SAMENVATTING HOOFDSTUK 5:
Samenvatting ‘De Industriële Revolutie’
Vanaf 1750 begon in Engeland een periode die we de naam 'Industriële Revolutie' geven. Met revolutie wordt bedoeld een grote verandering die plaatsvond in een vrij korte tijd. Industrieel wil zeggen dat machines en dus ook fabrieken die werkten met die machines, een grote rol gingen spelen in het dagelijkse leven van de mensen. Het uiteindelijke gevolg hiervan was dat er een nieuw soort samenleving ontstond.
Er zijn meerdere omstandigheden die het mogelijk maakten dat Engeland een industrieel land werd.
- de landbouw was voor die tijd modern. Het bestond uit grote boeren
bedrijven die werkten met nieuwe ploegtechnieken en nieuwe
gewassen.
- De economie van Engeland ging goed. Engeland kocht goedkoop
grondstoffen uit haar koloniën en gebruikte diezelfde koloniën als
afzetmarkt voor haar producten.
- De bevolking groeide snel waardoor er veel vraag was naar veel
producten.
- Er werden nieuwe uitvindingen gedaan en er werd geld geïnvesteerd
in de aankoop van machines en de bouw van fabrieken.
Vóór de komst van de eerste machines bepaalden de Gildes in de steden de regels wat betreft hoeveelheid, prijs en kwaliteit van een product. Een gilde was een soort vereniging van beoefenaars van hetzelfde beroep. Elk gilde kwam op voor haar eigen belangen. Gildeleden steunden elkaar wanneer iemand ziek was of iemand overleed.
De eerste stap naar de industrie was de huisnijverheid. Veel boeren werkten naast hun werk op het land thuis met een spinnenwiel of een weefgetouw. Koopman-ondernemers pakten het groter aan en zetten hallen neer op het platteland met rijen weef- en spinmachines erin. Hier konden arbeiders hun geld verdienen.
De eerste kleine fabriekjes ontstonden langs rivieren waar machines werden aangedreven door waterkracht. Met de komst van de stoommachine was men vrijer om waar dan ook fabrieken te bouwen. Toch koos men over het algemeen voor de plekken waar ook steenkoolmijnen waren.
De samenleving was door de komst van de fabrieken erg veranderd. Er was nog weinig over van de vroegere standensamenleving waarbij de kerk het voor het zeggen had, samen met de adel. Nu waren het de burgers (de vroegere derde stand die bestond uit boeren en burgers) die uitgroeide tot twee groepen: de ondernemersklasse (fabriekseigenaren, mensen met kapitaal) en de arbeidersklasse (de arme mensen die haast geen bezit hadden).
Het doel van de ondernemers was niet, zoals bij iemand van een gilde om een kwaliteitsproduct te maken maar om winst te behalen.
Veel kleine boertjes raakten werkloos doordat de grote boeren al het land inpikten. Deze boertjes trokken naar de stad om werk te vinden.
De steden groeiden enorm snel en rond de fabrieken werden grote hoeveelheden arbeiderswoningen uit de grond gestampt. Deze arbeiderswijken stonden bekend om hun kleine behuizing, slechte ventilatie, vochtige ruimtes zonder waterleiding en riolering.
De rijkere mensen die in de steden woonden trokken er weg en vestigden zich in nieuwe buitenwijken, op de vlucht voor stank en gebrek aan hygiëne.
In de fabrieken werkten ook vrouwen en kinderen. Zij waren goedkoper en de kinderen konden vaak overal goed bij. Bovendien kwamen de vrouwen minder gauw in opstand dan de mannen, wat ook prettig was voor de directeur van een fabriek.
Een voorbeeld van hoe op een goede manier met arbeiders kon worden omgegaan waren de fabrieken van Robert Owen in Schotland. Zijn arbeiders werden beter betaald, hadden betere huizen. Hij zorgde voor kinderopvang en onderwijs. Zijn regel was: 8 uur werk, 8 uur vrij en 8 uur slaap.
Rijkere burgers die het erg vonden dat arbeiders het zo moeilijk hadden deden aan liefdadigheid. Mensen die echt niet verder konden werden geholpen. De kerk zorgde voor gaarkeukens (eten voor de armen) en voor medische hulp.
In Nederland kwam de industrialisatie later op gang. Dit had meerdere redenen.
- Water- en windkracht waren altijd met succes benut dus de noodzaak
om op stoommachines over te gaan was niet zo groot.
- Verder was Nederland arm. De Franse overheersing (1795-1813) had
van Nederland een arm land gemaakt.
- Er was dus geen kapitaal om in machines en fabrieken te investeren.
- De bevolkingsgroei kwam in Nederland veel later op gang dan in
Engeland.
Belangrijke gebieden waar in Nederland industrie opkwam waren: de havens van Amsterdam en Rotterdam. Verder de textielindustrie in Twente en Noord-Brabant. De reden dat de fabrieken van de textielindustrie in Twente en Noord-Brabant werden neergezet heeft te maken met de kosten om arbeiders in dienst te nemen. Arbeiders uit Twente en Noord-Brabant waren veel goedkoper dan arbeiders uit het westen van het land.
De haven van Rotterdam ontwikkelde zich tot dé toegangspoort tot Europa en de uitvoerhaven van vooral Duitse producten. Het waren de Duitsers die hun geld staken in de aanleg van een spoorlijn van Rotterdam naar Duitsland.
De proef gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden