Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Proef door een scholier
  • 2e klas havo | 1996 woorden
  • 13 juni 2018
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

SAMENVATTING HOOFDSTUK 5:

 

Samenvatting ‘De Industriële Revolutie’

 

Vanaf 1750 begon in Engeland een periode die we de naam 'Industriële Revolutie' geven. Met revolutie wordt bedoeld een grote verandering die plaatsvond in een vrij korte tijd. Industrieel wil zeggen dat machines en dus ook fabrieken die werkten met die machines, een grote rol gingen spelen in het dagelijkse leven van de mensen. Het uiteindelijke gevolg hiervan was dat er een nieuw soort samenleving ontstond.

 

Er zijn meerdere omstandigheden die het mogelijk maakten dat Engeland een industrieel land werd.

- de landbouw was voor die tijd modern. Het bestond uit grote boeren

  bedrijven die werkten met nieuwe ploegtechnieken en nieuwe

  gewassen.

- De economie van Engeland ging goed. Engeland kocht goedkoop

  grondstoffen uit haar koloniën en gebruikte diezelfde koloniën als

  afzetmarkt voor haar producten.

- De bevolking groeide snel waardoor er veel vraag was naar veel

  producten.

- Er werden nieuwe uitvindingen gedaan en er werd geld geïnvesteerd

  in de aankoop van machines en de bouw van fabrieken.

 

Vóór de komst van de eerste machines bepaalden de Gildes in de steden de regels wat betreft hoeveelheid, prijs en kwaliteit van een product. Een gilde was een soort vereniging van beoefenaars van hetzelfde beroep. Elk gilde kwam op voor haar eigen belangen. Gildeleden steunden elkaar wanneer iemand ziek was of iemand overleed.

De eerste stap naar de industrie was de huisnijverheid. Veel boeren werkten naast hun werk op het land thuis met een spinnenwiel of een weefgetouw. Koopman-ondernemers pakten het groter aan en zetten hallen neer op het platteland met rijen weef- en spinmachines erin. Hier konden arbeiders hun geld verdienen.

De eerste kleine fabriekjes ontstonden langs rivieren waar machines werden aangedreven door waterkracht. Met de komst van de stoommachine was men vrijer om waar dan ook fabrieken te bouwen. Toch koos men over het algemeen voor de plekken waar ook steenkoolmijnen waren.

 

De samenleving was door de komst van de fabrieken erg veranderd. Er was nog weinig over van de vroegere standensamenleving waarbij de kerk het voor het zeggen had, samen met de adel. Nu waren het de burgers (de vroegere derde stand die bestond uit boeren en burgers) die uitgroeide tot twee groepen: de ondernemersklasse (fabriekseigenaren, mensen met kapitaal) en de arbeidersklasse (de arme mensen die haast geen bezit hadden).

Het doel van de ondernemers was niet, zoals bij iemand van een gilde om een kwaliteitsproduct te maken maar om winst te behalen.

 

Veel kleine boertjes raakten werkloos doordat de grote boeren al het land inpikten. Deze boertjes trokken naar de stad om werk te vinden.

De steden groeiden enorm snel en rond de fabrieken werden grote hoeveelheden arbeiderswoningen uit de grond gestampt. Deze arbeiderswijken stonden bekend om hun kleine behuizing, slechte ventilatie, vochtige ruimtes zonder waterleiding en riolering.

De rijkere mensen die in de steden woonden trokken er weg en vestigden zich in nieuwe buitenwijken, op de vlucht voor stank en gebrek aan hygiëne.

 

In de fabrieken werkten ook vrouwen en kinderen. Zij waren goedkoper en de kinderen konden vaak overal goed bij. Bovendien kwamen de vrouwen minder gauw in opstand dan de mannen, wat ook prettig was voor de directeur van een fabriek.

 

Een voorbeeld van hoe op een goede manier met arbeiders kon worden omgegaan waren de fabrieken van Robert Owen in Schotland. Zijn arbeiders werden beter betaald, hadden betere huizen. Hij zorgde voor kinderopvang en onderwijs. Zijn regel was: 8 uur werk, 8 uur vrij en 8 uur slaap.

 

Rijkere burgers die het erg vonden dat arbeiders het zo moeilijk hadden deden aan liefdadigheid. Mensen die echt niet verder konden werden geholpen. De kerk zorgde voor gaarkeukens (eten voor de armen) en voor medische hulp.

 

In Nederland kwam de industrialisatie later op gang. Dit had meerdere redenen.

- Water- en windkracht waren altijd met succes benut dus de noodzaak

  om op stoommachines over te gaan was niet zo groot.

