere gegevens over Auguste van Pels, maar ze is ervan overtuigd dat mevrouw Van Pels nog weer naar andere kampen moet zijn getransporteerd. Met betrekking tot haar overlijden zegt het Nederlandse Rode Kruis slechts: “tussen 9 april en 8 mei in Duitsland of Tsjechoslowakije”. Haar zoon, Peter van Pels, wordt op 16 januari 1945, als de bevrijding van Auschwitz in zicht is, door de SS-bewakers meegevoerd op een van de ‘evacuatietochten’. Die tocht heeft hij overleefd en volgens het Rode Kruis is hij op 5 mei 1945, drie dagen voor de bevrijding van kamp Mauthausen, overleden in dat Oostenrijkse concentratiekamp. Margot en Anne Frank verblijven minder dan twee maanden in Auschwitz. Vanaf eind oktober 1944 vindt een groot aantal transporten plaats uit het Frauenlager naar andere concentratiekampen. Daarvan gaan er drie, op 28 oktober en op 1 en 2 november, naar Bergen-Belsen. Uit getuigenverklaringen blijkt dat de twee zusjes met het transport van 1 november samen met 632 anderen in overvolle veewagens naar Bergen-Belsen worden vervoerd.
Bergen-Belsen bij de bevrijding Als de transporten arriveren, zijn de barakken nog niet klaar. Er zijn slechts tenten voor de vrouwen beschikbaar. In de herfstkou en natheid moeten ze, op een dun laagje stro, in de overvolle tenten slapen, waarin geen verlichting en geen toiletten aanwezig zijn. Margot en Anne komen vermoedelijk op 3 november in deze situatie terecht. De situatie wordt nog slechter als er op 7 november een zware herfststorm over de heide raast, waardoor verschillende tenten wegwaaien. Het duurt enkele weken voor de situatie zich stabiliseert, maar uiteindelijk komen alle vrouwen in het voormalige Sternlager terecht. Aan het eind van de winter slaat een tyfusepidemie toe, die tienduizenden slachtoffers maakt. Ook Margot en Anne vallen er, verzwakt en uitgeput als ze zijn, aan ten offer. Het is niet precies bekend wanneer zij precies gestorven zijn; in het kamp was geen sprake meer van enige administratie. Het Nederlandse Rode Kruis heeft geprobeerd voor alle uit Nederland afkomstige slachtoffers de overlijdensdatum vast te stellen. In veel gevallen slaagde men daar niet in en moest men zich beperken tot het vastleggen van veronderstelde of geschatte data. Zowel voor Margot als Anne komt men tot de datum 31 maart 1945. Er zijn echter aanwijzingen dat de meisjes enkele weken eerder zijn overleden, eind februari of begin maart. Een aantal gevangenen heeft na de oorlog ook verklaard dat Margot een paar dagen eerder is gestorven dan Anne. Hoe kwam Otto Frank terug uit het concentratiekamp? Otto Frank overleefde als enige van de acht onderduikers de concentratiekampen. Hij behoorde tot de in Auschwitz achtergelaten gevangenen die op 27 januari 1945 door de oprukkende Russische legers werden bevrijd. Op 25 april kwam de trein met Otto en de andere overlevenden van Auschwitz aan in de Zwarte-Zeehaven Odessa, waar het Nieuw-Zeelandse schip de ‘Monoway’ klaarlag om hen op 21 mei naar Marseille te brengen. Daar aangekomen gaven de passagiers hun naam en andere gegevens op aan ambtenaren die achter tafeltjes op de kade zaten, en daar hoorden ze met welke trein ze de volgende dag verder konden. Op de ochtend van 28 mei stapte Otto Frank in de trein naar Nederland, die in Maastricht strandde vanwege de opgeblazen bruggen. Een paar dagen nadat de trein in Maastricht arriveerde waren de noodbruggen klaar en kon de reis naar Amsterdam voortgezet worden. Op 3 juni 1945 kwam hij in aan op het Centraal Station en ging nadat hij zijn gegevens had opgegeven naar Miep en Jan Gies (bij wie hij tot 1953 woonde). Hij wist toen al wel dat Edith niet meer in leven was, maar had nog goede hoop voor zijn twee dochters en startte een zoektocht naar Margot en Anne. Otto ging weer aan het werk op de Prinsengracht, zodat hij iets om handen had. Lichamelijk ging het goed met Otto, maar in z’n hoofd ging natuurlijk erg veel om. In een brief aan zijn moeder schrijft hij: ‘Eindelijk weer contact! Hier is geen van mijn brieven (vanuit Auschwitz, EM) aangekomen en ik kan alleen maar raden wat jullie ontvangen hebben, want na juni 1944 was er nog maar een heel dun verbindingslijntje. Jullie vielen zeker om van verbazing toen je mijn telegram kreeg. Ik schrijf van kantoor. Het is alles als een vreemde droom. In de werkelijkheid heb ik mijn draai nog niet helemaal gevonden. Ik heb zelfs nauwelijks zin om te schrijven […] Ik weet niet waar Edith en de kinderen zijn, maar ik denk voortdurend aan ze […] Ik ben alleen – meer hoef ik niet te zeggen […] Ik woon bij Miep Gies. Voor het ogenblik heb ik genoeg geld, veel heb ik ook niet nodig. Ik verlang naar jullie […] Ik hoop spoedig van jullie te horen, vooral van degenen van wie we zo lang niets gehoord hebben […] Ik ben nog niet in mijn gewone doen, heb mijn evenwicht nog niet gevonden. Maar lichamelijk ben ik gezond. Otto. Er ging geen dag voorbij zonder dat Otto navraag deed bij mensen, lijsten naliep, informeerde bij het Rode Kruis en advertenties plaatste in de kranten in de hoop een spoor van zijn dochters te vinden. In juli 1945 ging Janny Brilleslijper langs bij het Rode Kruis. Ze kreeg lijsten voorgelegd en zette een kruisje bij de namen van wie zij zeker wist dat ze dood waren. Later zag Otto Frank die lijst met haar aantekeningen hij besloot haar op te zoeken om te vragen of zijn hem misschien kon vertellen wat er van zijn dochters was geworden. Daar hoorde hij het verschrikkelijke nieuws: ‘Ze zijn… ze zijn er niet meer.’ Miep had met geen woord over Annes dagboeken gesproken zolang er nog hoop was dat Anne zou terugkomen. Ze wilde het alleen aan Anne geven omdat ze gezien had hoe gevoelig het meisje had gereageerd toen Miep haar ooit had ‘verrast’ bij het schrijven. Nadat ook Miep hoorde dat Anne er niet meer was, besloot ze Otto de dagboeken te overhandigen. In 1952 verhuisde Otto naar Basel in Zwitserland, waar zijn zus met haar familie en zijn broer woonden. Hij huwde Elfriede Geiringer-Markovits, uit Wenen, die net als hij Auschwitz overleefde, en man en zoon in Mauthausen verloren had. Tot zijn dood op 19 augustus 1980 woonde Otto Frank in Birsfelden bij Basel en wijdde zich aan het dagboek van zijn dochter Anne en de verbreiding van de daarin vervatte boodschap. Elfriede Frank-Markovits overleed op 1 oktober 1998. Otto en zijn tweede vrouw Elfriede met de actrice Audrey Hepburn, die later
ambassadrice werd van de Anne Frank Educational Trust, 1957 Antwoord op de hoofdvraag Hoofdvraag: In hoeverre hebben de concentratiekampen waarin Anne Frank en de andere onderduikers hebben gezeten, te maken gehad met hun overlevingskansen? Dat het verblijf in concentratiekampen heeft gezorgd voor de dood van zeven van de acht onderduikers uit het Achterhuis, is duidelijk. Otto Frank is als enige van de onderduikers teruggekeerd uit de concentratiekampen. Voor dit Profielwerkstuk heb ik onderzocht of het voor de overlevings-kansen heeft uitgemaakt in welk concentratiekamp men zat. Waarom heeft Otto Frank de oorlog overleeft, en de anderen niet? Is dat afhankelijk van de concentratiekampen waarin de onderduikers hebben gezeten? Bergen-Belsen was een relatief “goed” kamp, waar weinig mishandelingen plaatsvonden en geen mensen werden vergast danwel op een andere manier werden vermoord. Dat was daarentegen in vernietigingskampen, zoals Auschwitz-Birkenau, aan de orde van de dag. Veel van de omgekomen onderduikers uit het Achterhuis hebben behalve in Westerbork en Auschwitz-Birkenau ook in andere kampen gezeten. Alleen Edith Frank en Hermann van Pels zijn in Auschwitz-Birkenau gestorven. Edith is gestorven door de omstandigheden in het kamp, Hermann door vergassing. De andere onderduikers zijn allemaal gestorven in “gewone” concentratiekampen. Opvallend is wel dat de enige overlevende van de acht onderduikers, Otto Frank, tot de bevrijding in het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau heeft gezeten. Het is niet met zekerheid vast te stellen dat de onderduikers de oorlog wel overleefd zouden hebben als ze in andere kampen hadden gezeten. Ook in andere kampen zouden epidemieën kunnen uitbreken. Ook in andere kampen zou men kunnen sterven van de honger. Ook in andere kampen zou men gestorven kunnen zijn vanwege de kou. De conclusie van mijn onderzoek is dat er geen duidelijk verband bestaat tussen de overlevingskansen van de 8 onderduikers en de kampen waarin ze hebben gezeten. Je kunt wèl stellen dat de overlevingskans duidelijk kleiner is geweest voor degenen die getransporteerd zijn naar vernietigingskampen. Zo zou Hermann van Pels misschien na de oorlog nog geleefd hebben als hij vanuit Westerbork naar bijvoorbeeld Bergen-Belsen zou zijn getransporteerd in plaats van naar Auschwitz-Birkenau: hij zou in ieder geval niet zijn vergast. Bronvermelding Internetpagina’s: www.annefrank.nl
www.annefrank.org.uk
www.auschwitz.nl
www.westerbork.nl
www.mauthausen.nl
en links die weer op die pagina´s staan, onder andere naar sites van andere concentratiekampen. Boeken: *Anne Frank Stichting – Anne Frank – Kampen – LRV-info – 1992 –1e druk *Willy Lindwer – Kamp van hoop en wanhoop; getuigen van Westerbork, 1939-1945 – Amsterdam – Balans – 1990 – 1e druk *Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie – De dagboeken van Anne Frank – Amsterdam – Bert Bakker – 2001 – 5e druk *Carol Ann Lee – Anne Frank 1929-1945 – Amsterdam – Balans – 1998 – 1e druk *Hans de Vries – Mauthausen 1938-1998 – Westervoort – Van Gruting – 2000 – 1e druk *Binjamin Heyl – De vijf concentratiekampen in Nederland: 1940-1945 – Nieuwerkerk a/d IJssel – ServicePost – 1998 – 1e druk Overige bronnen: Documentaire “Anne Frank remembered”

REACTIES

T.

T.

Hoi Ellen, wat heb je een supermooi verslag gemaakt! Groetjes van Truus

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.