- Verder was Nederland arm. De Franse overheersing (1795-1813) had

  van Nederland een arm land gemaakt.

- Er was dus geen kapitaal om in machines en fabrieken te investeren.

- De bevolkingsgroei kwam in Nederland veel later op gang dan in

  Engeland.

 

Belangrijke gebieden waar in Nederland industrie opkwam waren: de havens van Amsterdam en Rotterdam. Verder de textielindustrie in Twente en Noord-Brabant. De reden dat de fabrieken van de textielindustrie in Twente en Noord-Brabant werden neergezet heeft te maken met de kosten om arbeiders in dienst te nemen. Arbeiders uit Twente en Noord-Brabant waren veel goedkoper dan arbeiders uit het westen van het land.

De haven van Rotterdam ontwikkelde zich tot dé toegangspoort tot Europa en de uitvoerhaven van vooral Duitse producten. Het waren de Duitsers die hun geld staken in de aanleg van een spoorlijn van Rotterdam naar Duitsland.

De proef gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

In Nederland werkten honderdduizenden kinderen in fabrieken. Door de liberaal Van Houten werd er in 1874 een wetsvoorstel gedaan om kinderen te verbieden in fabrieken te werken. Dit werd aangenomen en heette het Kinderwetje van Van Houten. Het verbeterde de situatie van de kinderen niet. Pas toen er in 1901 een leerplichtwet kwam stopte kinderarbeid.

 

De arbeiders hadden halverwege de 19e eeuw nog geen stemrecht. Om elkaar te kunnen steunen in moeilijke tijden hadden zij een ziekte- en werkloosheidskas.

Om nog meer voor hun belangen op te kunnen komen richtten zij een vakbond op. Er waren verschillende vakbonden zoals de metaalarbeidersbond en de havenarbeidersvakbond. Met elkaar konden zij door te staken een vuist maken tegen de eigenaren van de bedrijven. Wanneer zij staakten eisten zij beter leef- en arbeidsomstandigheden, loonafspraken en kiesrecht.

De derde stap die werd gemaakt was de oprichting van een politieke partij.

 

In de 19e eeuw mochten allereerst alleen de rijke burgers stemmen. De groep stemgerechtigden werd langzamerhand steeds groter. In 1894 werd in Nederland de eerste partij opgericht die opkwam voor de belangen van de arbeiders. Deze partij, de SDAP (Sociaal-democratische arbeiders partij) werd de latere PVDA, de partij van de arbeid.

De protestanten en de katholieken kregen ook hun eigen partijen die streden voor de rechten van de arbeider.

Er was een groot verschil in de manier van oplossen van een conflict tussen de SDAP en de gelovige partijen. De SDAP was voor staken terwijl de gelovige partijen wilden dat arbeiders en fabrieksdirecteuren met elkaar aan de tafel gingen zitten om er al pratend uit te komen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE TIJDLIJN:

1733 à Uitvinding schietspoel door John Kay

1776 à Adam Smith legt de basis voor het (economisch) liberalisme

1778 à De installatie van de eerste stoommachine in een Engelse textielfabriek

1818/1883 à Karl Marx

1832 à Onderzoek naar kinderarbeid door een Britse onderzoekscommissie

1848 à Publicatie van het ‘Communistisch Manifest’

1850 à Europese landen gaan gebieden in Afrika en Azië koloniseren

1859 à Charles Darwin publiceert zijn boek On the origins of species

1870 à Frankrijk verliest de oorlog van Duitsland

1871 à Uitroepen van het Duitse Keizerrijk

1884/1885 à Conferentie van Berlijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

AANTEKENINGEN HOOFDSTUK 5:

Jethro Tull (1674 à 1741) vond de zaaimachine uit.

Wat zijn de oorzaken van de Industriële Revolutie in Engeland?

  1. De bevolkingsgroei
  2. Modernisering van de landbouw
  3. Kapitaal, economisch ging het goed met Engeland, dus er was geld om te investeren in nieuwe uitvindingen.
  4. Door de koloniën had Engeland goedkope grondstoffen en boden de koloniën een grote afzetmarkt.
  5. De werkloze boeren werden arbeiders in fabrieken.

 

  • Welke belangengroepen ontstonden om de positie van de arbeiders te verbeteren en de belangen van de fabrikanten te verdedigen?

                                               ARBEIDERS:

  • Een klassensamenleving, (rijke/arme, bezittende/bezitloze). Je maakt een ziekte/werkeloosheidskas (een potje met geld).

 

  • Ze vormen een vakbond en gaan staken

 

  • Ze probeerde ene politieke partij te vormen.

 

  • Censuskiesrecht à je betaald belasting (een bepaalde hoeveelheid) waardoor je mag stemmen. Alleen de rijkeren mochten stemmen, later kregen meer mensen kierecht.

 

                                  FABRIKANTEN:

 

De ondernemers waren voor het liberalisme, (ze waren lid van de liberale partij).

Adam Smith was de grondlegger van het liberalisme. Liberalisme à ieder voor zich.

Het is een partij die vóór individuele vrijheid is en géén overheidsbemoeienis. Tegenover de liberale partij staat het socialisme (dat was de partij van de arbeiders die in de fabrieken werkten). Het socialisme à vóór gelijkheid, de overheid neemt verantwoordelijkheid.

Het is een partij die vóór individuele vrijheid is en géén overheidsbemoeienis. Tegenover de liberale partij staat het socialisme (dat was de partij van de arbeiders die in de fabrieken werkten). Het socialisme à vóór gelijkheid, de overheid neemt verantwoordelijkheid.

 

 

Uit welke stand kwamen de arbeiders en de ondernemers?

De arbeiders en de ondernemers kwamen uit de 3de stand

De sociale kwestie à de woon- en werkomstandigheden van de arbeiders.

Vraag:

Hebben de liberalen interesse in de sociale kwestie?

Antwoord:

Nee.

Bij kapitalisme hoort à kinderarbeid en de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders.

Karl Marx à klassenstrijd tussen de bourgeoisie (rijke burgers) en het proletariaat (de bezitloze en de arbeiders)

Het Communistisch Manifest à een boek met de oplossing voor uitbuiting van de arbeidersklasse. Zij moeten in opstand komen zodat er een klasseloze maatschappij ontstaat.

Klassenstrijd à rijke ondernemers (bourgeoisie) & arbeiders en bezitloze (proletariaat).

 

Socialisme:

Karl Marx schreef het ‘Communistisch Manifest’. Hij wil dat het proletariaat de macht grijpt en zorgt voor een klasseloze maatschappij: ‘Het Communisme’.

De klasseloze maatschappij bereik je  à

  • Via een politieke partij (sociaal-democraten)
  • Door de macht te grijpen (communisten)

Liberalisme à Adam Smith à

Ieder doet zijn eigen ding, dat is goed voor de samenleving. Adam Smith is tegen overheidsbemoeienis.

Wat Adam Smith wilde noem je à een kapitalistische samenleving.

Een kapitalistische samenleving is à winst maken & concurreren.

 

 

 

DE BEGRIPPEN:

Afzetgebied

Gebied (in het buitenland) waar goederen verkocht worden.

Arbeidsomstandigheden

Geheel van voorwaarden en omstandigheden waaronder een arbeider moet werken, zoals à loon, werkuren per dag.

Censuskiesrecht

Toekennen van kiesrecht aan dat deel van de bevolking dat meer dan een vastgesteld minimumbedrag aan belasting betaald.

Communist

Aanhanger van de politieke stroming die wil dat de arbeiders de macht grijpen

Conferentie van Berlijn

Vergadering van vertegenwoordigers van Europese landen. Deze vergadering werd in 1884/1885 gehouden in Berlijn.

Huisnijverheid

Het (in opdracht van een ondernemer) verwerken van grondstoffen bij mensen thuis.

Indirecte democratie

Staatsvorm waarin het volk bij verkiezingen vertegenwoordigers aanwijst die invloed op het bestuur kunnen uitoefenen.

Kapitalisme

Economisch systeem waarbij het maken van zo veel mogelijk winst het hoofddoel is en waarbij de ondernemer zoveel mogelijk vrijheid moet hebben.

Klassenstrijd

Door (aanhangers van) Karl Marx gebruikte benaming voor een conflict tussen 2 klassen (het proletariaat en het bourgeoisie) die tegenover elkaar staan (met dingen die zij willen of belangrijk vinden)

Liberalisme

Politieke stroming die streeft naar zoveel mogelijk individuele vrijheid voor burgers en zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis.

Mechanisering

Het gebruik maken van machines bij de bewerking van het land of bij de productie van goederen.

Modern imperialisme

Periode in de tweede heft van de 19de eeuw waarin West-Europese landen door het veroveren van koloniën in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal wereldrijk (imperium) opbouwden.

Nationalisme

Voorliefde voor en het verheerlijken van het eigen volk. Als het volk nog geen eigen staat heeft, dat streeft dit naar zelfstandigheid van ene land.

Schietspoel

Hulpmiddel van het weefgetouw, waardoor een wever sneller en over een grotere afstand de spoel door de kettinggarens kan werpen. De schietspoel is in 1733 door John Kay uitgevonden.

Sociale kwestie

In de fase van de Industriële Revolutie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.